ECLI:NL:RBROT:2020:11888

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 december 2020
Publicatiedatum
21 december 2020
Zaaknummer
10/271832-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van zware mishandeling met gevangenisstraf en taakstraf

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 december 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van medeplegen van zware mishandeling. De verdachte is op 31 maart 2019 te Dordrecht betrokken geweest bij een gewelddadige confrontatie waarbij de aangever, [naam slachtoffer], zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, waaronder een gebroken oogkas. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met twee anderen de aangever heeft gelokt onder het voorwendsel van een afspraak, waarna hij en zijn mededaders de aangever hebben geslagen en geschopt. De rechtbank heeft de verklaring van de aangever als geloofwaardig beschouwd en het verweer van de verdachte verworpen, waarin hij stelde dat hij geen geweld had gebruikt en enkel een voetveeg had gegeven. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een significante bijdrage heeft geleverd aan het geweld en dat er sprake was van medeplegen.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, waarvan één maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 240 uren. Daarnaast is er een gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is gesteld voor de schadevergoeding aan de aangever. De rechtbank heeft de ernst van het feit en de impact op de aangever en de samenleving meegewogen in de strafmaat. De verdachte heeft geen strafblad en de rechtbank heeft rekening gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden, maar heeft desondanks besloten tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf vanwege de ernst van het delict.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/271832-19
Datum uitspraak: 22 december 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
raadsvrouw mr. R. van den Hemel, advocaat te Dordrecht.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 9 december 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. J. Spaans heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering ten aanzien van het primair ten laste gelegde
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat geen sprake is van medeplegen. De verdachte was weliswaar aanwezig om de aangever te confronteren, maar hij heeft alleen geprobeerd door middel van het geven van een voetveeg de situatie te stoppen. Hij heeft geen geweld gebruikt en als hij niet als medepleger kan worden aangemerkt, dient hij van het primair ten laste te worden vrijgesproken. Daarnaast heeft de verdediging betoogd dat het letsel van de aangever gelet op de inhoud van het dossier niet als zwaar lichamelijk letsel te kwalificeren is.
4.1.2.
Beoordeling
Op basis van het dossier stelt de rechtbank vast dat de aangever in de nacht van 31 maart 2019 op de openbare weg aan de Willem de Zwijgerlaan te Dordrecht door meerdere personen letsel is toegebracht. De rechtbank wijst hierbij op de aangifte, de FARR-verklaring en het proces-verbaal van bevindingen van politie (eindigend op nr-2).
De verdachte heeft verklaard dat hij met twee anderen die nacht aan de Willem de Zwijgerlaan was, dat de twee andere personen vervolgens als eerste op de aangever zijn afgerend en al het geweld hebben toegepast en dat hij naar eigen zeggen een beweging, gelijkend op een voetveeg, in de richting van de aangever heeft gemaakt. De verdachte heeft voorts verklaard dat deze beweging alleen bedoeld was om een eind aan het geweld te maken en dat hij zelf geen ander geweld heeft gebruikt.
Anders dan de verdediging gaat de rechtbank uit van de juistheid van de verklaring van de aangever. Het verweer van de verdachte dat de voetveeg zijn enige bijdrage is geweest en dat hierdoor geen sprake kan zijn van medeplegen, wordt gelet op de bewijsmiddelen volstrekt niet aannemelijk geacht. De rechtbank overweegt in dit verband het volgende.
De verdachte heeft verklaard dat hij de aangever wilde confronteren met wetenschap over een kwestie waarbij volgens de verdachte een meisje slachtoffer van de aangever is geworden, waarover de verdachte erg boos was en is. Uit het dossier valt af te leiden dat de verdachte daartoe ruim van tevoren een medeverdachte heeft gevraagd een afspraak met de aangever te maken teneinde hem die nacht naar Dordrecht te lokken. Vervolgens heeft de verdachte twee anderen naar deze confrontatie meegenomen, naar eigen zeggen voor ‘controle’. Dit, terwijl hij, gelet op de gemaakte afspraak, geen reden had om aan te nemen dat de aangever met meer personen zou verschijnen en/of gewapend zou zijn. Daarbij is de verdachte een professioneel MMA-vechter en om die reden in staat zich zo nodig zelf te kunnen verdedigen. Dat de twee anderen vervolgens als eerste op de aangever zouden zijn afgerend en de verdachte – degene die de confrontatie wilde aangaan en wiens boosheid het betrof – er pas daarna achteraan zou zijn gekomen en enkel een voetveeg zou hebben uitgedeeld, is volstrekt onaannemelijk. Dat zou alleen verklaarbaar zijn als de verdachte de twee anderen had geïnstrueerd te handelen zoals zij volgens de verklaring van de verdachte hebben gedaan, hetgeen in elk geval medeplegen van geweld door de verdachte zou betekenen. De rechtbank gaat er evenwel van uit dat de verdachte zelf geweld heeft uitgeoefend.
De verdachte heeft met zijn handelen een significante bijdrage geleverd aan het ten laste gelegde en heeft nauw en bewust samengewerkt met de twee andere personen. Gelet hierop wordt het verweer verworpen.
Letsel
Uit de FARR-verklaring volgt dat de aangever door het geweld onder andere een gebroken oogkas heeft opgelopen. De moeder van de aangever heeft verklaard dat de aangever een ingreep aan zijn oogkas diende te ondergaan. De aangever heeft desgevraagd in november 2019 verklaard nog altijd last te hebben van lichtflitsen. Zijn artsen hopen weliswaar op volledig herstel, maar zouden niet zeker weten of dit daadwerkelijk zal volgen.
Kwalificatie
Gelet op de ernst van het letsel (breuk van de oogkas), de noodzaak tot een ingreep, de herstelduur en gelet op wat de rechtbank veronderstelt als de algemene maatschappelijke opvatting over zodanig letsel, kwalificeert de rechtbank het door de aangever opgelopen letsel als zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank merkt hierbij op dat het hoofd/gezicht een kwetsbaar deel van het lichaam is. Door (samen met anderen) tegen het hoofd te slaan/stompen en te schoppen/stoppen heeft de verdachte het volle opzet gehad op het toebrengen van dit letsel.
4.1.3.
Conclusie
Bewezen is het primair ten laste gelegde.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 31 maart 2019 te Dordrecht, tezamen en in vereniging met anderen, aan [naam slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken oogkas, heeft toegebracht, door die [naam slachtoffer] meermalen tegen diens hoofd te stompen/slaan en in diens gezicht te stompen/slaan en toen [naam slachtoffer] - al dan niet in een kwetsbare positie - op de grond lag - tegen diens hoofd te schoppen/trappen;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
Primair,
medeplegen van zware mishandeling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straffen

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft zich samen met twee anderen schuldig gemaakt aan het plegen van zware mishandeling. De aangever is onder het mom van een afspraakje met een meisje – gearrangeerd op aangeven van de verdachte – in de nacht van 31 maart 2019 naar de Willem de Zwijgerlaan in Dordrecht gelokt. De verdachte wilde de aangever confronteren omdat deze zich schuldig zou hebben gemaakt aan een zedendelict. In Dordrecht is hij vervolgens door de verdachte en zijn twee mededaders op straat meermalen geslagen, onderuit gehaald door middel van een voetveeg en – toen hij op de grond lag – meermalen tegen zijn hoofd, gezicht en lichaam geschopt en geslagen.
Het staat buiten kijf dat de verdachte en zijn mededaders door aldus te handelen grove inbreuk hebben gemaakt op de lichamelijke integriteit van de aangever. De aangever heeft door dit geweld onder andere een gebroken oogkas opgelopen. Hij wordt tot op heden geconfronteerd met de psychische en lichamelijke gevolgen van het misdrijf. Dit blijkt ook uit de schriftelijke slachtofferverklaring die ter terechtzitting is voorgelezen. Het geweld heeft daarnaast ook negatieve impact op de samenleving in het algemeen. Het gevoel van onveiligheid neemt door dit soort incidenten toe. De rechtbank neemt het de verdachte bovendien zeer kwalijk dat hij ervoor heeft gekozen voor ‘eigen rechter’ te spelen, met alle gevolgen van dien.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
6 december 2020, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportage
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd
15 november 2019. Dit rapport houdt het volgende in.
De reclassering ziet, hoewel het een zorgelijk feit betreft, onvoldoende aanknopingspunten voor verdere inzet van de reclassering. De verdachte lijkt zijn leven goed op orde te hebben, volgt onderwijs, heeft een stabiel inkomen en stabiele huisvesting. De verdachte is weliswaar bereid zich aan alle voorwaarden te conformeren, maar de indruk bestaat dat hij voldoende in staat is te leren van zijn fouten en over voldoende steunende contacten te beschikken die voor hem als klankbord kunnen dienen.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het bewezen verklaarde feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
De verdediging heeft verzocht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf achterwege te laten. Hiervoor bestaat echter geen aanleiding. De rechtbank stelt vast dat de verdachte – een professioneel vechtsporter – weloverwogen heeft gehandeld door de aangever in de nacht naar een gefingeerde afspraak te lokken, om hem vervolgens met steun van twee anderen in elkaar te slaan en zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Dit welbewuste handelen maakt dat naar het oordeel van de rechtbank een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf de enige passende strafmodaliteit is.
De rechtbank houdt voor de duur van de gevangenisstraf wel rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en zijn jeugdige leeftijd. Dit maakt dat de onvoorwaardelijke gevangenisstraf die zal worden opgelegd lager zal uitvallen dan door de officier van justitie is gevorderd. Daar staat tegenover dat daarnaast vanwege de ernst van het misdrijf een forse taakstraf, van maximaal toegelaten duur, zal worden opgelegd. Ook zal de rechtbank een deel van de voorgenomen gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen met een proeftijd van twee jaar.
De voorwaardelijke gevangenisstraf heeft als stevige stok achter de deur te gelden om de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Nu de verdachte op 13 november 2019 in verzekering is gesteld en deze voorlopige hechtenis op 15 november 2019 is geschorst, betekent het voorgaande dat de verdachte nog enige tijd gedetineerd zal zijn.

8..Vordering benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam slachtoffer] ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 16.058,72 aan materiële schade en een vergoeding van € 12.500,-- aan immateriële schade.
Ter terechtzitting heeft de benadeelde partij het gevorderde schadebedrag bijgesteld, in die zin dat thans een vergoeding van € 15.517,95 aan materiële schade wordt verzocht.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering voor wat betreft de materieel gevorderde schade. Ten aanzien van de immaterieel gevorderde schade heeft de officier van justitie geconcludeerd tot toewijzing van de vordering tot een bedrag van
€ 7.500,-- en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft primair betoogd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering, aangezien de verdachte van het ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
Subsidiair is aangevoerd dat de materieel gevorderde schade onvoldoende onderbouwd is en bovendien onduidelijk, zodat de benadeelde partij om die reden niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering. Tot slot is betoogd dat de immaterieel gevorderde schade sterk dient te worden gematigd. De uitspraak die ter onderbouwing bij de vordering is gevoegd, is niet vergelijkbaar.
8.3.
Beoordeling
Ten aanzien van de kostenposten: ‘kettingen’, ‘telefoon’, ‘portemonnee’, ‘verblijf ziekenhuis’, ‘eigen risico’ en ‘reiskosten’
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks (materiële) schade is toegebracht en het deel van de vordering dat ziet op voornoemde kostenposten genoegzaam is onderbouwd, zal dit deel van de vordering, ondanks de betwisting door de verdachte, worden toegewezen.
Ten aanzien van de kostenposten: ‘broek’, ‘riem’, ‘schoenen’, ‘jas’ en ‘annulering vakantie’
De rechtbank overweegt dat nader onderzoek naar de gegrondheid van de vordering ten aanzien van deze kostenposten en de omvang daarvan een uitgebreide nadere behandeling zou vereisen en dat de nadere behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen
.De benadeelde partij zal daarom in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Ten aanzien van de kostenpost: ‘verlies van arbeidsvermogen’
De rechtbank overweegt dat de vordering op dit punt thans onvoldoende is onderbouwd. Niet alleen lijken in de in de toelichting op de vordering opgenomen schema’s geen uren, maar uurtarieven te zijn opgeteld, bovendien volgt uit de bij de vordering gevoegde salarisstroken van 2019 dat ook onregelmatigheidstoeslag (‘Ziekengeld ORT’) is uitgekeerd in de maanden na het incident. Voor het jaar 2019 is het totaalbedrag aan onregelmatigheidstoeslag zelfs hoger (€ 4.090,84) dan in 2018 (€ 2.898,84). Dit betekent dat de benadeelde partij ten aanzien van dit onderdeel van de vordering niet-ontvankelijk zal worden verklaard nu een nadere behandeling daarvan een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Ten aanzien van de kostenpost: ‘behoefte aan huishoudelijke hulp’
De rechtbank overweegt dat de vordering op dit punt thans onvoldoende is onderbouwd. In de vordering is niet gespecificeerd om welke werkzaamheden het gaat zodat niet kan worden vastgesteld of het gaat om werkzaamheden waarvan het in de situatie waarin het slachtoffer verkeert normaal en gebruikelijk is dat zij worden verricht door professionele, voor hun diensten gehonoreerde hulpverleners. Daarnaast is onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij ten gevolge van het letsel niet langer in staat was huishoudelijke werkzaamheden zelf te verrichten. Dit betekent dat de benadeelde partij ten aanzien van dit onderdeel van de vordering niet-ontvankelijk zal worden verklaard nu een nadere behandeling daarvan een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Ten aanzien van de gevorderde vergoeding van immateriële schade:
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 5.000,--. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
Hoofdelijk:
Nu de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededader(s) de benadeelde partij betaalt/betalen, is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
Wettelijke rente:
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden materiële en immateriële schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 31 maart 2019.
Kostenveroordeling:
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 10.568,73, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 36f, 47 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
1 (één) maandniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op
2 (twee) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig zal maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
120 (honderdtwintig) dagen;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededader(s), aldus dat als de een betaalt de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam slachtoffer] , te betalen een bedrag van
€ 10.568,73 (zegge: tienduizendvijfhonderdachtenzestig euro en drieënzeventig eurocent), bestaande uit
€ 5.568,73 aan materiële schade en € 5.000,-- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 31 maart 2019 tot aan de dag van algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering ten aanzien van de kostenposten: ‘broek’, ‘riem’, ‘schoenen’, ‘jas’, ‘annulering vakantie’, ‘verlies van arbeidsvermogen’ en ‘behoefte aan huishoudelijke hulp’, en ten aanzien van de rest van het gevorderde immateriële schadebedrag; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [naam slachtoffer] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij [naam slachtoffer] begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de hoofdelijke verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam slachtoffer] te betalen
€ 10.568,73 (zegge: tienduizendvijfhonderdachtenzestig euro en drieënzeventig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 maart 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 10.568,73 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
maximaal 87 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij [naam slachtoffer] , waaronder begrepen betaling door zijn mededader(s), tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam slachtoffer] en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J. van Dort, voorzitter,
en mrs. R.J.A.M. Cooijmans en K. Versteeg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.E. Scholtens, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 31 maart 2019 te Dordrecht, tezamen en in vereniging met anderen, aan [naam slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken oogkas, heeft toegebracht, door die [naam slachtoffer] meermalen tegen diens hoofd te stompen/slaan en/of in diens gezicht te stompen/slaan en/of toen [naam slachtoffer] - al dan niet in een kwetsbare positie - op de grond lag - tegen diens hoofd te schoppen/trappen;
(art. 302/47 Sr)
subsidiair, voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling zou leiden, dat
hij op of omstreeks 31 maart 2019 te Dordrecht, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [naam slachtoffer] op het (achter)hoofd heeft geslagen/gestompt en/of hem een zogenaamde voetveeg heeft gegeven en/of (terwijl [naam slachtoffer] op de grond lag) hem in het gezicht heeft geslagen/gestompt en/of tegen diens lichaam heeft geschopt/getrapt en/of tegen diens hoofd heeft geschopt/getrapt en/of in/tegen diens gezicht heeft geslagen/gestompt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art. 302/45/47 Sr)
meer subsidiair, voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling zou leiden, dat
hij op of omstreeks 31 maart 2019 te Dordrecht tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een iPhone (XS) en/of een of meer (gouden) kettingen en/of een bos sleutels en/of een geldbedrag (in totaal 300 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [naam slachtoffer] gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) van voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader(s)
- die [naam slachtoffer] op het (achter)hoofd heeft/hebben geslagen en/of gestompt en/of
- die [naam slachtoffer] een zogeheten voetveeg heeft/hebben gegeven, waardoor die [naam slachtoffer] op de grond viel en/of
- ( terwijl die [naam slachtoffer] op de grond lag) die [naam slachtoffer] in het gezicht heeft/hebben geslagen en/of gestompt en/of
- in de (jas)zakken van die [naam slachtoffer] heeft/hebben gevoeld en/of
- die [naam slachtoffer] tegen het lichaam en het hoofd heeft/hebben geschopt en/of getrapt en/of
- de iPhone uit de handen van die [naam slachtoffer] heeft/hebben gerukt en/of
- de ketting(en)en van de nek van die [naam slachtoffer] heeft/hebben getrokken;
(artikel art 310 Sr, art 312 lid 2 ahf/sub 2 Sr, art 312 lid 1 Sr)