ECLI:NL:RBROT:2020:11818

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 november 2020
Publicatiedatum
18 december 2020
Zaaknummer
608016 / HA RK 20-1207
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in kort geding

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Rotterdam op 23 november 2020 een verzoek tot wraking afgewezen. Verzoeker voelde zich tijdens de zitting van 13 november 2020 niet gehoord door de rechter, mr. P. de Bruin, en heeft dit als reden voor zijn wrakingsverzoek aangevoerd. Tijdens de zitting had de rechter vragen gesteld aan beide partijen, maar verzoeker had niet kenbaar gemaakt dat hij zelf het woord wilde voeren. De rechter is niet verplicht om een partij die met een advocaat procedeert de gelegenheid te geven om zelf te spreken, tenzij dit expliciet wordt aangegeven door de partij of zijn advocaat. De wrakingskamer oordeelde dat er geen zwaarwegende aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van de rechter. Het verzoek werd ongegrond verklaard, waarbij de wrakingskamer ook besloot om het formele vereiste van indiening door de advocaat te negeren, gezien de omstandigheden van de zaak. De beslissing werd genomen in het belang van de voortgang van de procedure en om onnodige kosten en vertraging te voorkomen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer / rekestnummer: 608016 / HA RK 20-1207
Beslissing van 23 november 2020
op het verzoek van
[naam verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
strekkende tot wraking van:
mr. P. de Bruin, rechter in de rechtbank Rotterdam, team handel en haven (hierna: de rechter).

1.Het procesverloop en de processtukken

Ter zitting van 13 november 2020 is door de rechter behandeld het door verzoeker als eiser tegen mevrouw [naam gedaagde] als gedaagde aanhangig gemaakte kort geding, dat als kenmerk heeft C/10/603841 / KG ZA 20-818.
Per e-mailbericht van 16 november 2020 heeft verzoeker aan zijn advocaat meegedeeld dat hij de rechter wil wraken, inclusief de redenen waarom hij dat wil doen. Per e-mailbericht van diezelfde dag heeft de advocaat van verzoeker voormeld bericht van verzoeker doorgezonden aan de rechtbank, met daarbij de mededeling dat het verzoeker zelf is die de wraking wil en doet en dat de rechtbank verzoeker zelf dient aan te schrijven.
Aan de wrakingskamer is ter beschikking gesteld het dossier van de hiervoor omschreven kort geding procedure, waarin zich onder meer bevindt het proces-verbaal van de hiervoor bedoelde zitting.
Verzoeker en de rechter zijn uitgenodigd voor de zitting waarop het wrakingsverzoek is behandeld. Mevrouw [naam gedaagde] en haar advocaat zijn in kennis gesteld van de indiening van het wrakingsverzoek en de zitting van de wrakingskamer.
De rechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 19 november 2020, met bijlage.
Ter zitting van 23 november 2020, waar het wrakingsverzoek is behandeld, zijn verschenen: verzoeker en de rechter. Zij hebben ieder hun standpunt nader toegelicht.

2.Het verzoek en de reactie daarop

Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoeker het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven:
2.1.1
Verzoeker heeft zich voorafgaande aan de zitting van 13 november 2020 in de gang van zaken verdiept en heeft van zijn advocaat begrepen dat hij ter zitting zelf ook het woord zou krijgen. Vanuit die gedachte heeft hij de zitting ook gevolgd. Tijdens de zitting van 13 november 2020 heeft verzoeker echter geen spreekrecht gekregen. De rechter zei dat er door verzoeker het een en ander verduidelijkt moest worden, maar zij stelde hierover aan verzoeker zelf geen vragen en verzoeker kreeg ook geen gelegenheid om iets toe te lichten. De rechter heeft ter zitting vragen gesteld en voor zover die vragen waren gericht aan verzoeker, heeft zijn advocaat die vragen beantwoord. Verzoeker heeft op de zitting niet kenbaar gemaakt dat hij zelf iets wilde zeggen. De rechter had hem moeten vragen of hij zelf iets wilde zeggen.
2.1.2
Verzoeker heeft de indruk dat de rechter hem niet het woord heeft gegeven omdat de tegenpartij in het kort geding zelf niet was verschenen en alleen door haar advocaat was vertegenwoordigd. Daardoor kon de tegenpartij zich niet zelf ter zitting verdedigen, maar dat gaat verzoeker niet aan. Hij erkent dat de rechter dit niet heeft gezegd, dit is zijn indruk.
2.2
De rechter heeft niet in de wraking berust.
De rechter bestrijdt deels de feitelijke grondslag van het verzoek en heeft overigens te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking kan opleveren. Daarbij is – verkort en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd:
2.2.1
De rechter begrijpt dat verzoeker zich blijkbaar niet gehoord gevoeld heeft en zij betreurt dat. Het burgerlijk procesrecht kent geen spreekrecht voor partijen die met een advocaat procederen. De rechter kan partijen ter zitting het woord geven, maar is daartoe niet verplicht. Tijdens de zitting heeft de rechter vragen gesteld die waren gericht aan verzoeker en zijn advocaat. Alleen de advocaat heeft daarop antwoord gegeven.
2.2.2
De advocaat heeft op geen enkel moment aangegeven dat verzoeker zelf ook nog het woord wilde voeren, terwijl dat, als dat de wens van de advocaat en/of verzoeker was, wel op de weg van de advocaat lag. Verzoeker zelf heeft evenmin op enig moment aangegeven dat hij het woord wilde voeren/had willen voeren. Als hij dat wel gedaan had, had hij daar vanzelfsprekend gelegenheid voor gekregen. Hij heeft ook niet zelf gereageerd op de gestelde vragen.
2.2.3
Het is de rechter ook niet duidelijk wat verzoeker naar voren had willen brengen wat zijn advocaat niet gezegd heeft. Na de antwoorden van de advocaat had de rechter ook geen (specifieke) vragen voor verzoeker. Anders dan verzoeker blijkbaar denkt, had dat niets te maken met het niet verschenen zijn van de gedaagde partij zelf.

3.De beoordeling

3.1
Wraking is een middel ter verzekering van de onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de door verzoeker geuite vrees voor vooringenomenheid van de rechter door objectieve factoren gerechtvaardigd is.
3.2
Aan de door verzoeker aangevoerde omstandigheden valt geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de rechter door haar persoonlijke instelling en overtuiging niet onpartijdig is.
3.3
Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door verzoeker geuite vrees dat de rechter jegens hem een vooringenomenheid koestert - objectief - gerechtvaardigd is. Hierbij is de opvatting van verzoeker van belang, maar is deze niet doorslaggevend.
3.4
De wrakingskamer is van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt daartoe als volgt.
3.5
Verzoeker voelde zich op de zitting van 13 november 2020 niet gehoord door de rechter en dat gevoel heeft verzoeker nog steeds. Op die zitting heeft de rechter aan beide partijen in het kort geding vragen gesteld. Voor zover die vragen aan verzoeker waren gericht zijn deze door zijn advocaat beantwoord. Tijdens de zitting heeft verzoeker – zo heeft hij bij de wrakingskamer bevestigd - niet kenbaar gemaakt aan de rechter dat hij zelf het woord wilde voeren. De rechter had verzoeker kunnen vragen of hij zelf iets wilde zeggen, maar de rechter is niet gehouden dat te doen. Het is ook een te respecteren keuze van de rechter om dat niet te doen, mede gelet op de omstandigheid dat niet iedere (advocaat van een) procespartij wenst dat hij zelf het woord voert.
3.6
Indien een procespartij die met een advocaat procedeert ter zitting zelf het woord wil voeren is het in beginsel aan die partij om – zelf of via zijn of haar advocaat – dat aan de rechter kenbaar te maken. De rechter is niet gehouden bij een procespartij na te gaan of deze – in aanvulling van wat zijn of haar advocaat heeft gezegd – zelf nog iets wil zeggen. Door verzoeker niet het woord te geven en ook niet bij verzoeker te controleren of hij zelf nog iets wilde zeggen, is er geen sprake van een zwaarwegende aanwijzing dat de door verzoeker geuite vrees dat de rechter jegens hem een vooringenomenheid koestert - objectief - gerechtvaardigd is.
3.7
Gelet op het voorgaande stapt de wrakingskamer met instemming van verzoeker over het formele vereiste heen dat het wrakingsverzoek door de advocaat van verzoeker en niet door verzoeker zelf had moeten worden ingediend. Daarbij is meegewogen de wijze waarop het wrakingsverzoek is ingediend (namelijk: niet door, maar wel via de advocaat) en dat het hier gaat om een wraking van de rechter in een kort geding, waarin de uitspraak van het vonnis later deze week is. Ook is meegewogen dat verzoeker samen met zijn advocaat verschillende procedures heeft gevoerd en in de toekomst met hem verder wil. Verzoeker in die situatie verplichten een andere advocaat in de arm te nemen om het wrakingsverzoek op een formeel juiste wijze in te dienen, leidt alleen tot meer kosten en vertraging en dient naar het oordeel van de wrakingskamer geen redelijk doel.
3.8
Het verzoek is mitsdien ongegrond. Het verzoek wordt afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek tot wraking van mr. P. de Bruin.
Deze beslissing is gegeven door mr. N. Doorduijn, voorzitter, mr. K.A. Baggerman en
mr. W.J. Roos-van Toor, rechters, en door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 november 2020 in tegenwoordigheid van J.A. Faaij, griffier.
Verzonden op:
aan:
- verzoeker
- mr. P. de Bruin
- mr. K. van der Meij