ECLI:NL:RBROT:2020:1189

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 februari 2020
Publicatiedatum
13 februari 2020
Zaaknummer
C/10/590852 / KG ZA 20-110
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot intrekking huisverbod door achterblijfster met tegenstrijdige verklaringen

Op 6 februari 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster, de achterblijfster, verzocht om intrekking van een huisverbod dat was opgelegd aan de uithuisgeplaatste. Dit huisverbod was op 1 februari 2020 door de burgemeester van Rotterdam opgelegd, omdat de aanwezigheid van de uithuisgeplaatste in de woning van de achterblijfster en haar drie jonge kinderen een ernstig en onmiddellijk gevaar zou opleveren voor hun veiligheid. Tijdens de zitting op 6 februari 2020 waren zowel verzoekster als haar gemachtigde aanwezig, evenals de vertegenwoordiger van de burgemeester en medewerkers van Veilig Thuis. De uithuisgeplaatste was niet verschenen.

De rechtbank constateerde dat er tegenstrijdige verklaringen waren over een incident dat had plaatsgevonden tussen verzoekster en de uithuisgeplaatste. Verzoekster had eerder verklaard mishandeld te zijn door de uithuisgeplaatste, maar tijdens de zitting ontkende zij letsel te hebben. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester op basis van de verklaringen van verzoekster en getuigen terecht had vastgesteld dat er een gevaarlijke situatie was en dat het huisverbod gerechtvaardigd was. De voorzieningenrechter oordeelde dat het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen en het beroep ongegrond werd verklaard, waarbij de veiligheid van verzoekster en de minderjarigen voorop stond.

De voorzieningenrechter benadrukte dat, ondanks de wens van verzoekster om contact met de uithuisgeplaatste, het op dat moment niet verantwoord was om onbegeleid contact toe te staan. Er werd wel een partnergesprek met Veilig Thuis gepland. De uitspraak werd ondertekend door de voorzieningenrechter en de griffier, en er werd aangegeven dat er binnen zes weken hoger beroep mogelijk was tegen deze uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Reg.nrs.: C/10/590852 / KG ZA 20-110 (voorlopige voorziening)
C/10/590856 / FA RK 20-682 (beroep)

Procesverbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van

6 februari 2020 op het verzoek om voorlopige voorziening en het beroep in de zaken tussen

[verzoekster] , verzoekster,

wonende te [woonplaats] , [adres] ,
gemachtigde mr. D. Matadien,
en

de burgemeester van de gemeente Rotterdam, verweerder,

gemachtigde mr. C.W. de Jong,
in welke zaken belanghebbenden zijn:

[uithuisgeplaatste] , hierna: de uithuisgeplaatste,

wonende te [woonplaats] ,
[naam minderjarige 1], het kind van 4 jaar,
[naam minderjarige 2], het kind van 2 jaar,
[naam minderjarige 3], het kind van 1 jaar, hierna: de minderjarigen.

Ontstaan en loop van de procedure

Bij besluit van 1 februari 2020 heeft verweerder een huisverbod opgelegd aan uithuisgeplaatste voor het adres [adres] te [woonplaats] (hierna: het bestreden besluit).
Bij brief, bij de rechtbank ingekomen op 5 februari 2020 heeft verzoekster verweerder verzocht het huisverbod met spoed in te trekken.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 februari 2020. Aanwezig waren:
 verzoekster met haar gemachtigde;
 verweerder, vertegenwoordigd door mr. C.W. de Jong en beleidsmedewerker [naam beleidsmedewerker] ;
 Veilig Thuis, vertegenwoordigd door [naam vertegenwoordiger 1] en [naam vertegenwoordiger 2] .
Uithuisgeplaatste is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

Beslissing

 verklaart het beroep ongegrond;
 wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Overwegingen

1.
Weergave bestreden besluit en verzoek en beroep
1.1.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder aan uithuisgeplaatste een huisverbod opgelegd voor de duur van tien dagen op grond van de Wet tijdelijk huisverbod (hierna: Wth). Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de aanwezigheid van uithuisgeplaatste in de woning van achterblijvers (een vermoeden van) een ernstig en onmiddellijk gevaar (hierna: het gevaar) oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen.
1.2.
De rechtbank merkt de brief waarbij verzoekster verweerder heeft verzocht het huisverbod met spoed in te trekken, aan als een beroep dat ertoe strekt het bestreden besluit te vernietigen en een verzoek de rechtsgevolgen van het bestreden besluit te schorsen voor de resterende duur van het bestreden besluit.
2.
Kortsluiten
2.1.
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), voor zover hier van belang, kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2.
Op grond van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb kan, indien het verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, hij onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
2.3.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, zodat hij onmiddellijk uitspraak zal doen op het beroep.
3.
Spoedeisend belang
3.1.
Uithuisgeplaatste heeft door het opgelegde huisverbod, dat nog steeds voortduurt, geen toegang tot zijn woning en kan geen contact opnemen met achterblijvers. Verzoekster en de minderjarigen wonen met de uithuisgeplaatste in de woning. Het spoedeisend belang bij de door verzoekster gevraagde voorziening is daarmee gegeven.
4.
Beoordeling gronden
4.1.
Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wth, voor zover hier van belang, kan de burgemeester een huisverbod opleggen aan een persoon indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat. Het verbod geldt voor een periode van tien dagen, behoudens verlenging overeenkomstig artikel 9 van de Wth. De rechter beoordeelt vol of het gevaar blijkt uit de door verweerder geduide feiten of omstandigheden. Als blijkt van dat gevaar, dan was verweerder bevoegd een huisverbod op te leggen. Daarna beoordeelt de rechter terughoudend of verweerder, alle belangen afwegend, in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van die bevoegdheid.
4.2.
Niet in geschil is dat er op 1 februari 2020 een incident heeft plaatsgevonden tussen uithuisgeplaatste en verzoekster. Vast staat ook dat verzoekster drie keer, zowel aan het ambulancepersoneel als aan de politie als tijdens het verhoor met betrekking tot het huisverbod, hetzelfde heeft verklaard, namelijk dat zij was mishandeld door uithuisgeplaatste. In het proces-verbaal van bevindingen (processtuk 64) staat dat verzoekster aan verbalisanten haar gelaat toonde en verklaarde dat de uithuisgeplaatste haar had geslagen en zij daarvan enig letsel had overgehouden. Van dit letsel zijn fotografische opnamen gemaakt (processtukken 65 en 66). Verder hebben de buren verklaard dat zij verzoekster hebben horen schreeuwen. Uithuisgeplaatste heeft ontkend verzoekster te hebben mishandeld. Verzoekster ontkent dit nu ook en stelt dat zij geen letsel heeft bij haar linkeroog.
De voorzieningenrechter stelt met verweerder vast dat sprake is van tegenstrijdige verklaringen. De door verzoekster overgelegde kaart van de huisarts waarop een eerste bezoek op 3 februari 2020 in verband met eczeem bij de linker ooghoek staat vermeld, wat daarvan zij, laat de voorzieningenrechter dan ook buiten beschouwing. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder op grond van de verklaringen van verzoekster en de buren over het incident terecht heeft kunnen vaststellen dat sprake was van een gevaarlijke situatie in de woning. Verweerder was dan ook bevoegd om het huisverbod op te leggen.
Gelet op de vergevorderde zwangerschap (37 weken ten tijde van de oplegging van het huisverbod) van verzoekster en de zorg die verzoekster heeft voor drie kleine kinderen, is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om het huisverbod op te leggen.
4.3.
In de verklaringen van verzoekster tijdens de mondelinge behandeling ziet de voorzieningenrechter ook geen aanleiding om het huisverbod nu op te heffen. De verklaringen van verzoekster staan haaks op de door haar eerder gegeven verklaringen. Dat uithuisgeplaatste nu in vreemdelingenbewaring zit, maakt voorts niet dat er geen reden is het huisverbod langer te handhaven. Uit de ter zitting overgelegde e-mail van de officier van justitie aan verzoekster van 5 februari 2020 blijkt ook dat deze het nog noodzakelijk acht dat de veiligheid van verzoekster en de minderjarigen wordt gegarandeerd.
De wens van verzoekster om contact te hebben met uithuisgeplaatste acht de voorzieningenrechter, gelet op haar situatie en de kans dat uithuisgeplaatste op korte termijn kan worden uitgezet nu hij illegaal in Nederland is, wel een begrijpelijke wens. De voorzieningenrechter acht het echter, samen met Veilig Thuis, op dit moment niet verantwoord dat verzoekster onbegeleid contact heeft met uithuisgeplaatste. Wel acht de voorzieningenrechter het belangrijk dat er op zeer korte termijn een partnergesprek gaat plaatsvinden. Veilig Thuis geeft tijdens de mondelinge behandeling aan dat zij zullen proberen op vrijdag 7 februari 2020 een partnergesprek met uithuisgeplaatste en verzoekster te hebben.
4.4.
Het beroep is ongegrond.
4.5.
Omdat de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak doet in de hoofdzaak, wordt het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen.
Aldus gedaan door mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar, voorzieningenrechter, en door deze en
mr. E.A.C. van Dijk, griffier, ondertekend.
De griffier: De voorzieningenrechter:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak, voor zover die ziet op het beroep, kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op: