ECLI:NL:RBROT:2020:11851

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 december 2020
Publicatiedatum
18 december 2020
Zaaknummer
10/183360-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling ontucht en vervaardigen van kinderporno met betrekking tot een minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 17 december 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met een minderjarige en het vervaardigen van kinderporno. De verdachte, geboren in 1997, werd beschuldigd van het plegen van ontuchtige handelingen met een meisje dat op het moment van de feiten 15 jaar oud was. De rechtbank oordeelde dat de seksuele handelingen niet sociaal-ethisch aanvaardbaar waren en dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de feiten zoals ten laste gelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de leeftijd van het slachtoffer niet kende, maar dat dit niet relevant was voor de bewezenverklaring van de ontuchtige handelingen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 120 dagen, waarvan 114 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en ambulante behandeling. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, die psychisch leed had geleden door de handelingen van de verdachte. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen en de verdachte veroordeeld tot betaling van € 2.059,32, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/183360-20
Datum uitspraak: 17 december 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] ,
verblijvende [verblijfadres verdachte] ,
raadsvrouw mr. R.S. Boonstra, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 9 december 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. W. ten Have heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarden een meldplicht, ambulante behandeling bij Fivoor en meewerken aan het zedenconvenant, alsmede oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel inhoudende een contactverbod met [naam aangeefster] gedurende 2 jaren, en de dadelijk uitvoerbaarverklaring van deze maatregel.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring feit 2 zonder nadere motivering
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de bewezenverklaring aangaande het vervaardigen van kinderporno zoals ten laste is gelegd onder 2 en door de verdachte is bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewijswaardering feit 1
4.2.1.
Standpunt verdediging
De verdachte dient te worden vrijgesproken van hetgeen hem is tenlastegelegd onder 1.
Hij wist niet dat aangeefster (in dit vonnis zal [naam aangeefster] aldus worden aangeduid, hoewel namens haar door haar moeder aangifte is gedaan) nog geen 16 jaar oud was. Bovendien was tussen de verdachte en aangeefster sprake van een affectieve relatie. De seksuele handelingen vonden op vrijwillige basis plaats en deze kunnen daarom worden aangemerkt als sociaal-ethisch aanvaardbaar. Daarnaast was de verdachte, hoewel hij meerderjarig was, nog jong in zijn doen en laten. Hij woonde nog bij zijn moeder en werd door haar en zijn zus verzorgd. Hij had ook nog geen werk. Daarom was er geen sprake van een ongelijkwaardige relatie. Gelet op het voorgaande kunnen de seksuele handelingen niet als ontuchtig worden aangemerkt, waardoor de wederrechtelijkheid ontbreekt.
4.2.2.
Beoordeling
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 245 van het Wetboekboek van Strafrecht de leeftijd van het slachtoffer is geobjectiveerd. Dit bestanddeel is bewezen als komt vast te staan dat aangeefster ten tijde van de ontuchtige handelingen tussen de 12 en 16 jaar oud was. Niet vereist is dat de verdachte wist dat aangeefster de leeftijd van zestien jaar nog niet had bereikt. Het verweer van de verdachte dat hij meende dat aangeefster ouder was dan 16 jaar kan daarom geen doel treffen. Nu de verdachte heeft bekend dat hij en aangeefster vaginale en orale seks alsook andere lichamelijke contacten van seksuele aard met elkaar hebben gehad in de periode tot [geboortedatum slachtoffer] 2019, kan het onder feit 1 tenlastegelegde bewezen worden verklaard.
Hetgeen de verdediging heeft aangevoerd omtrent het ontbreken van het ontuchtige karakter van de bewezenverklaarde handelingen kan daaraan niet afdoen. De rechtbank is van oordeel dat het leeftijdsverschil tussen de verdachte en [naam aangeefster] dermate groot is (de verdachte is ruim zes jaar ouder), dat de seksuele handelingen tussen hen wel als ontuchtig moeten worden aangemerkt. Uit het procesdossier en het behandelde op de terechtzitting is niet gebleken van een zodanige ontwikkelingsachterstand bij de verdachte dat daarover anders moet worden gedacht. De rechtbank is derhalve van oordeel dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan seksuele handelingen die sociaal-ethisch niet algemeen aanvaard zijn en derhalve een ontuchtig karakter hebben. Ook indien aangeefster instemde met de seksuele handelingen en zelfs indien zij daartoe het initiatief nam, valt zij volledig onder de reikwijdte van artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht.
Het verweer wordt verworpen.
4.2.3.
Conclusie
Het feit is wettig en overtuigend bewezen.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1
hij op meerdere tijdstippen in de periode van 1 januari 2019 tot en met 9 oktober 2019 te Maassluis, met [naam slachtoffer] , geboren op [geboortedatum slachtoffer] 2003, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt,
buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede
bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [naam slachtoffer] , te weten
- het aanraken van het lichaam van die [naam slachtoffer] ,
- het brengen, houden en/of bewegen van zijn penis in de vagina van die [naam slachtoffer] en
- het brengen, houden en/of bewegen van zijn penis in de mond van die [naam slachtoffer] ;
2
hij op
28 juli 2019te Maassluis, afbeeldingen te weten een filmpje van seksuele gedragingen, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, te weten [naam slachtoffer] , geboren [geboortedatum slachtoffer] 2003, is betrokken heeft vervaardigd,
welke seksuele gedragingen – zakelijk weergegeven – bestonden uit:
het met de penis vaginaal penetreren van het lichaam van die [naam slachtoffer] .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren, maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd;
2.
een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken, vervaardigen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft gedurende een periode van omstreeks negen maanden ontuchtige handelingen verricht met een meisje dat bij de aanvang van die ontucht 15 jaar oud was. Ook heeft de verdachte kinderporno vervaardigd door een filmpje te maken van seksuele handelingen tussen hem en aangeefster.
De verdachte heeft door zijn handelen zijn eigen lustgevoelens voorop gesteld zonder oog te hebben voor de wijze waarop aangeefster een en ander zou kunnen ervaren. De ontuchtige handelingen betekenen een ernstige inbreuk op de lichamelijke en seksuele integriteit van aangeefster en worden in zijn algemeenheid door een slachtoffer als zeer ingrijpend ervaren. Het handelen van de verdachte kan nadelige psychische gevolgen met zich brengen van mogelijk lange duur. De rechtbank rekent dit de verdachte aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 16 november 2020, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportage
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 26 november 2020. Dit rapport houdt het volgende in.
De verdachte is een 23-jarige jongeman die op jonge leeftijd met zijn moeder, broer en zus uit Bosnië is gevlucht. Zijn zus heeft voor een groot deel voor zijn opvoeding zorggedragen. Het risico op recidive wordt ingeschat als gemiddeld. Om die reden is het van belang dat hij meer inzicht krijgt in de omgang met emotionele zaken, seks en seksualiteit. Hij is aangemeld bij Fivoor voor behandeling. De reclassering heeft geadviseerd het volwassenenstrafrecht toe te passen en een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met de volgende bijzondere voorwaarden:
  • de verdachte meldt zich bij de Reclassering Nederland en blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
  • de verdachte laat zich behandelen door Fivoor of soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
  • de verdachte heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met [naam aangeefster] , wonende te [woonplaats aangeefster] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
  • de verdachte werkt mee aan het zedenconvenant, inhoudende dat hij meewerkt aan informatie-uitwisseling tussen wijkagent en reclassering.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op het voortgangsverslag toezicht van de reclassering van 21 oktober 2020. In dat verslag schrijft mevrouw J.M. de Visser, reclasseringswerker en belast met toezicht op de verdachte gedurende zijn schorsing uit voorlopige hechtenis, dat de verdachte zich goed houdt aan de opgelegde schorsingsvoorwaarden en dat hij zich tijdens gesprekken met de toezichthouder open en mededeelzaam opstelt. De verdachte is gemotiveerd om zijn leven op de rails te zetten. Hij werkt alle dagen, lost zijn schulden af en vult zijn vrije tijd met fitnessen, gamen en omgang met zijn oudere zus. Hij heeft bewust afstand genomen van risicovol gedrag, zoals blowen en omgaan met vrienden die blowen.
Mevrouw De Visser is op de zitting ook als deskundige gehoord. Zij heeft de inhoud van het voortgangsverslag bevestigd en daarbij tevens - evenals de verdediging - betoogd dat het adolescentenstrafrecht zou moeten worden toegepast, omdat de verdachte jonger is in zijn ontwikkeling dan past bij zijn kalenderleeftijd.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Volgens artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht, kan de rechtbank – ten aanzien van een verdachte die ten tijde van het begaan van een strafbaar feit de leeftijd van 18 jaren maar nog niet die van 23 jaren heeft bereikt – recht doen overeenkomstig de artikelen 77g tot en met 77hh (het adolescenten- of jongvolwassenenstrafrecht), indien de rechtbank daartoe aanleiding ziet in de persoonlijkheid van de dader of in de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
De rechtbank ziet daartoe echter onvoldoende aanleiding. In het reclasseringsrapport wordt geadviseerd het volwassenenstrafrecht toe te passen. De toezichthouder heeft haar daarvan afwijkende standpunt onvoldoende onderbouwd. De indruk die de verdachte ter terechtzitting op de rechtbank heeft gemaakt, geeft ook geen aanleiding om aan te nemen dat de ontwikkeling van de verdachte zodanig is achtergebleven dat daarom toepassing van het adolescentenstrafrecht in de rede ligt.
Gezien de ernst van de feiten kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Nu de reclassering bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen. Dit dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Wat betreft het onvoorwaardelijke gedeelte van de gevangenisstraf zal met het reeds ondergane voorarrest worden volstaan. Gelet op de positieve ontwikkeling die de verdachte na zijn schorsing uit voorlopige hechtenis lijkt te hebben doorgemaakt, acht de rechtbank een groter onvoorwaardelijk gedeelte – wat met zich zou brengen dat de verdachte weer vast zou komen te zitten – niet op zijn plaats.
Daarnaast zal gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten een (onvoorwaardelijke) taakstraf van de maximale duur worden opgelegd.
De rechtbank zal, anders dan de officier van justitie heeft gevorderd, geen vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht in de vorm van een contactverbod opleggen. De bewezenverklaarde feiten hebben zich niet heel recent voorgedaan. Er is ook geen reden te vermoeden dat de verdachte zich gewelddadig zal opstellen jegens aangeefster of anderen. Bovendien is niet gebleken dat de verdachte op enige wijze opzettelijk en doelbewust contact met aangeefster heeft gezocht. Er is daarom geen aanleiding voor de conclusie dat de maatschappij door het opleggen van gewenste maatregel dient te worden beschermd.
De rechtbank neemt de bijzondere voorwaarden over zoals geadviseerd door de reclassering, inclusief het contactverbod, en zal deze opleggen als na te noemen.
De bijzondere voorwaarden zullen anders dan door de reclassering is geadviseerd niet dadelijk uitvoerbaar worden verklaard. De rechtbank is van oordeel dat niet is voldaan aan het in artikel 14e van het Wetboek van Strafrecht neergelegde criterium, inhoudende de vrees dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen passend en geboden.

8..Vordering benadeelde partij/schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde] , wettelijk vertegenwoordigd door [naam] , ter zake van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 3.182,32 aan materiële schade en een vergoeding van € 7.500,- aan immateriële schade.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door de onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Aangezien het deel van de vordering dat ziet op de parkeerkosten, een bedrag van € 59,32, genoegzaam is onderbouwd en door de verdediging niet is betwist, zal dat worden toegewezen.
De rechtbank is – in lijn met het betoog van de officier van justitie en de verdediging –
van oordeel dat niet, althans onvoldoende, is gebleken van een rechtstreeks verband tussen de installatie van een camerasysteem als schade van de benadeelde partij waarvan thans door de wettelijke vertegenwoordiger vergoeding wordt gevorderd en de door de verdachte gepleegde (ebewezenverklaarde) feiten. Het deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op het verlies van arbeidsvermogen van de benadeelde partij is niet met verifieerbare stukken onderbouwd. Nader onderzoek naar de omvang van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij zal in deze delen van de vordering dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard.
Gelet op de aard van de bewezen verklaarde feiten behoeft het geen betoog dat daardoor aan de benadeelde partij immateriële schade is toegebracht. De verdachte heeft met haar ontuchtige handelingen verricht toen zij 15 jaar oud was en heeft haar dientengevolge psychisch leed toegebracht. De impact en gevolgen van ontucht kunnen ingrijpend zijn. Uit het dossier blijkt evenwel dat bij de benadeelde partij reeds voor de bewezenverklaarde feiten sprake was van psychische problematiek. Het strafproces leent zich niet voor een uitgebreid onderzoek naar het causaal verband tussen de bewezenverklaarde feiten en de psychische problematiek. De schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 2.000,-, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.
De delen van de vordering waarin de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, kunnen slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 9 oktober 2019.
Nu een substantieel deel van de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
De verdachte moet de benadeelde partij dus een schadevergoeding betalen van € 2.059,32 vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 240b en 245 van het Wetboek van Strafrecht.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 120 (honderd en twintig) dagen;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
114 (honderd en veertien) dagenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal op geen enkele wijze contact (laten) opnemen, zoeken of hebben met [naam aangeefster] , geboren op [geboortedatum aangeefster] 2003, gedurende twee jaren na ingang van de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering verantwoord vindt;
2. de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland zo lang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
3. de veroordeelde zal zich onder ambulante behandeling stellen van Fivoor of soortgelijke instelling, gedurende twee jaren na ingang van de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering nodig vindt, met bepaling dat de veroordeelde zich houdt aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
4. de veroordeelde zal meewerken aan het zedenconvenant, inhoudende dat hij meewerkt aan informatie-uitwisseling tussen wijkagent en reclassering;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur
van 240 (tweehonderd en veertig) uren, waarbij Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
120 (honderd en twintig) dagen;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, dat bij eerdere beslissing is geschorst;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde] te betalen een bedrag van
€ 2.059,32 (zegge: twee duizend negenenvijftig euro en twee en dertig eurocent), bestaande uit € 59,32 aan materiële schade en € 2.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 9 oktober 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte de
maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 2.059,32(hoofdsom, zegge:
twee duizend negenenvijftig euro en twee en dertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 oktober 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van
€ 2.059,32niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
30 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. K.A. Baggerman, voorzitter,
en mrs. A. Bonder en S. Zuidwijk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.P. Eekhout, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 december 2020.
De oudste en jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2019 tot en met 9 oktober 2019 te Maassluis, althans in Nederland met [naam slachtoffer] , geboren op [geboortedatum slachtoffer] 2003, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt,
buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede
bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [naam slachtoffer] , te weten
- het aanraken van het lichaam van die [naam slachtoffer] ,
- het brengen, houden en/of bewegen van zijn penis in de vagina van die [naam slachtoffer] en/of
- het brengen, houden en/of bewegen van zijn penis in de mond van die [naam slachtoffer] ;
2
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2019 tot en met 20 januari 2020 te Maassluis, althans in Nederland afbeeldingen - en/of gegevensdragers, bevattende afbeeldingen - te weten een filmpje van seksuele gedragingen, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, te weten [naam slachtoffer] , geboren [geboortedatum slachtoffer] 2003, is betrokken of schijnbaar is betrokken, heeft vervaardigd,
welke seksuele gedragingen – zakelijk weergegeven – bestonden uit:
het met de/een penis vaginaal penetreren van het lichaam van die [naam slachtoffer] .