ECLI:NL:RBROT:2020:11826

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 november 2020
Publicatiedatum
18 december 2020
Zaaknummer
605096 / HA ZA 20-1025
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in civiele procedure wegens coronamaatregelen en ongelijk speelveld

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 5 november 2020 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door een naamloze vennootschap naar Belgisch recht, vertegenwoordigd door advocaat mr. G.P. Lobé. Het wrakingsverzoek was gericht tegen mr. J. van den Bos, senior rechter in de rechtbank, in het kader van een civiele procedure tegen een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid. De verzoekster had op 1 oktober 2020 wraking aangevraagd omdat haar advocaat door een coronabesmetting niet in staat was om de zitting bij te wonen en zij vreesde dat dit zou leiden tot een ongelijk speelveld tijdens de zitting die via Skype zou plaatsvinden. De rechter had echter besloten de zitting door te laten gaan, wat leidde tot de wraking.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de rechter niet vooringenomen was en dat de beslissing om de zitting door te laten gaan een processuele beslissing was die niet op zichzelf een grond voor wraking opleverde. De rechtbank oordeelde dat de verzoekster en haar advocaat voldoende mogelijkheden hadden om de zaak voor te bereiden, ook al waren zij niet fysiek samen. De rechtbank benadrukte dat de opstelling van de rechter niet leidde tot een ongelijk speelveld en dat de verzoekster niet had aangetoond dat de rechter partijdig was geweest.

Het eerste wrakingsverzoek werd ongegrond verklaard en afgewezen, terwijl het tweede wrakingsverzoek niet-ontvankelijk werd verklaard omdat het niet tijdig was ingediend. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer voor wrakingszaken en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer / rekestnummer: 605096 / HA RK 20-1025
Beslissing van 5 november 2020
op het verzoek van
de naamloze vennootschap naar Belgisch recht,
[naam vennootschap] N.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] (België),
verzoekster,
advocaat mr. G.P. Lobé.
strekkende tot wraking van:
mr. J. van den Bos, senior rechter in de rechtbank Rotterdam, team Handel en Haven (hierna: de rechter).

1.Het procesverloop en de processtukken

Verzoekster heeft op 1 oktober 2020 wraking verzocht van de rechter in de civielrechtelijke procedure tussen haar en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam wederpartij] te Moordrecht (hierna [naam wederpartij] ). Die procedure draagt als kenmerk C/10/584997 HA ZA 19-1010.
De rechter heeft niet in de wraking berust.
1.2
Aan de wrakingskamer is ter beschikking gesteld het dossier van de hiervoor omschreven procedure waarin zich onder meer bevindt het proces-verbaal van bevindingen van
1 oktober 2020, de door de advocaat van verzoekster en de griffier gevoerde correspondentie en de schriftelijke toelichting van het wrakingsverzoek.
1.3
Verzoekster en de rechter zijn uitgenodigd voor de zitting waarop het wrakingsverzoek is behandeld. De rechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt per e-mail van 5 oktober 2020 (met bijlagen). De wrakingskamer heeft voorts kennisgenomen van de brief van verzoekster van 21 oktober 2020 (met bijlagen) en de e-mail van de rechter van 26 oktober 2020.
1.4
Ter zitting van 26 oktober 2020, alwaar het wrakingsverzoek is behandeld zijn verschenen mr. W.R. Veldstra (kantoorgenoot van mr. G.P. Lobé) namens verzoekster en de rechter. Namens [naam wederpartij] is verschenen de advocaat mr. M. Lauxtermann. Ter zitting hebben mr. W.R. Veldstra en de rechter hun standpunten aan de hand van pleitnota’s nader toegelicht.

2.Het verzoek en de reactie daarop

2.1
Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoekster - verkort en zakelijk weergeven - het volgende aangevoerd.
De advocaat van verzoekster heeft op 30 september 2020 uitstel gevraagd voor de zitting van 1 oktober 2020 wegens de besmetting met het Covid-19 virus van zijn kantoorgenoot met wie hij het dossier zou behandelen. Door de besmetting op zijn kantoor heeft de advocaat van verzoekster zijn cliënt moeten adviseren niet naar Nederland af te reizen.
De advocaat was niet meer in staat om met zijn cliënt in een ruimte te zijn waardoor het onmogelijk werd te overleggen en gezamenlijk de zitting bij te wonen. Door de opstelling van de rechter was de advocaat van verzoekster niet in de gelegenheid om de belangen van verzoekster te behartigen op gelijke wijze als mr. Lauxtermann de belangen van zijn cliënt kon behartigen. In de oproepingsbrief van 17 juli 2020 is juist opgenomen dat de advocaat en de cliënt zich voor de via Skype te houden zitting in één ruimte moeten bevinden. Daarmee ontstond een ongelijk speelveld.
De rechter heeft bovendien zelf de noodzaak tot overleg veroorzaakt door het sturen van een ongebruikelijke en ontijdige e-mail met instructies een dag voor de zitting. Nadat de advocaat van verzoekster op 30 september 2020 het uitstelverzoek heeft gedaan, heeft hij gedurende de middag vijfmaal contact met de griffie gezocht, waarbij steeds geen uitsluitsel werd gegeven. Door de rechter is niet adequaat en niet tijdig gereageerd op een even onverwachte als dringend objectieve belemmering om de zitting doorgang te laten vinden. Van de advocaat kon in de avond van 30 september 2020 in redelijkheid niet verwacht worden om contact op te nemen met zijn cliënt om te regelen dat deze via een eigen Skype verbinding zou inloggen in de zitting. De advocaat heeft de zaak niet meer kunnen bespreken met zijn cliënt. Nadat door het verzoek om aanhouding van mr. Lauxtermann inmiddels sprake was van een eenparig verzoek tot uitstel (en klemmende redenen voor dat verzoek) verwachtte de advocaat van verzoekster in redelijkheid niet anders dan dat het verzoek zou worden ingewilligd. De advocaat van verzoekster was verbijsterd dat hij de volgende ochtend het bericht kreeg dat de zitting alsnog zou doorgaan. Dit creëert een indruk van vooringenomenheid bij de rechter, die noopt tot wraking.
De constatering dat de rechter ondanks het wrakingsverzoek toch op 1 oktober 2020 tijdens de comparitie/Skype bijeenkomst voortgezette handelingen in de procedure heeft verricht althans dat persoonlijke communicatie tussen de rechter en [naam wederpartij] en haar advocaat buiten de aanwezigheid van verzoekster en haar advocaat heeft plaatsgevonden vormt voor verzoekster een separate wrakingsgrond. Voor ‘beleefdheid’ van de rechter bestond geen enkele noodzaak. Nu de rechter niet terstond de behandeling heeft gestaakt heeft hij voor verzoekster temeer de schijn van partijdigheid gewekt, althans is sprake van een omstandigheid waardoor de rechterlijke partijdigheid schade zou kunnen leiden.
2.3
De rechter heeft - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
De rechter is niet vooringenomen, noch heeft hij de schijn gewekt. De rechter is niet vooruitgelopen op enige beslissing in de zaak en hij heeft partijen niet verschillend behandeld. Hij heeft een dag voor de zitting op het hetzelfde moment dezelfde informatie verstrekt aan partijen en hij heeft niet voor een ongelijk speelveld gezorgd. De beslissing om de zitting door te laten gaan ligt in het domein van de behandelend rechter en kan geen grond voor wraking opleveren. De beslissing moet ook worden gezien in de context van hetgeen voorafgaand aan die beslissing heeft plaatsgevonden en hetgeen daaraan voorafgaand is aangevoerd. Met standpunten achteraf kon de rechter geen rekening houden. Het was de rechter niet bekend dat de besmette kantoorgenoot mede behandelend advocaat in de procedure is. Het aanhoudingsverzoek van mr. Lauxtermann heeft de rechter wel bereikt, maar is door hem over het hoofd gezien. Het is niet aan de advocaten, maar aan de rechter om te beslissen dat de zitting niet doorgaat. Uit het feit dat een rechter een aanhoudingsverzoek van beide partijen niet inwilligt kan niet de conclusie worden getrokken dat een rechter vooringenomen is. Zolang de beslissing tot aanhouding niet was genomen, moesten partijen er op 30 september 2020 rekening mee houden dat de zitting doorging. Het komt voor rekening en risico van de advocaat van verzoekster dat hij stappen heeft gezet om de komst van zijn cliënt te annuleren en uit te gaan van een aanhouding. Niet valt in te zien waarom de advocaat en verzoekster de zaak niet via de telefoon of andere communicatiemiddelen hadden kunnen bespreken. In de perceptie van de rechter is evenmin sprake van een ongelijk speelveld tussen partijen als zij tijdens de zitting niet fysiek in één ruimte kunnen zijn. Als de advocaat van verzoekster van mening was dat hij wezenlijk werd benadeeld doordat hij niet in persoon kon overleggen voorafgaand aan de zitting en dat hij werd benadeeld doordat hij via andere communicatiemiddelen contact met zijn cliënt moest houden in plaats van in dezelfde ruimte gezamenlijk fysiek aanwezig te zijn, had hij dat aan het aanhoudingsverzoek ten grondslag moeten leggen.
De rechter heeft op 1 oktober 2020 niets meer of minder gedaan dan wat in het proces-verbaal van bevindingen is opgenomen. De rechter heeft de verschenen partijen uit beleefdheid en uit praktisch oogpunt in verband met het wrakingsverzoek via Skype te woord gestaan. Door de rechter zijn geen proceshandelingen verricht. Het tweede wrakingsverzoek is daarnaast niet tijdig gedaan.

3.De beoordeling

3.1
Wraking is een middel ter verzekering van de onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens verzoekster een vooringenomenheid koestert, althans dat de door verzoekster geuite vrees voor vooringenomenheid van de rechter door objectieve factoren gerechtvaardigd is.
ten aanzien van het eerste wrakingsverzoek
De rechter heeft een aanhoudingsverzoek niet gehonoreerd en besloten om de zitting doorgang te laten vinden. Dit is een processuele beslissing van de rechter. Vooropgesteld moet worden dat een voor een partij onwelgevallige beslissing van een rechter op zichzelf geen grond voor wraking oplevert. Dat geldt ook indien die beslissing op het oog mogelijk onjuist is en ook indien er geen hogere voorziening mocht openstaan tegen die beslissing. Het is niet aan de wrakingskamer om de beslissing inhoudelijk te toetsen. Wraking kan immers niet fungeren als rechtsmiddel tegen onwelgevallige of onjuiste beslissingen.
De motivering van een beslissing kan evenmin grond vormen voor wraking, tenzij de motivering van de beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten - bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen - niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die de beslissing heeft gegeven. De wrakingskamer is van oordeel dat hiervan in dit geval geen sprake is.
Op 17 juli 2020 ontvingen partijen een oproeping voor een comparitie van partijen die op
1 oktober 2020 via Skype zou worden gehouden. In de oproeping is opgenomen dat van partijen wordt verwacht dat zij - zo mogelijk - vanuit dezelfde locatie als hun advocaat deelnemen aan de zitting. Verder staat in de oproeping dat de rechter tot omstreeks vier weken voor de zitting kan laten weten welke onderwerpen ter zitting aan de orde kunnen komen en welke stukken nog van partijen zullen worden verwacht. De rechter heeft vervolgens op basis van de door partijen verstrekte meetgegevens zijn eigen waarnemingen/ bevindingen vermeld en schriftelijke vragen gesteld en dit op 30 september 2020 rond 08:00 uur aan de advocaten gestuurd met de vermelding dat deze waarnemingen/bevindingen en vragen aan de orde zullen komen tijdens de zitting.
De advocaat van verzoekster (mr. G.P. Lobé) heeft op 30 september 2020 rond 14:00 uur verzocht de comparitie naar een latere datum te verplaatsen, omdat hij rond het middaguur had gehoord dat een kantoorgenoot positief was getest op het coronavirus. Daarbij heeft hij aangegeven dat er volgens de GGD rekening mee moest worden gehouden dat ook hij besmet is geraakt en dat het onder deze omstandigheden is afgeraden dat zijn cliënt zich op
1 oktober 2020 bij hem zou vervoegen voor de zitting, terwijl zijn cliënt daar redelijkerwijs evenmin voor voelde. De (secretaresse van de) advocaat heeft meerdere malen naar de rechtbank gebeld om te horen of zijn verzoek werd gehonoreerd. De rechter was op
30 september 2020 echter vrij en overdag onbereikbaar. Aan het einde van de middag heeft de teamvoorzitter van de rechter partijen laten weten dat de rechter de volgende ochtend voor de zitting zou laten weten of de zitting zou doorgaan en dat de door de advocaat vermelde omstandigheden niet per definitie reden zijn om een Skype zitting niet door te laten gaan, zodat partijen er rekening mee moesten houden dat de zitting zou doorgaan.
In de avond kreeg de rechter kennis van het aanhoudingsverzoek. Hierna heeft de griffier op zijn verzoek rond 19.30 uur partijen laten weten dat de rechtbank geen aanleiding zag om een Skype zitting aan te houden, aangezien de cliënt (verzoekster) ook vanuit zijn eigen omgeving aan de Skype zitting kan deelnemen en de advocaat via parallelle kanalen contact kan hebben met zijn cliënt. De griffier heeft vervolgens aan de rechter laten weten dat partijen het hiermee niet eens waren en nog zouden mailen. De rechter heeft de griffier gevraagd om partijen te laten weten dat hij op donderdag 1 oktober 2020 om 08.00 uur zou beslissen op eventueel ingediende bezwaren en dat partijen er rekening mee moesten houden dat de zitting zou doorgaan, zolang er geen bericht was dat de zitting
nietdoorgaat.
3.4
Op 1 oktober 2020 kreeg de rechter het bericht van de advocaat van verzoekster van
30 september 2020 20:47 uur. Daarin is gesteld dat de besmette collega de mede behandelend advocaat in de zaak is, alsmede dat, nadat de advocaat van verzoekster en de advocaat van de wederpartij rond 17.00 uur contact met elkaar hadden gehad, zij samen tot de conclusie zijn gekomen dat de zitting in redelijkheid geen doorgang zou kunnen vinden. Hierna heeft de advocaat zijn cliënt bericht en die heeft zijn reisplannen naar Nederland geannuleerd. De advocaat heeft hierbij aangegeven dat het hem niet bekend was dat met Skype ook via een andere locatie kon worden ingelogd, althans zeker niet dat dit de bedoeling was, nu de rechtbank de instructie had gegeven dat de advocaat en de partij in dezelfde ruimte zouden deelnemen aan de zitting. Van de advocaat kon niet meer verwacht worden om zijn cliënt te bereiken en op een andere wijze dan door hen voorzien aan de zitting deel te nemen. Bovendien heeft de advocaat de grafieken met waarnemingen en vragen niet meer met zijn cliënt kunnen bespreken en kan de advocaat zijn cliënt op deze manier niet juist en verantwoord bijstaan, aldus het bericht van de advocaat van verzoekster.
De rechter heeft partijen op 1 oktober 2020 rond 08.00 uur laten berichten dat hij bleef bij zijn eerder genomen beslissing en hij heeft hierbij - kort gezegd - laten weten dat een zitting doorgaat zolang deze niet is afgelast en dat advocaat beter had kunnen voorsorteren op de mogelijkheid dat cliënt zou inloggen op afstand, dan op het annuleren van de zitting.
Op 1 oktober 2020 om 8:53 uur heeft de advocaat van verzoekster via e-mail het wrakingsverzoek ingediend. Vervolgens heeft de rechter om 09.00 uur ingelogd via Skype om te zien wie zich per Skype zouden melden. Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt dat de rechter heeft geconstateerd dat de advocaat van de wederpartij in de (Skype)wachtruimte aanwezig was en dat hij hem heeft toegelaten tot de Skype-bijeenkomst. Daarbij heeft de rechter medegedeeld dat de advocaat van verzoekster hem heeft gewraakt, dat hij de zaak niet kon behandelen en heeft hij uitleg gegeven over het verloop van de wrakingsprocedure. Op de vraag van de advocaat van de wederpartij of een volgende zitting fysiek kan verlopen heeft de rechter geantwoord dat hij dat verzoek niet behandeling kon nemen, omdat hij is gewraakt. De rechter heeft vervolgens de wederpartij toegelaten en ook hem uitgelegd dat de zaak niet kon worden behandeld.
De wrakingskamer kan zich voorstellen dat de gebeurtenissen op 30 september 2020, dat wil zeggen de coronabesmetting van een collega van de advocaat en de binnenkomst van de grafieken met waarnemingen en vragen van de rechter, voor enige hectiek en druk zorgden. Dat de druk bij verzoekster groter werd toen er die middag van de rechtbank geen antwoord kwam op het aanhoudingsverzoek, is ook voorstelbaar. De wrakingskamer ziet echter niet in dat de rechter in deze situatie voor een ongelijk speelveld heeft gezorgd, en wel zodanig dat de rechter hierdoor de schijn van partijdigheid heeft gewekt.
Het uitgangspunt is dat zo lang niet op een verzoek om aanhouding is beslist, een partij er rekening mee dient te houden dat de zitting doorgaat. Uit het aanhoudingsverzoek bleek niet dat de advocaat of verzoekster door ziekte niet in staat was om de comparitie via Skype bij te wonen. Daarnaast geldt dat er voor verzoekster en haar advocaat voldoende mogelijkheden waren om de zaak samen te bespreken en voor te bereiden terwijl zij niet fysiek in dezelfde ruimte zijn. De dag van 30 september 2020 is hiervoor blijkbaar niet gebruikt. Als dat wel het geval zou zijn geweest, dan zouden de berichten van de rechtbank dat er rekening mee moet worden gehouden dat de zitting doorgang zal vinden minder een probleem zijn geweest. De advocaat en zijn cliënt hadden in dat geval ieder vanuit een eigen ruimte via Skype deel kunnen nemen aan de zitting en contact met elkaar kunnen houden via een andere verbinding. De op 17 juli 2020 aan partijen gedane mededeling, dat de rechtbank verwacht dat de advocaat en de partij - zo mogelijk - in dezelfde ruimte zouden deelnemen aan de zitting, doet hier niet aan af. De woorden “zo mogelijk” wijzen er op dat dit geen harde eis is van de rechtbank voor deelname aan de zitting via Skype. Bovendien is het in tijden van corona met Skype zittingen en telefonische zittingen zo gebruikelijk dat advocaten en partijen niet in dezelfde ruimte deelnemen aan zittingen, dat ook de advocaat deze mogelijkheid had kunnen bedenken. En bij twijfel had hiervoor overleg kunnen worden gepleegd met de griffie van de rechtbank. Het gegeven dat de rechter zo kort voor de zitting aan partijen zijn bevindingen en vragen heeft doorgestuurd, kan evenmin tot de conclusie leiden dat verzoekster ten opzichte van de wederpartij is benadeeld. Beide partijen werden op hetzelfde moment met deze informatie geconfronteerd.
3.7
Met inachtneming van het onder 3.2 weergegeven toetsingskader is de wrakingskamer van oordeel dat de beslissing van de rechter om de zitting doorgang te laten vinden niet zodanig onbegrijpelijk is dat deze wel ingegeven moet zijn door vooringenomenheid. Naar het oordeel van de wrakingskamer is hiervan in het licht van de hiervoor geschetste gang van zaken geen sprake.
3.8
Het (eerste) wrakingsverzoek is mitsdien ongegrond en wordt afgewezen.
ten aanzien van het tweede wrakingsverzoek
3.9
Verzoekster is niet-ontvankelijk in het wrakingsverzoek, voor zover dit is gegrond op gedragingen van de rechter op 1 oktober 2020, te weten dat de rechter de wederpartij te woord heeft gestaan om 9.00 uur. Verzoekster heeft op 5 oktober 2020 kennisgenomen van het proces-verbaal van bevindingen van 1 oktober 2020, terwijl het hierop gerichte wrakingsverzoek is gedaan op 21 oktober 2020. Het verzoek is dus niet tijdig, dat wil zeggen “zodra de feiten en omstandigheden bekend zijn” gedaan, zoals artikel 37 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) vereist.

4.De beslissing

De rechtbank:
ten aanzien van het eerste wrakingsverzoek
wijst af het verzoek tot wraking van mr. J. van den Bos;
ten aanzien van het tweede wrakingsverzoek
verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in het verzoek tot wraking.
Deze beslissing is gegeven door mr. A. Buizer, voorzitter, en mr. A. Verweij en
mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar, rechters en is uitgesproken door mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar ter openbare terechtzitting van 5 november 2020 in tegenwoordigheid van mr. C.J.C. Korteland, griffier. Bij afwezigheid van de voorzitter is deze beslissing ondertekend door mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar.
Verzonden op:
aan:
-
-
-
-