Op 24 december 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot doodslag en zware mishandeling. De zaak werd behandeld in een meervoudige kamer voor strafzaken, waarbij de verdachte op het moment van de zitting preventief gedetineerd was in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie Hoogvliet. De officier van justitie, mr. T.J. Lindhout, had gevorderd tot bewezenverklaring van de tenlastelegging en een gevangenisstraf van 24 maanden.
De rechtbank heeft het bewijs tegen de verdachte beoordeeld, waarbij de verklaring van een getuige centraal stond. Deze getuige verklaarde dat hij de verdachte herkende als de dader van de poging tot doodslag. Echter, de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte als dader aan te merken. De verklaring van de getuige werd als onbetrouwbaar beschouwd, mede door de omstandigheden waaronder deze was afgelegd. Daarnaast was er geen DNA-bewijs dat de verdachte aan de misdaad kon koppelen.
Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van de tenlastelegging, omdat het primair en subsidiair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kon worden. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, aangezien de verdachte was vrijgesproken. De rechtbank heeft ook de kosten van de verdediging van de benadeelde partij op nihil vastgesteld. Dit vonnis is uitgesproken op de openbare terechtzitting van de rechtbank op de datum vermeld in het vonnis.