ECLI:NL:RBROT:2020:11964

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 december 2020
Publicatiedatum
22 december 2020
Zaaknummer
C/10/592067 / HA ZA 20-215
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bij verkeersongeval en eigen schuld

In deze zaak, die zich afspeelt in het civiele recht, betreft het een verkeersongeval dat plaatsvond op 20 mei 2019. De rechtbank Rotterdam heeft op 16 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, [naam eiser 1] en [naam eiser 2], en gedaagden, [naam gedaagde], Achmea en Allianz. De eisers vorderen schadevergoeding naar aanleiding van het ongeval, waarbij de auto van [naam gedaagde] op de auto van [naam eiser 1] en [naam eiser 2] botste. De rechtbank heeft vastgesteld dat het ongeval is veroorzaakt door de bestuurder van de Volkswagen Polo, [naam gedaagde], die onvoldoende afstand hield en niet tijdig remde. De rechtbank heeft het verweer van [naam gedaagde] en Achmea verworpen, dat stelde dat [naam eiser 1] eigen schuld had door niet richting aan te geven. De rechtbank oordeelt dat de gedaagden volledig aansprakelijk zijn voor de schade van de eisers, omdat de remlichten van de Volkswagen Transporter functioneerden en de afstand tussen de voertuigen voldoende was om een aanrijding te vermijden. De rechtbank heeft partijen in de gelegenheid gesteld om aanvullende stukken over te leggen en verdere stappen in de procedure te bespreken. De zaak is aangehouden voor verdere beslissingen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/592067 / HA ZA 20-215
Vonnis van 16 december 2020
in de zaak van

1..[naam eiser 1] ,

wonende te [woonplaats eiser 1] ,
2.
[naam eiser 2],
wonende te [woonplaats eiser 2] ,
eisers,
advocaat mr. A. Quispel te Oud-Beijerland,
tegen

1..[naam gedaagde] ,

wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
advocaat mr. A.J. Schoonen te Apeldoorn,
2.
ACHMEA SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
gedaagde,
advocaat mr. A.J. Schoonen te Apeldoorn,
3.
ALLIANZ BENELUX N.V., mede handelend onder de naam
ALLIANZ NEDERLAND SCHADEVERZEKERING,
statutair gevestigd te Brussel en mede kantoorhoudend te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. H.A. Kragt te Arnhem.
Partijen worden hierna [naam eiser 1] , [naam eiser 2] , [naam gedaagde] , Achmea en Allianz genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het vonnis in incident van 17 juni 2020 en de daarin genoemde stukken;
  • de conclusie van antwoord van [naam gedaagde] en Achmea, met producties;
  • de conclusie van antwoord van Allianz, met producties;
  • de oproepingsbrief van de rechtbank van 16 september 2020;
  • de akte houdende overlegging producties tevens vermeerdering van eis van [naam eiser 1] en [naam eiser 2] ;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 16 november 2020.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
1.3.
In dit tussenvonnis wordt, zoals besproken tijdens de mondelinge behandeling, enkel een oordeel gegeven over het verweer van [naam gedaagde] en Achmea dat sprake is van eigen schuld aan de zijde van [naam eiser 1] . De hierna op te nemen feiten hebben daarom alleen betrekking op dit verweer.

2..De feiten

2.1.
Op 20 mei 2019 heeft een verkeersongeval (hierna: het ongeval) plaatsgevonden, waarbij een Volkswagen Polo met [naam gedaagde] als bestuurder van achteren op een Volkswagen Transporter is gebotst, waarvan [naam eiser 1] bestuurder en [naam eiser 2] inzittende was.
2.2.
Het ongeval is vastgelegd door de dashcam die zich in de auto van [naam gedaagde] bevond.
2.3.
Op verzoek van [naam gedaagde] en Achmea heeft Meuwissen Verkeers Ongevallen Analyse (hierna: MVOA) onderzoek gedaan naar de toedracht van het ongeval. MVOA schrijft in haar rapport, voor zover van belang, het volgende:
“2.
Met welke snelheid werd er gereden.
(…)
Het voorgaande betekent aldus dat de Volkswagen Polo een afstand van 30 meter in een tijdspanne van 2,3 seconde heeft afgelegd. Volgens de formule v (snelheid) = s (afgelegde weg) : t (tijd) volgt hier dan een gemiddelde snelheid van ± 47 km/h uit.
(…)
3.
Snelheid Volkswagen Transporter:
Op de beelden valt ook te zien, dat beide voertuigen in dit stadium op een gelijke danwel nagenoeg gelijke afstand achter elkaar reden. Dat betekent, dat de Volkswagen Transporter in deze fase daar ook met dit snelheidsgebied reed.
4.
Op welke afstand reed de Volkswagen Polo achter de Volkswagen Transporter.
(…)
Zoals eerder gezegd is de afstand tussen de lantaarnpalen zo’n 30 meter, hetgeen betekent dat de Volkswagen Polo in dit stadium ook op een afstand van rond deze 30 meter achter de Volkswagen Transporter reed.
5.
Beschouwing vermijdbaarheid.
Eerst heb ik gekeken over welke afstand de Volkswagen Transporter zichtbaar voor de daarachter rijdende bestuurder de remming heeft ingezet tot de plaats van stilstand. Als deze afstand is ingedamd kan wederom worden gekeken met welke vertraging deze Volkswagen Transporter werd afgeremd. Vervolgens kan gekeken worden of de achter de Volkswagen Transporter rijdende bestuurder van in dit geval de Volkswagen Polo in redelijkheid tijdig achter de Volkswagen Transporter tot stilstand had kunnen remmen.
(…)
De foto (…) geeft de plaats van de Volkswagen Transporter aan waar de remming wordt ingezet. Dat is namelijk te zien aan het oplichten van het remlicht boven de achterklep, een fractie later volgen ook de remlichten links- en rechtsachter. Hoewel dit niet zeer nauwkeurig kan worden bepaald, schat ik in dat de Volkswagen Transporter zich met de voorzijde zo bij het begin van het witgekleurde 60 km/h symbool op de rijbaan bevindt (…).
Wat later staat de Volkswagen Transporter op het kruispunt (bijna) stil (…). Vanaf de dwarsstreep van het pianoklavier (voor het plateau) tot aan de achterzijde van de Volkswagen Transporter zie ik duidelijk 4 witte strepen; vervolgens reikt de schaduw van de achterzijde van de Transporter boven de 5e witte streep. (…)
Worden deze posities middels een vergelijkbaar model op de luchtfoto geprojecteerd dan volgt daaruit dat de Volkswagen Transporter over een afstand van iets meer dan 22 meter tot stilstand werd geremd. (…)
Zoals eerder gemeld reden de beide voertuigen volgens de videobeelden kort voor de botsing met een naar schatting gelijke snelheid achter elkaar. De Volkswagen Polo reed zoals berekend toen met een gemiddelde snelheid van rond de 47 km/h, dan moet de Volkswagen Transporter ook deze snelheid hebben gehad kort voor de remming.
Om een snelheid van 47 km/h over een afstand van ± 22 meter naar stilstand te remmen dient er geremd te worden met een gemiddelde vertraging van net geen 4 m/s². (…)
Het remmen met een gemiddelde vertraging van net geen 4 m/s² kan gezien worden als een matige tot beginnend stevige remming. Dit is echter niet te vergelijken met een noodremming en in redelijkheid ook niet met een beschrijving van “vol op de rem gaan staan”, zoals door of vanwege de bestuurder van de Volkswagen Polo in zijn SAF is gemeld.
(…)
Met inachtneming van het voorgaande heb ik beschouwd of de bestuurder van de Volkswagen Polo de aanrijding bij een te verwachten oplettendheid in redelijkheid had kunnen vermijden. Daarbij heb ik de Volkswagen Polo op een afstand van 30 meter achter de Volkswagen Transporter gepositioneerd op het moment dat de remlichten van de Volkswagen Transporter oplichtten. Het laatstgenoemde moment was aldus op die ± 22 meter voor stilstand Volkswagen Transporter.
Nu heb ik de Volkswagen Transporter op een gelijke wijze laten remmen als zojuist bepaald; dus met een gemiddelde vertraging van iets minder dan 4 m/s² tot stilstand. En heb ik de Volkswagen Polo eerst 2 seconden aan reactietijd gegeven (dat kan als zeer ruim worden bestempeld), gevolgd door eveneens een remming van iets minder dan 4 m/s² tot stilstand. (…)
(…) De bestuurder van de Volkswagen Polo [is] bij een te verwachten oplettendheid wel in de gelegenheid geweest om zonder conflict achter de remmende Volkswagen Transporter aan te sluiten. Kortom de aanrijding was wel vermijdbaar geweest.”

3..Het geschil

3.1.
[naam eiser 1] en [naam eiser 2] vorderen onder meer veroordeling van [naam gedaagde] , Achmea en Allianz tot betaling van schadevergoeding in verband met het ongeval. Daartoe hebben [naam eiser 1] en [naam eiser 2] het volgende aangevoerd. [naam gedaagde] heeft onrechtmatig jegens hen gehandeld door onvoldoende afstand te houden of onvoldoende oplettend aan het verkeer deel te nemen, met als gevolg dat de auto van [naam gedaagde] op de auto is gebotst waarin [naam eiser 1] en [naam eiser 2] zich bevonden. Achmea is op grond van artikel 6 WAM verplicht om de door [naam eiser 1] en [naam eiser 2] geleden schade te vergoeden.
3.2.
[naam gedaagde] en Achmea voeren onder meer het volgende verweer.
Het ongeval is enerzijds veroorzaakt door het zonder verkeersnoodzaak sterk afremmen door [naam eiser 1] en het feit dat hij geen richting aangaf. Anderzijds is het ongeval veroorzaakt doordat [naam gedaagde] niet tijdig tot stilstand is gekomen. Dit brengt met zich dat [naam gedaagde] en Achmea aansprakelijk zijn voor maximaal 50% van de schade die [naam eiser 1] heeft geleden door het ongeval. Ten aanzien van [naam eiser 2] wordt dit verweer niet gevoerd.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

4.1.
De vergoedingsplicht van [naam gedaagde] en Achmea kan worden verminderd indien, zoals [naam gedaagde] en Achmea stellen en [naam eiser 1] betwist, de schade mede een gevolg is van een aan [naam eiser 1] toe te rekenen omstandigheid. Een zodanige vermindering dient plaats te vinden door toepassing van de primaire maatstaf van artikel 6:101 lid 1 BW. Bij de causaliteitsafweging in het verkeersrecht komt het aan op de afweging van de mate waarin de gedragingen van de ene en de andere partij het gevaar voor het ontstaan van de aanrijding in het leven hebben geroepen (vergelijk ECLI:NL:HR:1995:ZC1740). In dat verband is het volgende van belang.
4.2.
Partijen zijn het erover eens dat het onderzoeksrapport van MVOA de toedracht van het ongeval juist weergeeft. Vaststaat dan ook dat [naam eiser 1] een matige tot (beginnend) stevige remming uitvoerde en niet, zoals gesteld door [naam gedaagde] en Achmea, sterk afremde. Uit het rapport van MVOA en de beelden van de dashcam volgt verder dat [naam gedaagde] zich op voldoende afstand van [naam eiser 1] bevond en dat op het moment dat [naam eiser 1] begon te remmen de remlichten van de Volkswagen Transporter oplichtten. Gelet op deze omstandigheden mocht van [naam gedaagde] worden verwacht dat hij adequaat reageerde op het rijgedrag van [naam eiser 1] door ook (tijdig) af te remmen. Zijn auto bevond zich op een zodanige afstand van die van [naam eiser 1] dat [naam gedaagde] zelfs na een volgens MVOA zeer ruime reactietijd van twee seconden zijn auto nog tijdig tot stilstand had kunnen brengen als hij met dezelfde snelheid had geremd als [naam eiser 1] . Door dit niet te doen, heeft [naam gedaagde] het gevaar voor het ontstaan van de aanrijding in het leven geroepen. Hoewel [naam eiser 1] niet heeft betwist dat hij geen richting aangaf en in beginsel het niet aangeven van richting kan leiden tot een (beperkte) mate van eigen schuld, is de rechtbank van oordeel dat daarvoor in dit geval geen grond bestaat, nu de functionerende remlichten van de auto van [naam eiser 1] , de afstand tussen de twee auto’s en de van [naam gedaagde] redelijkerwijs te verwachten oplettendheid als bestuurder voldoende hadden moeten zijn om het ongeval te vermijden. [naam gedaagde] en Achmea zijn daarom voor 100% aansprakelijk voor de schade die [naam eiser 1] en [naam eiser 2] hebben geleden als gevolg van het ongeval. Het verweer van [naam gedaagde] en Achmea dat sprake is van eigen schuld aan de zijde van [naam eiser 1] wordt dan ook verworpen.
4.3.
Tijdens de mondelinge behandeling is met partijen besproken hoe de procedure na dit vonnis moet worden voortgezet. In overeenstemming daarmee worden [naam eiser 1] en [naam eiser 2] in de gelegenheid gesteld een akte te nemen waarbij zij een ongeschoonde patiëntenkaart over de periode van 1 mei 2017 tot heden overleggen en stukken waaruit blijkt dat hun eigen risico in 2019 is besteed aan medische zorg die als gevolg van het ongeval noodzakelijk was. Verder leggen zij alle medische en andere stukken over die zij nog niet hebben verstrekt en die volgens hen relevant zijn voor de beoordeling door de rechtbank, waaronder (voor zover die stukken er zijn) nadere stukken over het ongeval waarbij [naam eiser 1] op 3 oktober 2019 betrokken was en over zijn gestelde psychische klachten vanaf 2020.
Vervolgens nemen [naam gedaagde] , Achmea en Allianz een antwoordakte. Daarbij geldt dat Achmea en Allianz met elkaar in overleg treden over de vraag of Achmea bereid is de afhandeling van de schade verder ter hand te nemen en dat beide verzekeraars als zij dat wensen het standpunt van hun medisch adviseur(s) vragen en in het geding brengen. Tot slot wordt alle partijen verzocht, bij voorkeur na onderling overleg, zich uit te laten over de persoon van een eventueel te benoemen neuroloog en psychiater.
4.4.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft Allianz zich bereid verklaard na te gaan of de toegekende voorschotten aan [naam eiser 1] en [naam eiser 2] geheel zijn uitbetaald en zo niet, daartoe alsnog over te gaan.
Het staat partijen uiteraard vrij om naar aanleiding van dit vonnis nader met elkaar in overleg te treden over een minnelijke regeling van hun geschil of het verstrekken van aanvullende voorschotten.
4.5.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

5..De beslissing

De rechtbank
5.1.
bepaalt dat de zaak op de rol zal komen van
13 januari 2021voor het nemen van een akte door [naam eiser 1] en [naam eiser 2] als bedoeld in rechtsoverweging 4.3,
5.2.
bepaalt dat de zaak
vier weken daarnaweer op de rol zal komen voor het nemen van een antwoordakte door [naam gedaagde] , Achmea en Allianz als bedoeld in rechtsoverweging 4.3,
5.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. B. van Velzen, rechter, in tegenwoordigheid van mr. P. Blijleven, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 16 december 2020.
3078/3194/2294