Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
1.Het procesverloop en de processtukken
2.Het verzoek en de reactie daarop
3.De beoordeling
nietdoorgaat.
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 5 november 2020 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door een naamloze vennootschap naar Belgisch recht, vertegenwoordigd door advocaat mr. G.P. Lobé. Het wrakingsverzoek was gericht tegen mr. J. van den Bos, senior rechter in de rechtbank, in het kader van een civiele procedure tegen een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid. De verzoekster had op 1 oktober 2020 wraking aangevraagd omdat haar advocaat door een coronabesmetting niet in staat was om de zitting bij te wonen en zij vreesde dat dit zou leiden tot een ongelijk speelveld tijdens de zitting die via Skype zou plaatsvinden. De rechter had echter besloten de zitting door te laten gaan, wat leidde tot de wraking.
De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de rechter niet vooringenomen was en dat de beslissing om de zitting door te laten gaan een processuele beslissing was die niet op zichzelf een grond voor wraking opleverde. De rechtbank oordeelde dat de verzoekster en haar advocaat voldoende mogelijkheden hadden om de zaak voor te bereiden, ook al waren zij niet fysiek samen. De rechtbank benadrukte dat de opstelling van de rechter niet leidde tot een ongelijk speelveld en dat de verzoekster niet had aangetoond dat de rechter partijdig was geweest.
Het eerste wrakingsverzoek werd ongegrond verklaard en afgewezen, terwijl het tweede wrakingsverzoek niet-ontvankelijk werd verklaard omdat het niet tijdig was ingediend. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer voor wrakingszaken en is openbaar uitgesproken.