ECLI:NL:RBROT:2020:11816
Rechtbank Rotterdam
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in schadevergoedingzaak tegen UWV
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 18 december 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker die meent dat hij ten onrechte ziek is gehouden door het UWV op 22 maart 1999. De verzoeker heeft de rechtbank gevraagd om een schadevergoeding van € 500.025,84 en om een voorlopig oordeel over zijn schadeverzoek. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de ontvankelijkheid van het verzoek om schadevergoeding en de bevoegdheid van de rechtbank om hierover te oordelen nog in de hoofdzaak beoordeeld moeten worden.
De voorzieningenrechter heeft verder overwogen dat verzoeker eerst het bestuursorgaan schriftelijk om schadevergoeding moet vragen, wat hij op 2 oktober 2020 heeft gedaan. Echter, op het moment van indienen van het schadeverzoek bij de rechtbank op 23 oktober 2020 was de termijn van acht weken nog niet verstreken. De voorzieningenrechter heeft besloten dit probleem te passeren, omdat de termijn inmiddels wel is verstreken.
Bij de afweging van de belangen van verzoeker en verweerder heeft de voorzieningenrechter geconcludeerd dat de toekenning van een hoog bedrag als voorschot in het kader van een voorlopige voorziening risico's met zich meebrengt voor verweerder. Bovendien is het onduidelijk op welke basis verzoeker zijn vordering baseert en bestaat de mogelijkheid dat het verzoek om schadevergoeding verjaard is, gezien de twintig jaar die zijn verstreken sinds de gebeurtenis. De voorzieningenrechter heeft daarom het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat het kennelijk ongegrond is. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.