ECLI:NL:RBROT:2020:11827

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 november 2020
Publicatiedatum
18 december 2020
Zaaknummer
604875 / HA RK 20-1013
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdigheid van wrakingsverzoek in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 4 november 2020 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van een verzoeker, vertegenwoordigd door mr. T. Neijzen, advocaat te Den Haag. Het wrakingsverzoek was ingediend naar aanleiding van een bestuursrechtelijke procedure met zaaknummer AWB 19/8923. De verzoeker had op 28 september 2020, meer dan drie weken na het bekend worden van de feiten en omstandigheden waarop het verzoek was gebaseerd, om wraking van de rechter mr. A.P. Hameete verzocht. De wrakingskamer oordeelde dat het verzoek niet tijdig was ingediend, zoals vereist door artikel 8:16, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht. De verzoeker had eerder, op 2 september 2020, een verzoek ingediend voor een fysieke zitting in plaats van een telefonische zitting, wat door de griffier was afgewezen. De wrakingskamer concludeerde dat de verzoeker niet-ontvankelijk moest worden verklaard in het wrakingsverzoek, omdat hij niet binnen de vereiste termijn had gereageerd op de beslissing van de griffier.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer / rekestnummer: 604875 / HA RK 20-1013
Beslissing van 4 november 2020
op het verzoek van
[naam verzoeker] ,
verzoeker,
gemachtigde: mr. T. Neijzen, advocaat te Den Haag.
strekkende tot wraking van:
mr. A.P. Hameete, senior rechter in de rechtbank Rotterdam, team bestuur II,
(hierna ook: de rechter)

1.Het procesverloop en de processtukken

1.1
Verzoeker heeft op de telefonische zitting van 28 september 2020 en ook bij faxbericht van 28 september 2020 wraking verzocht van de rechter in de bestuursrechtelijke procedure met zaaknummer AWB 19/8923.
De rechter heeft niet in de wraking berust.
1.2
Aan de wrakingskamer is ter beschikking gesteld het dossier van de hiervoor omschreven procedure, waarin zich onder meer bevindt de brief van de griffier van 3 september 2020, het proces-verbaal van de op 28 september 2020 gehouden (telefonische) zitting, alsmede de schriftelijke toelichting op het wrakingsverzoek.
1.3
Verzoeker en de rechter zijn uitgenodigd voor de zitting waarop het wrakingsverzoek is behandeld. De rechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt bij e-mail van 12 oktober 2020.
1.4
Het wrakingsverzoek is behandeld op de zitting van 26 oktober 2020. Namens verzoeker is verschenen de gemachtigde mr. T. Neijzen. Zij heeft ter zitting het standpunt van verzoeker nader toegelicht.

2.De ontvankelijkheid van het verzoek

2.1
In de eerste plaats is aan de orde de vraag of het wrakingsverzoek tijdig is gedaan, namelijk zodra de feiten en omstandigheden waarop het wrakingsverzoek is gegrond aan verzoeker bekend waren geworden, zoals artikel 8:16, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht vereist.
2.2
De wrakingskamer is van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt daartoe het volgende.
Bij brief van 2 september 2020 heeft de (gemachtigde van) verzoeker - kort gezegd - verzocht om een fysieke zitting met verschijning in de rechtszaal in plaats van het houden van een telefonische hoorzitting. Bij brief van 3 september 2020 heeft de griffier van de rechtbank de gemachtigde van verzoeker - met redenen omkleed - medegedeeld dat het verzoek om een fysieke zitting te houden wordt afgewezen.
Verzoeker heeft - verkort weergegeven - aan zijn verzoek tot wraking ten grondslag gelegd dat het besluit om het beroepschrift telefonisch te behandelen door de rechter op onjuiste gronden is genomen. De gemachtigde van verzoeker heeft bij brief van 2 september 2020 aangegeven dat zij behoort tot een kwetsbare groep voor wat betreft Covid-19, waardoor zij zich moet onthouden van contacten met derden binnen een kantoorruimte. Een telefonische zitting is mede vanwege de noodzakelijke bijstand van een tolk praktisch niet mogelijk op haar kantoor, terwijl verzoeker ook op een fysieke zitting aanwezig wil zijn en de gemachtigde zelf ook contact wil houden met haar cliënt. Uit de brief van 2 september 2020 blijkt volgens verzoeker nadrukkelijk dat de gemachtigde tot een kwetsbare groep behoort, en niet verzoeker zelf. Uit de brief van de griffier van 3 september 2020 blijkt dat de rechter er van is uitgegaan dat niet de gemachtigde maar verzoeker zelf tot een kwetsbare groep behoort. Bij verzoeker is ernstige twijfel ontstaan over de vraag of het dossier wel zorgvuldig is gelezen en of op de juiste gronden een oordeel wordt gegeven. Door de gerezen twijfel aan de zorgvuldigheid van de behandeling van het beroep wordt door verzoeker evenzeer getwijfeld aan de onpartijdigheid van de rechter bij de beoordeling van het beroep.
Het is vaste jurisprudentie dat de zinsnede “zodra de feiten en omstandigheden bekend zijn” betekent dat een wrakingsverzoek dient te worden gedaan onmiddellijk na het bekend worden van de feitelijke grond tot wraking, waarbij een korte tijd voor beraad acceptabel is. In dit geval is die termijn ruimschoots overschreden.
Verzoeker is bij brieven van de griffier van 18 augustus 2020 en 27 augustus 2020 in de gelegenheid gesteld aan te geven of toestemming zou worden verleend voor schriftelijke afdoening van de zaak zonder zitting. Verzoeker is vervolgens in de gelegenheid gesteld nader te onderbouwen waarom geen toestemming wordt verleend voor een telefonische zitting en van die gelegenheid heeft de gemachtigde gebruik gemaakt bij brief van 2 september 2020. Bij brief van 3 september 2020 is door de griffier medegedeeld dat de door verzoeker aangevoerde omstandigheden geen aanleiding geven voor afwijking van het beleid en dat zittingen vanwege corona bij voorkeur telefonisch of via Skype worden gehouden. Verzoeker heeft kennis genomen van de inhoud van deze brief en de daarbij genomen beslissing. Naar het oordeel van de wrakingskamer had van verzoeker verwacht mogen worden dat hij het verzoek tot wraking uiterlijk binnen enkele dagen na ontvangst van de brief van 3 september 2020 had gedaan. Het wrakingsverzoek is echter pas ingediend op 28 september 2020. Het indienen van het wrakingsverzoek na meer dan drie weken na het moment waarop de feiten en omstandigheden bekend zijn geworden waarop het wrakingsverzoek is gebaseerd, kan niet worden aangemerkt als tijdig.
2.4
De gemachtigde van verzoeker heeft ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek nog nader toegelicht dat zij tot 17 september 2020 op vakantie was, dat zij van haar kantoorgenoot had begrepen dat de griffie haar nog zou bellen over de wijze waarop de zitting zou plaatsvinden en dat de gemachtigde eerst overleg moest voeren met verzoeker op een al eerder geplande bespreking. Wat hier ook van zij, bij verzoeker en zijn gemachtigde kon er, gelet op de inhoud van de brief van 3 september 2020, geen enkel misverstand over bestaan dat de zitting telefonisch zou plaatsvinden. Nog daargelaten dat een toezegging, dat zij nog gebeld zou worden over de wijze waarop de zitting plaats zou vinden, nergens uit is gebleken, rechtvaardigt dit evenmin de (te late) indiening van het wrakingsverzoek op 28 september 2020. Ook onder deze omstandigheden had verzoeker meer voortvarendheid moeten betrachten.
De wrakingskamer voegt daaraan toe dat het jammer is dat de gemachtigde van verzoeker naar aanleiding van de brief van 3 september 2020 geen contact heeft opgenomen met de rechtbank en heeft verzocht om een zitting via Skype, te meer nu zij ter zitting van de wrakingskamer uitdrukkelijk naar voren heeft gebracht dat dit voor haar en verzoeker acceptabel zou zijn geweest.
2.5
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verzoeker niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het wrakingsverzoek.

3.De beslissing

De rechtbank:
verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in het verzoek tot wraking van mr. A.P. Hameete.
Deze beslissing is gegeven door mr. A. Buizer, voorzitter, mr. A. Verweij en mr. I.K. Rapmund, rechters en is op 4 november 2020 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van
mr. C.J.C. Korteland, griffier.
Verzonden op:
aan:
-
-
-
-