ECLI:NL:RBROT:2020:11890

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 december 2020
Publicatiedatum
21 december 2020
Zaaknummer
ROT 20/2842
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet van De Nederlandsche Bank N.V. tegen uitspraak over besluiten op bezwaar met dwangsom

In deze zaak heeft De Nederlandsche Bank N.V. (DNB) verzet aangetekend tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 22 juli 2020. In die uitspraak werd DNB opgedragen om binnen een bepaalde termijn besluiten te nemen op de bezwaren van [namen] tegen besluiten van 18 november 2019, met een dwangsom van € 100,- per dag voor elke dag dat deze besluiten later dan 28 augustus 2020 werden genomen. DNB stelde dat de termijn onredelijk was, omdat er zich na de uitspraak van 22 juli 2020 onvoorziene vertragingen hadden voorgedaan in de besluitvorming. De rechtbank moest in deze verzetprocedure beoordelen of de eerdere uitspraak terecht zonder zitting was gedaan, en of de termijn voor DNB om te beslissen op de bezwaren van [namen] redelijk was.

De rechtbank concludeerde dat de eerdere uitspraak terecht was gedaan zonder zitting, omdat het beroep kennelijk gegrond was. De rechtbank oordeelde dat DNB had kunnen voorzien dat [namen] alsnog om een hoorzitting zouden vragen, en dat de termijn van zes weken die DNB was gegeven om te beslissen op de bezwaren niet onredelijk was. De rechtbank verklaarde het verzet ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gedaan op 21 december 2020.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/2842
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 december 2020 als bedoeld in artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht op het verzet van

De Nederlandsche Bank N.V. (DNB), opposante,

gemachtigden: mr. A.J. Boonstra en mr. M. Koppenol,
tegen de uitspraak van de rechtbank van 22 juli 2020 in het geding tussen DNB en [namen]
, hierna: [namen] ,
gemachtigde: mr. G.P. Roth.

Procesverloop

Op 27 mei 2020 hebben [namen] beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van besluiten door DNB op hun bezwaren tegen de besluiten van 18 november 2019, met kenmerken [kenmerken] .
De rechtbank heeft op 22 juli 2020 bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb):
  • het beroep gegrond verklaard;
  • het met besluiten gelijk te stellen niet tijdig nemen van besluiten op de bezwaren van [namen] vernietigd;
  • DNB opgedragen uiterlijk op 28 augustus 2020 besluiten te nemen op de bezwaren van [namen] tegen de besluiten van 18 november 2019 en deze besluiten op de wettelijk voorgeschreven manier bekend te maken;
  • bepaald dat DNB aan [namen] een dwangsom verbeurt van € 100,- voor elke dag dat zij later dan 28 augustus 2020 deze besluiten neemt en bekendmaakt, met een maximum van € 15.000,-;
  • bepaald dat DNB aan [namen] het door hen betaalde griffierecht van € 354,- vergoedt;
  • DNB veroordeeld in de proceskosten van [namen] tot een bedrag van € 262,50.
DNB heeft tegen deze uitspraak verzet gedaan. Daarbij is niet aangegeven dat de indiener van het verzetschrift wil worden gehoord.
[namen] hebben een schriftelijke reactie op het verzetschrift gegeven.
DNB heeft hierop gereageerd.

Overwegingen

1. In deze verzetprocedure moet de rechtbank de vraag beantwoorden of zij bij de uitspraak van 22 juli 2020 het beroep terecht zonder zitting heeft afgedaan, omdat zij tot het oordeel kwam dat het beroep kennelijk gegrond was. Dit betekent dat de beoordeling van de rechtbank in deze verzetprocedure beperkt is tot de vraag of terecht uitspraak is gedaan zonder partijen op zitting te horen. Als in verzet argumenten naar voren worden gebracht, die ook nog hadden kunnen worden aangevoerd als wel een zitting zou zijn gehouden voordat op het beroep werd beslist, moet worden beoordeeld of hierdoor twijfel ontstaat over die beslissing. Zo ja, dan is het verzet gegrond en komt de uitspraak waartegen het verzet is gericht te vervallen en wordt het onderzoek voortgezet in de stand waarin het zich bevond.
2. De rechtbank heeft in de uitspraak waartegen verzet is gedaan overwogen dat de beslistermijn voor de besluiten van DNB op de bezwaren van [namen] tegen de besluiten van 18 november 2019 is geëindigd op 4 mei 2020. De rechtbank heeft vastgesteld dat meer dan twee weken zijn verstreken tussen de schriftelijke mededeling van [namen] van 5 mei 2020 aan DNB dat zij in gebreke is en de datum waarop het beroep is ingesteld. De rechtbank heeft het beroep daarom gegrond verklaard. De rechtbank heeft DNB gelet op de proceseconomie en overeenkomstig het verzoek van DNB opgedragen om binnen zes weken na de uitspraak op het beroep met zaaknummer ROT 19/856 besluiten te nemen op de bezwaren van [namen] tegen de besluiten van 18 november 2019 en deze besluiten op de wettelijk voorgeschreven manier bekend te maken. Dat beroep met zaaknummer ROT 19/856 betreft een van de toezichtantecedenten die DNB ten grondslag heeft gelegd aan haar negatieve betrouwbaarheidsoordeel over [namen], te weten een dwangsombesluit van de Autoriteit Financiële Markten (AFM), en dit negatieve betrouwbaarheidsoordeel vormt de grondslag van de besluiten van 18 november 2019. Omdat de rechtbank Rotterdam op 17 juli 2020 uitspraak heeft gedaan op dit beroep, heeft de rechtbank DNB in de uitspraak waartegen verzet is gedaan opgedragen uiterlijk 28 augustus 2020 besluiten te nemen op de bezwaren van [namen] tegen de besluiten van 18 november 2019 en deze besluiten op de wettelijk voorgeschreven manier bekend te maken. De rechtbank heeft daarbij bepaald dat DNB een dwangsom verbeurt voor elke dag dat zij deze besluiten later dan 28 augustus 2020 neemt en bekendmaakt. De rechtbank heeft de hoogte van deze dwangsom vastgesteld op € 100,- per dag, met een maximum van € 15.000,-.
3. DNB voert, kort gezegd, aan dat de in de uitspraak van 22 juli 2020 bepaalde termijn van zes weken na 22 juli 2020 waarbinnen zij op de bezwaren van [namen] moet beslissen niet redelijk is. Zij stelt dat zich nadat zij had aangegeven op welke termijn zij op de bezwaren van [namen] kon beslissen ontwikkelingen hebben voorgedaan die hebben geleid tot onvoorziene vertraging in de besluitvorming. Zo achtte DNB het vanuit het oogpunt van een zorgvuldige besluitvorming noodzakelijk om [namen] in staat te stellen een reactie te geven op de uitspraak van de rechtbank Rotterdam op het beroep van DeGiro tegen de last onder dwangsom van de AFM, de stukken die DNB op 6 juli 2020 van de AFM heeft ontvangen, de zienswijze die de AFM op 9 juli 2020 heeft ingediend en de verklaring van geen bezwaar die op 21 juli 2020 is verleend aan Flatex AG voor de overname van DeGiro. Nu [namen] eerder hun recht om te worden gehoord hadden opgegeven, ging DNB ervan uit dat [namen] uiterlijk 6 augustus 2020 een schriftelijke reactie op deze ontwikkelingen konden geven en DNB haar besluitvorming uiterlijk 28 augustus 2020 kon afronden. [namen] hebben echter op 30 juli 2020 aangegeven alsnog mondeling te willen worden gehoord en op zijn vroegst vanaf 31 augustus 2020 beschikbaar te zijn voor een hoorzitting. Bij het inplannen van de hoorzitting is gebleken dat [namen] pas op 22 september 2020 beschikbaar waren. DNB stelt dat het door de keuzes en opstelling van [namen] komt dat de beslistermijn niet langer redelijk is en dat deze termijn moet worden herzien.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1.
Gelet op artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb is het uitgangspunt dat als het beroep gegrond is en nog geen besluit bekend is gemaakt, het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt. Op grond van het derde lid van dit artikel kan de rechtbank in bijzondere gevallen of indien de naleving van andere wettelijke voorschriften daartoe noopt, een andere termijn bepalen.
4.2.
De rechtbank heeft in de uitspraak waartegen verzet is gedaan overeenkomstig het verzoek van DNB bepaald dat DNB binnen zes weken na de uitspraak van de rechtbank Rotterdam op het beroep met zaaknummer ROT 19/856 alsnog dient te beslissen op de bezwaren van [namen] tegen de besluiten van 18 november 2019. Nu de beslistermijn in de uitspraak waartegen verzet is gedaan is bepaald overeenkomstig het verzoek van DNB, ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat geen uitspraak kon worden gedaan zonder DNB op zitting te horen.
4.3.
De rechtbank volgt DNB ook niet in haar stelling dat zich na de uitspraak van 22 juli 2020 omstandigheden hebben voorgedaan waar DNB geen rekening mee had kunnen houden en die maken dat de bepaalde termijn waarbinnen DNB op de bezwaren van [namen] tegen de besluiten van 18 november 2019 moest beslissen niet redelijk is. Daarbij betrekt de rechtbank dat in de uitspraak waartegen verzet is gedaan is vastgesteld dat de wettelijke beslistermijn voor de besluiten van DNB op de bezwaren van [namen] reeds is verlopen op 4 mei 2020 en de rechtbank DNB vervolgens heeft opgedragen, in afwijking van de in artikel 8:55d, eerste lid van de Awb genoemde termijn van twee weken, binnen zes weken na de uitspraak op het beroep met zaaknummer ROT 19/856 besluiten te nemen op de bezwaren van [namen] tegen de besluiten van 18 november 2019. DNB had ook kunnen voorzien dat zij [namen] in de gelegenheid zou stellen een (nadere) reactie in te dienen en DNB had er daarbij ook rekening mee kunnen houden dat [namen] zouden aangeven alsnog op een hoorzitting te willen worden gehoord. De rechtbank ziet dan ook geen grond voor het oordeel dat de in de uitspraak waartegen verzet is gedaan bepaalde beslistermijn onredelijk is.
5. Gelet op het voorgaande is het verzet ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door S. Ketelaars-Mast, rechter, in aanwezigheid van mr. W. Roozeboom, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 21 december 2020.
de griffier is buiten staat de rechter is verhinderd te tekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.