ECLI:NL:RBROT:2020:11817

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 december 2020
Publicatiedatum
18 december 2020
Zaaknummer
10/994575-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersveiligheid op de Nieuwe Maas: Aanvaring tussen een sloep en een watertaxi

Op 12 mei 2018 vond er een aanvaring plaats op de Nieuwe Maas te Rotterdam tussen een sloep, genaamd [naam sloep], en een watertaxi. De verdachte, als schipper van de sloep, heeft niet voldaan aan de voorrangsregels zoals vastgelegd in het Binnenvaartpolitiereglement (BPR). De rechtbank oordeelde dat de verdachte onvoldoende voorzorgsmaatregelen heeft genomen om een aanvaring te voorkomen, ondanks dat hij voldoende uitkijk heeft gehouden. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet in het bezit was van een groot vaarbewijs of een basiscertificaat marifonie, maar dat deze verplichtingen niet van toepassing waren op de locatie van de aanvaring. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de meeste tenlastegelegde feiten, maar verklaarde het subsidiaire feit bewezen, waarbij de verdachte een geldboete van €750,00 kreeg opgelegd. De rechtbank oordeelde dat de aanvaring ernstige gevolgen had voor de opvarenden van de sloep, die in het water terechtkwamen en daarbij letsel opliepen. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn eerdere onbestraffendheid en de gevolgen van de aanvaring voor hem.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/994575-18
Datum uitspraak: 17 december 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] ,
raadslieden mr. A.B.G.T. von Bóné en mr A. Jumelet, beiden advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 26 november 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. S. Kubicz heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 primair en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen vervangende hechtenis voor het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde;
  • toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht voor het onder 3 ten laste gelegde.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering feit 3
De verdachte heeft erkend dat hij op 12 mei 2018 niet in het bezit was van een groot vaarbewijs als bedoeld in artikel 14 van het Binnenvaartbesluit en niet in het bezit was van een basiscertificaat marifonie. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Vrijspraak feit 1 en 2 primair
4.2.1.
Standpunt officier van justitie
De ten laste gelegde feiten kunnen bewezen worden verklaard. De verdachte heeft zich - verkort en zakelijk weergegeven - niet gehouden aan de wettelijke vaarregels, de technische eisen die gelden voor het schip en de bekwaamheidseisen voor de schipper. Hij heeft aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend gehandeld. De verdachte is daardoor op de Nieuwe Maas met zijn sloep de ‘ [naam sloep] ’ in aanvaring gekomen met een ander schip. Het is daarom aan zijn schuld te wijten dat twee passagiers van de sloep gewond raakten, waarvan één ernstig. Tevens is aan zijn schuld te wijten dat de sloep beschadigd raakte en zonk, waarbij levensgevaar is ontstaan voor de opvarenden van de ‘ [naam sloep] ’.
4.2.2.
Beoordeling
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben op de terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
Op 12 mei 2018 heeft een aanvaring plaatsgevonden op het voor openbaar scheepvaartverkeer openstaande vaarwater de Nieuwe Maas, te Rotterdam, tussen een sloep, en een watertaxi.
De sloep ‘ [naam sloep] ’ ( [naam sloep] ) is aan te merken als een klein schip met een lengte van 7.21 meter, voorzien van een motor met een vermogen van 10 pk. De watertaxi ‘ [naam watertaxi] ’ (watertaxi) is een snelle motorboot met een lengte van 8,54 meter en registratienummer [nummer] .
Op die dag omstreeks 16.25 uur voer de verdachte als schipper van de [naam sloep] met elf passagiers aan boord aan de linker oever van de Nieuwe Maas. Van daar stak de verdachte het vaarwater over richting rechteroever met bestemming Leuvehaven. Op het moment dat de verdachte besloot met de [naam sloep] de oversteek naar de Leuvehaven te maken, nam hij waar dat er een watertaxi vertrok vanaf de Boompjeskade, in afvaart richting de Erasmusbrug. De verdachte zag de watertaxi snel dichterbij komen. De watertaxi bleef in rechte lijn varen zonder koers te wijzigen of uit te wijken. Op het moment dat de watertaxi ongeveer 50 meter van de [naam sloep] verwijderd was, besefte de verdachte dat de watertaxi en de [naam sloep] met elkaar in aanvaring zouden komen. Hij en de passagiers van de [naam sloep] probeerden de schipper van de watertaxi tevergeefs te waarschuwen door te gaan staan, zwaaien en schreeuwen. De [naam sloep] werd vervolgens aan stuurboord aangevaren door de afvarende watertaxi. Ten gevolge daarvan raakte de [naam sloep] zodanig beschadigd dat hij ter plaatse zonk en alle opvarenden, inclusief de schipper kwamen in het water van de Nieuwe Maas terecht. Enkele opvarenden, waaronder de schipper zijn daarbij ernstig gewond geraakt.
De rechtbank ziet zich thans gesteld voor de vraag of de verdachte op grond van de tenlastelegging zoals die voorligt, enig strafrechtelijk verwijt in de zin van artikel 308 en 169 van het Wetboek van strafrecht (Sr) kan worden gemaakt. Uit vaste rechtspraak volgt dat hierbij moet worden gekeken naar het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. De ernst van de gevolgen is niet redengevend voor de mate van schuld.
Aan de verdachte is onder meer ten laste gelegd dat hij:
  • niet in het bezit was van een groot vaarbewijs en een basiscertificaat marifonie;
  • de [naam sloep] niet had aangeboden ter keuring en de sloep niet was voorzien van een verklaring van deugdelijkheid;
  • niet heeft gezorgd dat een marifooninstallatie aan boord van de [naam sloep] aanwezig was;
  • geen gebruik heeft gemaakt van een draagbare marifoon.
Deze onderdelen van het aan de verdachte gemaakte verwijt berusten op verplichtingen die voortvloeien uit de Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 (hierna HbvR 2010), in het bijzonder artikel 11.1.3. van die verordening. De rechtbank stelt vast dat voor verdachte (onder verwijzing naar hetgeen hierna onder 5.1 wordt overwogen) toen, aldaar, geen verplichting bestond tot het hebben van een groot vaarbewijs of een basiscertificaat marifonie. Evenmin hoefde de [naam sloep] te zijn gekeurd of te zijn voorzien van een verklaring van deugdelijkheid, noch hoefde een marifooninstallatie aan boord te zijn of hoefde de verdachte gebruik te maken van een draagbare marifoon.
De rechtbank is van oordeel dat tussen voornoemde - overigens vaststaande - gedragingen en het ten laste gelegde opgetreden gevolg, te weten de aanvaring en de gevolgen daarvan, geen oorzakelijk verband bestaat en deze derhalve niet redengevend zijn voor dat gevolg. De rechtbank is van oordeel dat deze gedragingen daarmee niet kunnen bijdragen aan de beantwoording van de schuldvraag.
Aan de verdachte wordt tevens verweten dat hij:
  • onvoldoende uitkijk heeft gehouden of een veilige oversteek mogelijk was;
  • de Nieuwe Maas heeft overgestoken, waarbij hij geen voorrang heeft verleend en ruimte heeft gelaten aan de watertaxi om zijn koers te kunnen volgen.
De verdachte heeft ter terechtzitting onder meer verklaard dat hij goed zicht had op de watertaxi en dat hij deze in het zicht hield vanaf het moment dat deze van de Boompjeskade vertrok. Er zijn geen bewijsmiddelen die duiden op het tegendeel. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte op de bewuste dag, anders dan de officier van justitie heeft betoogd, voldoende uitkijk gehouden.
De rechtbank stelt vervolgens vast (mede gelet op wat hierna onder 4.3 wordt overwogen) dat de [naam sloep] volgens de bepalingen van het Binnenvaartpolitiereglement (BPR), als schip dat niet stuurboordzijde van het vaarwater volgde, voorrang diende te verlenen aan de watertaxi, die aan stuurboordzijde van het vaarwater voer. Aldus valt de verdachte als schipper van de [naam sloep] het verwijt te maken dat hij geen voorrang heeft verleend.
Het enkele geen voorrang verlenen door de verdachte aan de watertaxi is echter onder de gegeven omstandigheden naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende voor de conclusie dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend heeft gevaren als bedoeld in artikel 308Sr. Evenmin kan op grond van deze gedraging van de verdachte worden geconcludeerd dat het aan zijn schuld te wijten is dat de [naam sloep] is gezonken. De mate van de aan de verdachte toe te rekenen schuld is daarvoor te beperkt.
4.2.3.
Conclusie
Het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.3.
Bewijswaardering feit 2 subsidiair
Varen op het water van de Nieuwe Maas wordt beheerst door vaarregels die zijn opgenomen in het BPR. Daarin zijn bepalingen opgenomen ter voorkoming van aanvaring op de openbare wateren waar dat reglement geldt. In artikel 1.04 BPR is bepaald dat een schipper ondanks het ontbreken van uitdrukkelijke voorschriften in het reglement, gehouden is alle voorzorgsmaatregelen te nemen die volgens goed zeemanschap en door de omstandigheden worden vereist om gevaar voor aanvaring en het ontstaan van schade aan het schip en levensgevaar voor personen te voorkomen.
De rechtbank ziet zich derhalve gesteld voor de vraag of de verdachte op grond van die bepaling een strafrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.
In het BPR zijn bepalingen betreffende voorrangsregels opgenomen. Daarbij stelt de rechtbank voorop dat, anders dan door de verdediging is bepleit, de watertaxi niet op grond van het bepaalde in artikel 6.02 BPR zonder meer gehouden is andere schepen voorrang te verlenen, ondanks dat de watertaxi meer vermogen heeft en aldus sneller en wendbaarder is dan de [naam sloep] . De watertaxi is volgens de bepalingen van artikel 1.01 BPR niet aan te merken als een snel schip waarop de bepaling van artikel 6.02 BPR van toepassing is, maar als een snelle motorboot.
Uit de bepalingen van de artikelen 6.17 BPR en 6.03 BPR volgt dat een schip dat niet de stuurboordzijde van het vaarwater volgt voorrang dient te verlenen aan een schip dat de stuurboordzijde van het vaarwater volgt. Daarbij dient tijdig door een koerswijziging en snelheidsverandering de ruimte te worden gelaten aan het schip dat van stuurboordzijde nadert om zijn koers te volgen. Vast staat dat de watertaxi de stuurboordzijde van het water volgde. De verdachte was bezig met het oversteken van het vaarwater richting de rechteroever en volgde met de [naam sloep] niet de stuurboordzijde van het vaarwater, de verdachte had dus voorrang dienen te verlenen aan de watertaxi.
Vast staat verder dat de [naam sloep] een sloep is die werd aangedreven door een motor met een beperkt vermogen. Daardoor kon met de [naam sloep] , te meer omdat zich naast de schipper nog elf passagiers aan boord bevonden, slechts langzaam worden gemanoeuvreerd. Hoewel de verdachte alstoen varend op de Nieuwe Maas op zich voldoende uitkijk heeft gehouden en zich op enig moment heeft gerealiseerd dat de watertaxi snel naderde en bovendien heeft voorzien dat een gevaarlijke situatie zou ontstaan, heeft hij nagelaten tijdig het nodige te doen om een aanvaring te voorkomen. Immers, uit de bewijsmiddelen in het dossier en het behandelde op de zitting blijkt dat de verdachte geen actie heeft ondernomen door zijn snelheid of koers te veranderen om de watertaxi de ruimte te bieden zijn koers te volgen. De getuige [naam getuige] die meevoer op de [naam sloep] heeft in dat verband verklaard dat zij niet merkte dat de schipper iets deed. Evenmin heeft de schipper een geluidssein als bedoeld in artikel 4.02 BPR gegeven om de schipper van de watertaxi te waarschuwen. De passagiers hebben allen verklaard geen hoorn (toeter) te hebben gehoord.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat de verdachte zich niet heeft gehouden aan de bepalingen van het BPR die voorschrijven dat een schipper alle voorzorgsmaatregelen dient te treffen die van hem als schipper van de [naam sloep] met passagiers aan boord mochten worden verwacht om te voorkomen dat de [naam sloep] beschadigd raakte en zonk, en om levensgevaar voor de opvarenden te voorkomen.
Dat de schipper van de watertaxi mede schuldig is geweest aan de aanvaring is geen omstandigheid die het gedrag van de verdachte rechtvaardigt of diens schuld in strafrechtelijke zin wegneemt.
Voor zover het verwijt betrekking heeft op het ontbreken van een groot vaarbewijs, een basiscertificaat marifonie, de keuring van de [naam sloep] , een verklaring van deugdelijkheid, een marifooninstallatie aan boord of de verplichting tot het gebruik van een draagbare marifoon, wordt overwogen dat er geen wettelijke verplichting geldt voor deze onderdelen (zie overweging 5.1), terwijl een verplichting daartoe evenmin kan worden aangenomen op grond van de algemene zorgplicht tot het treffen van alle volgens goed zeemanschap, of door de omstandigheden waarin het schip zich bevindt, geboden voorzorgsmaatregelen.
De omstandigheid dat het gebruik van een marifoon in de gegeven omstandigheden is aan te raden, is onvoldoende om te kunnen concluderen dat bij het niet gebruiken daarvan sprake is van strafrechtelijk verwijtbare nalatigheid.
4.3.1.
Conclusie
Het onder 2 subsidiair ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
2. subsidiair:
hij op 12 mei 2018 te Rotterdam, als schipper van een klein schip, te weten de houten sloep [naam sloep]
,met dat schip heeft gevaren op het voor het openbaar scheepvaartverkeer openstaand vaarwater, te weten de Nieuwe Maas, en tijdens dit varen niet heeft voldaan aan de verplichting om, ook bij het ontbreken van uitdrukkelijke voorschriften als bedoeld in het Binnenvaartpolitiereglement, alle voorzorgsmaatregelen te nemen die volgens goed zeemanschap of door de omstandigheden waarin het door hem bestuurde schip zich bevindt zijn geboden teneinde te voorkomen
dathet leven van personen in gevaar wordt gebracht en schade wordt veroorzaakt aan andere schepen die zich in de vaarweg daarvan bevinden en de veiligheid en het vlotte verloop van de scheepvaart in gevaar wordt gebracht, immers heeft hij, verdachte,
- in strijd met het gestelde in artikel 6.03 lid 4 van het Binnenvaartpolitiereglement als schipper van sloep de [naam sloep] die voorrang moest verlenen aan een ander schip, te weten een watertaxi voorzien van registratienummer [nummer] niet tijdig door een koerswijziging en/of snelheidsverandering aan die watertaxi de ruimte gelaten die, de watertaxi nodig heeft om zijn koers te volgen en;
- in strijd met het gestelde in artikel 6.17 lid 2 van het Binnenvaartpolitiereglement als schipper van sloep de [naam sloep] die niet de stuurboordzijde van het vaarwater volgde en terwijl er gevaar voor aanvaring bestond, geen voorrang verleend aan de watertaxi, zijnde het schip dat de stuurboordzijde van het vaarwater volgde;
waarna de watertaxi tegen de [naam sloep] is aangevaren ten gevolge waarvan de [naam sloep] is gezonken en de opvarenden van de [naam sloep] , te weten [naam slachtoffer 1] , en [naam slachtoffer 2] , [naam slachtoffer 3] , en de [naam slachtoffer 4] , en [naam slachtoffer 5] , en [naam slachtoffer 6] , en [naam slachtoffer 7] , en [naam slachtoffer 8] , en [naam slachtoffer 9] , en [naam slachtoffer 10] , en [naam slachtoffer 11] , en [naam verdachte] , in gevaar was gebracht en waarbij schade aan die [naam sloep] werd veroorzaakt;
3.
hij op 12 mei 2018 te Rotterdam, als schipper van een schip, te weten een (houten) sloep genaamd [naam sloep] , dat schip heeft gebruikt en daarmee heeft gevaren op het voor het openbaar scheepvaartverkeer openstaand vaarwater de Nieuwe Maas, terwijl hij, verdachte,
- niet in het bezit was van een groot vaarbewijs als bedoeld in artikel 14 van
het Binnenvaartbesluit en;
- niet in het bezit was van een basiscertificaat marifonie.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

5.1.
Kwalificatie feit 3
De rechtbank stelt vast dat uit artikel 1.2 van de HbvR 2010 volgt dat de Nieuwe Maas, de plek waar de verdachte met de [naam sloep] voer op het moment van de aanvaring, niet onder het toepassingsbereik van de verordening valt. Dat de plaats van vertrek van het schip - in dit geval de Oude Haven te Rotterdam - bepalend is voor de toepasselijkheid van die verordening, zoals de officier van justitie heeft betoogd, vindt geen steun in het recht.
De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat artikel 11.1.3. van de HbvR 2010, waarin is bepaald dat een schipper van een schip dat is ingericht en wordt gebruikt voor het communicatievaren of het personenvervoer van 12 personen of minder buiten de bemanning, - onder meer - in het bezit dient te zijn van een groot vaarbewijs en een basiscertificaat marifonie, in dit geval geen werking heeft. Er is geen sprake van een strafbaar feit. De verdachte wordt met betrekking tot het ten laste gelegde onder 3 ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het bewezen feit levert op:

2..subsidiair:

Overtreding van de regels, gesteld krachtens artikel 4 van de Scheepvaartverkeerswet, terwijl de overtreding is begaan op een andere scheepvaartweg,
juncto artikel 1.04 van het Binnenvaartpolitiereglement.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte, een ervaren beroepsschipper, is op 12 mei 2018 op de Nieuwe Maas met zijn sloep de [naam sloep] in aanvaring gekomen met een watertaxi. Doordat hij heeft verzuimd voorrang te verlenen en tijdig enige handeling te verrichten om zijn koers en/of snelheid te veranderen en de schipper van de watertaxi te waarschuwen, heeft hij niet alle voorzorgsmaatregelen getroffen die van hem mochten worden verwacht om te voorkomen dat de [naam sloep] beschadigd raakte en zonk. Hij heeft daarmee gehandeld in strijd met BPR en niet voldaan aan de op hem als schipper rustende zorgplicht.
De gevolgen van deze aanvaring zijn ernstig geweest. De [naam sloep] raakte beschadigd en is gezonken. Alle opvarenden van de [naam sloep] zijn te water geraakt en meerdere van hen, waaronder de verdachte, hebben daarbij (ernstig)lichamelijk letsel opgelopen. Ook zijn persoonlijke bezittingen van de opvarenden in het water verloren gegaan of beschadigd. Gelukkig kon er snel hulp geboden worden door nabije schippers. Dat neemt niet weg dat dit voorval een grote impact heeft gehad op alle betrokkenen en diepe sporen van angst heeft achtergelaten bij enkele van de opvarenden van de [naam sloep] , die nog lang in het geheugen gegrift zullen staan. Daarnaast hebben sommigen van hen nog te kampen met de fysieke gevolgen van de aanvaring.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 21 oktober 2020, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting ook rekening gehouden met het letsel dat de verdachte als gevolg van de aanvaring heeft opgelopen, zoals door de raadsman van de verdachte op de zitting naar voren is gebracht, en voorts met het feit dat de verdachte later arbeidsongeschikt is geraakt zodat hij geen verdiencapaciteit heeft.
7.4.
Conclusie van de rechtbank
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, komt de rechtbank tot de volgende conclusies.
De strafbare gedraging waaraan de verdachte zich schuldig heeft gemaakt heeft ernstige gevolgen gehad. Die gevolgen zijn op zichzelf echter niet doorslaggevend voor de op te leggen straf. Met name ook is van belang de mate van schuld die aan de verdachte kan worden toegerekend en in dit geval is er slechts sprake van een lichte mate van schuld. Gelet daarop acht de rechtbank het opleggen van een geldboete passend en geboden.
Bij de bepaling van de hoogte daarvan heeft de rechtbank er rekening mee gehouden dat de aanvaring al tweeënhalf jaar geleden heeft plaatsgevonden. De rechtbank zal derhalve in plaats van de door de officier van justitie gevorderde taakstraf een geldboete opleggen.

8..Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen

Als benadeelde partijen hebben zich in het geding gevoegd:
  • [naam benadeelde 1] , ter zake van het strafbare feit. Zij heeft een vergoeding gevorderd van € 8.018,45 aan materiële schade, een vergoeding van € 1.500,- aan immateriële schade en uiteindelijk vergoeding van de proceskosten van € 5.885,45;
  • [naam benadeelde 2] , ter zake van het strafbare feit. Hij heeft uiteindelijk een vergoeding gevorderd van € 9.474,49 aan materiële schade en een vergoeding van
  • [naam benadeelde 3] , ter zake van het strafbare feit. Zij heeft een vergoeding gevorderd van € 22.942,14 aan materiële schade en een vergoeding van € 45.000,- aan immateriële schade;
  • [naam benadeelde 4] , ter zake van het strafbare feit. Zij heeft een vergoeding gevorderd van € 100,38 aan materiële schade en een vergoeding van € 10.000,- aan immateriële schade;
  • [naam benadeelde 5] , ter zake van het strafbare feit. Zij heeft een vergoeding gevorderd van € 2.971,43 aan materiële schade en een vergoeding van € 2.500,- aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De vorderingen van de benadeelde partijen [naam benadeelde 1] en [naam benadeelde 2] zijn als voldoende onderbouwd voor toewijzing vatbaar met uitzondering van de door [naam benadeelde 1] opgevoerde advocaatkosten ad € 5.389,49. Kosten gemaakt voor rechtsbijstand vallen niet onder vermogensschade als bedoeld in artikel 6:96 van het Burgerlijk Wetboek. De benadeelde partij [naam benadeelde 1] dient derhalve in dat deel van haar vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De vorderingen van de benadeelde partijen [naam benadeelde 4] en [naam benadeelde 3] , zijn toewijsbaar. Voldoende onderbouwd is dat zij lichamelijk letsel hebben opgelopen en dat zij daardoor immateriële schade hebben opgelopen.
De vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde 5] dient te worden afgewezen, nu zij op 19 maart 2020 een overeenkomst hebben gesloten met Waterweg Rotterdam op grond waarvan een schadevergoeding ten bedrage van € 7.244,- aan hen is uitgekeerd. Gelet op de hoogte van de ingediende vordering, resteren geen kosten meer die voor vergoeding in aanmerking komen.
8.2.
Standpunt verdediging
De vorderingen van de benadeelde partijen dienen te worden afgewezen, dan wel dienen zij niet-ontvankelijk te worden verklaard in hun vorderingen. Tussen de benadeelde partijen en de verdachte is sprake van een vervoersovereenkomst. De aansprakelijkheid van de verdachte is gebaseerd op die overeenkomst en niet op onrechtmatige daad. Het aansprakelijkheidsregime van boek 8 BW gaat boven de bepalingen van boek 6 BW. Of en in welke mate de verdachte aansprakelijk is, is nog niet bekend, zodat evenmin reeds bekend is van wie de benadeelde partijen iets te vorderen hebben. Daar komt bij dat de benadeelde partijen eveneens zijn verschenen in de beperkingsprocedure die de watertaxi bv is begonnen en waarbij reeds een beperkingsfonds is gesteld. Daarom kan nog niet worden vastgesteld of zij na uitkering uit het fonds nog enig bedrag - dan wel hoeveel - van de verdachte te vorderen hebben.
8.3.
Beoordeling
De verdediging heeft ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen bepleit dat in dit geval het aansprakelijkheidsregime van boek 8 BW van toepassing is en niet boek 6 BW. De rechtbank stelt vast dat de mogelijkheid van een vordering van een benadeelde partij in een strafprocedure zijn grondslag vindt in artikel 51f van het Wetboek van Strafvordering, dat bepaalt dat degene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit, zich als benadeelde partij kan voegen in het strafproces. Aldus liggen naar het oordeel van de rechtbank de vorderingen voor in deze procedure en kunnen deze in beginsel worden beoordeeld en kan daarop worden beslist. Naar het oordeel van de rechtbank levert de beoordeling van de vorderingen van de benadeelde partijen in dit geval echter een onevenredige belasting op van het strafgeding. Dit mede gelet op het vonnis in de zaak van de medeverdachte (de schipper van de watertaxi), en de in verband daarmee gerezen vraag in hoeverre de aan ieder van de verdachten toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen en hoe de schade over de beide schippers moet worden verdeeld. In deze procedure wordt daarom over de gevorderde schadevergoeding geen inhoudelijke beslissing genomen.
De benadeelde partij [naam benadeelde 5] zal in haar vordering niet ontvankelijk worden verklaard wegens gebrek aan belang, nu gevorderde schade blijkens de overgelegde overeenkomst met Waterweg Rotterdam d.d. 19 maart 2020 reeds is vergoed.
Nu de benadeelde partijen niet-ontvankelijk zullen worden verklaard zullen de benadeelde partijen worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vorderingen gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen:
  • 23 en 24c van het Wetboek van Strafrecht;
  • 1.04 van het Binnenvaartpolitiereglement;
  • 7a van het Vaststellingsbesluit Binnenvaartpolitiereglement;
  • Artikel 31 van de Scheepvaartverkeerswet.

10.. Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezenverklaarde onder 3 geen strafbaar feit oplevert en ontslaat de verdachte ten aanzien daarvan van alle rechtsvervolging;
stelt vast dat het bewezenverklaarde onder 2 subsidiair oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
geldboete van € 750,00 (zevenhonderd en vijftig euro), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door
15 dagen hechtenis;
Benadeelde partij [naam benadeelde 1]
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering;
bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
Benadeelde partij [naam benadeelde 2]
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering;
bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
Benadeelde partij [naam benadeelde 3]
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering;
bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
Benadeelde partij [naam benadeelde 4]
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering;
bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
Benadeelde partij [naam benadeelde 5]
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering.
veroordeelt de benadeelde partijen in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.C. Franken, voorzitter,
en mrs. G.A. Bouter-Rijksen en M. van Seventer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.P. Eekhout, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 december 2020.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 12 mei 2018 te Rotterdam, althans in Nederland, roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, heeft gehandeld, door als schipper van een (houten) sloep, genaamd [naam sloep] , te varen op het voor het openbaar scheepvaartverkeer openstaande vaarwater, te weten de Nieuwe Maas terwijl hij, verdachte,
- niet in bezit was van een groot vaarbewijs en/of basiscertificaat marifonie
en/of;
- de [naam sloep] niet ter keuring had aangeboden bij een erkend keuringsbedrijf
en/of;
- er niet voor had zorggedragen dat de [naam sloep] was voorzien van een verklaring van deugdelijkheid voor personenvervoer van 12 personen of minder buiten de bemanning om en/of;
- er niet voor had zorggedragen dat de [naam sloep] was voorzien van een marifooninstallatie en/of;
- tijdens dat varen geen gebruik heeft gemaakt van een draagbare marifoon
en/of;
- onvoldoende uitkijk heeft gehouden en/of visueel vastgesteld of veilige vaart mogelijk was en/of;
- ( in strijd met de geldende voorrangsregels) de Nieuwe Maas heeft overgestoken en daarbij geen voorrang heeft verleend aan de voornoemde watertaxi;
waarna de watertaxi tegen de [naam sloep] is aangevaren en/of gebotst, ten gevolge waarvan de [naam sloep] is gezonken en de opvarenden van de [naam sloep] te water zijn geraakt, en waardoor het (mede) aan zijn schuld te wijten is geweest dat opvarenden van de sloep [naam sloep] , te weten [naam slachtoffer 11] en/of [naam slachtoffer 10] zwaar lichamelijk letsel heeft/hebben bekomen, althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de ambts- of beroepsbezigheden van genoemde slachtoffers was ontstaan, te weten:
- ( ten aanzien van die [naam slachtoffer 11] ) drie ribbreuken, breuken in het
bekken/schaambeen, een breuk de rechterheup, een breuk in een ruggenwervel,
een klaplong (rechts) en longkneuzing (rechts) en/of;
- ( ten aanzien van die [naam slachtoffer 10] ) een breuk aan de linkerschouder en/of Tako Tsubo cardiomyopathie;
2.
hij op of omstreeks 12 mei 2018 te Rotterdam, althans in Nederland, als schipper van een schip, te weten een (houten) sloep genaamd [naam sloep] , met dat schip heeft gevaren op het voor het openbaar scheepvaartverkeer openstaande vaarwater, te weten De Nieuwe Maas, en tijdens dit varen zich zodanig heeft gedragen dat het aan zijn schuld te wijten is geweest dat hij met de voornoemde sloep is aanvaring is gekomen met een watertaxi (voorzien van registratienummer [nummer] ), waardoor die sloep is gezonken en/of gestrand en/of verongelukt en/of vernield en/of onbruikbaar gemaakt en/of beschadigd werd, waarbij levensgevaar voor de opvarenden van de sloep heeft ontstaan, immers heeft/was hij, verdachte,
- niet in het bezit van een groot vaarbewijs en/of basiscertificaat marifonie
en/of;
- de [naam sloep] niet ter keuring aangeboden bij een erkend keuringsbedrijf en/of;
- er niet voor zorggedragen dat de sloep [naam sloep] was voorzien van een verklaring van deugdelijkheid voor personenvervoer van 12 personen of minder buiten de bemanning om en/of;
- er niet voor zorggedragen dat de [naam sloep] was voorzien van een marifooninstallatie en/of;
- geen gebruik gemaakt van een draagbare marifoon en/of;
- onvoldoende uitkijk gehouden en/of visueel vastgesteld of veilige vaart
mogelijk was en/of;
- ( in strijd met het gestelde in artikel 6.03 lid 4 van het Binnenvaartpolitiereglement) als schipper van sloep de [naam sloep] die voorrang moest verlenen aan een ander schip, te weten een watertaxi (voorzien van registratienummer [nummer] ) niet tijdig door een koerswijziging en/of
snelheidsverandering aan die watertaxi de ruimte gelaten die, de watertaxi nodig heeft om zijn koers te volgen en/of;
- ( in strijd met het gestelde in artikel 6.17 lid 2 van het Binnenvaartpolitiereglement) als schipper van sloep de [naam sloep] die niet de stuurboordzijde van het vaarwater volgde en terwijl er gevaar voor aanvaring bestond, geen voorrang verleend aan de watertaxi, zijnde het schip dat de stuurboordzijde van het vaarwater volgde;
waardoor de watertaxi tegen de [naam sloep] is aangevaren en/of gebotst, ten gevolge waarvan de [naam sloep] is gezonken en de opvarenden van de [naam sloep] , te weten [naam slachtoffer 1] , en/of [naam slachtoffer 2] , en/of [naam slachtoffer 3] , en/of de [naam slachtoffer 4] , en/of [naam slachtoffer 5] , en/of [naam slachtoffer 6] , en/of [naam slachtoffer 7] , en/of [naam slachtoffer 8] , en/of [naam slachtoffer 9] , en/of [naam slachtoffer 10] , en/of [naam slachtoffer 11] , en/of [naam verdachte] te water zijn geraakt en voor hen levensgevaar is ontstaan, zulks terwijl bovengenoemd feit is begaan in de uitoefening van zijn, verdachtes, beroep;
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 mei 2018 te Rotterdam, als schipper van een (klein) schip, te weten een motorschip (de houten sloep [naam sloep] ) met dat schip heeft gevaren op het voor het openbaar scheepvaartverkeer openstaand vaarwater, te weten de Nieuwe Maas, en tijdens dit varen niet heeft voldaan aan de verplichting om, ook bij het ontbreken van uitdrukkelijke voorschriften als bedoeld in het Binnenvaartpolitiereglement, alle voorzorgsmaatregelen te
nemen die volgens goed zeemanschap of door de omstandigheden waarin het door
hem bestuurde schip zich bevindt zijn geboden teneinde (met name) te voorkomen het leven van personen in gevaar wordt gebracht, en/of schade wordt veroorzaakt aan andere schepen die zich in de vaarweg daarvan bevinden en/of de veiligheid en/of het vlotte verloop van de scheepvaart in gevaar wordt gebracht, immers heeft/was hij, verdachte,
- niet in het bezit van een groot vaarbewijs en/of basiscertificaat marifonie
en/of;
- de [naam sloep] niet ter keuring aangeboden bij een erkend keuringsbedrijf en/of;
- er niet voor zorggedragen dat de sloep [naam sloep] was voorzien van een verklaring van deugdelijkheid voor personenvervoer van 12 personen of minder buiten de bemanning om en/of;
- er niet voor zorggedragen dat de [naam sloep] was voorzien van een marifooninstallatie en/of
- geen gebruik gemaakt van een draagbare marifoon en/of;
- onvoldoende uitkijk gehouden en/of visueel vastgesteld of veilige vaart mogelijk was en/of;
- ( in strijd met het gestelde in artikel 6.03 lid 4 van het Binnenvaartpolitiereglement) als schipper van sloep de [naam sloep] die voorrang moest verlenen aan een ander schip, te weten een watertaxi (voorzien van registratienummer [nummer] ) niet tijdig door een koerswijziging en/of snelheidsverandering aan die watertaxi de ruimte gelaten die, de watertaxi nodig heeft om zijn koers te volgen en/of;
- ( in strijd met het gestelde in artikel 6.17 lid 2 van het Binnenvaartpolitiereglement) als schipper van sloep de [naam sloep] die niet de stuurboordszijde van het vaarwater volgde en terwijl er gevaar voor aanvaring bestond, geen voorrang verleend aan de watertaxi, zijnde het schip dat de stuurboordszijde van het vaarwater volgde;
waarna de watertaxi tegen de [naam sloep] is aangevaren en/of gebotst, ten gevolge waarvan de [naam sloep] is gezonken en de opvarenden van de [naam sloep] , te weten weten [naam slachtoffer 1] , en/of [naam slachtoffer 2] , en/of [naam slachtoffer 3] , en/of de [naam slachtoffer 4] , en/of [naam slachtoffer 5] , en/of [naam slachtoffer 6] , en/of [naam slachtoffer 7] , en/of [naam slachtoffer 8] , en/of [naam slachtoffer 9] , en/of [naam slachtoffer 10] , en/of [naam slachtoffer 11] , en/of [naam verdachte]
, in gevaar was gebracht en waarbij schade aan die [naam sloep] werd veroorzaakt;
3.
hij op of omstreeks 12 mei 2018 te Rotterdam, althans in Nederland als schipper van een schip, te weten een (houten) sloep genaamd [naam sloep] , dat schip heeft gebruikt en daarmee heeft gevaren op het voor het openbaar scheepvaartverkeer openstaand vaarwater de Nieuwe Maas, terwijl hij, verdachte,
- niet in het bezit was van een groot vaarbewijs als bedoeld in artikel 14 van
het Binnenvaartbesluit en/of;
- niet in het bezit was van een basiscertificaat marifonie.