In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 2 december 2020 een beschikking gegeven over het ouderlijk gezag van de minderjarige, geboren in 2010. De vrouw, de moeder van de minderjarige, verzocht om wijziging van het gezamenlijk gezag met de tante naar eenhoofdig gezag. De vrouw had in het verleden een problematische periode doorgemaakt, maar had inmiddels een stabiel leven opgebouwd met haar echtgenoot en dochter. De rechtbank oordeelde dat de situatie van de minderjarige onhoudbaar was, omdat zij klem zat tussen de vrouw en de tante, wat haar ontwikkeling en welzijn in gevaar bracht. De rechtbank concludeerde dat er voldaan was aan de criteria van artikel 1:251a lid 1 BW, omdat het gezamenlijk gezag niet langer in het belang van de minderjarige was. De rechtbank heeft het verzoek van de vrouw toegewezen en het gezamenlijk gezag beëindigd, waardoor de vrouw voortaan alleen het gezag over de minderjarige heeft. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten draagt.