ECLI:NL:RBROT:2020:11815

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 december 2020
Publicatiedatum
18 december 2020
Zaaknummer
608638 / HA RK 20-1248
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in strafzaak

Op 17 december 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door een verzoeker in een strafzaak. Het verzoek was gericht tegen mr. C.G. van de Grampel, senior rechter in de rechtbank Rotterdam. De verzoeker had eerder op 25 november 2020 een bezwaarschrift ingediend tegen het bepalen en verwerken van zijn DNA-profiel, wat leidde tot de behandeling van zijn zaak. Tijdens deze zitting vroeg de verzoeker om schorsing voor overleg met zijn advocaat, maar de rechter weigerde dit verzoek. De verzoeker voelde zich hierdoor benadeeld en diende een wrakingsverzoek in, omdat hij meende dat de rechter niet onpartijdig was.

De wrakingskamer heeft het verzoek behandeld en vastgesteld dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die de vrees voor vooringenomenheid van de rechter konden rechtvaardigen. De rechter had de verzoeker de gelegenheid gegeven om zijn standpunt in te nemen en had geen aanleiding gezien om de zitting te schorsen. De officier van justitie, mr. W.D. van den Berg, steunde de afwijzing van het wrakingsverzoek, stellende dat er geen objectieve factoren waren die de vrees voor vooringenomenheid konden onderbouwen.

De wrakingskamer concludeerde dat de beslissing van de rechter om het onderzoek niet te onderbreken een processuele beslissing was die binnen haar taak viel om de goede procesorde te bewaken. De verzoeker had geen zwaarwegende aanwijzingen aangedragen die de vrees voor vooringenomenheid konden rechtvaardigen. Daarom werd het wrakingsverzoek ongegrond verklaard en afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer / rekestnummer: 608638 / HA RK 20-1248
Beslissing van 17 december 2020
op het verzoek van
[naam verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
strekkende tot wraking van:
mr. C.G. van de Grampel, senior rechter in de rechtbank Rotterdam, team straf 2 (hierna: de rechter).

1.Het procesverloop en de processtukken

Ter zitting van 25 november 2020 heeft de rechter het door verzoeker ingediende bezwaarschrift van 28 november 2019 behandeld dat is gericht tegen het bepalen en verwerken van zijn DNA-profiel op grond van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden. Die procedure draagt als parketnummer 10/750154-15 en als raadkamernummer 19/3044.
Bij gelegenheid van die behandeling heeft verzoeker de wraking van de rechter verzocht.
Aan de wrakingskamer is ter beschikking gesteld het dossier van de hiervoor omschreven procedure, waarin zich onder meer bevindt het proces-verbaal van de hiervoor bedoelde zitting.
Verzoeker, mr. L.J.H. Kortz, die verzoeker op de zitting van 25 november 2020 bijstond, de rechter en de officier van justitie mr. W.D. van den Berg zijn uitgenodigd voor de zitting waarop het wrakingsverzoek is behandeld.
De rechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 27 november 2020.
Ter zitting van 10 december 2020 te 10:00 uur zijn verschenen:
  • de rechter;
  • de officier van justitie mr. J. Spaans.
Op 10 december 2020 om 04:31 uur heeft verzoeker per e-mail een verzoek om uitstel van de zitting gedaan. Daaraan heeft hij – kort gezegd – ten grondslag gelegd dat hij vernomen heeft dat zijn advocaat niet op de zitting aanwezig zal zijn en dat hij zelf ‘vanwege lichamelijke en fysieke klachten’ niet in staat is om de zitting bij te wonen. Dit verzoek heeft de wrakingskamer om 09:04 uur bereikt.
De wrakingskamer heeft dit verzoek op de zitting afgewezen. De advocaat van verzoeker heeft reeds op de zitting waarop verzoeker zijn wrakingsverzoek heeft gedaan te kennen gegeven zich niet te kunnen vinden in het verzoek van zijn cliënt en onmiddellijk de verdediging neergelegd. Verzoeker was dus reeds twee weken van deze omstandigheid op de hoogte. Voorts heeft verzoeker de gestelde lichamelijke klachten op geen enkele wijze gespecificeerd of onderbouwd. Onder deze omstandigheden heeft de wrakingskamer het belang van een spoedige behandeling van het wrakingsverzoek zwaarder laten wegen dan het belang van verzoeker om bij die behandeling aanwezig te zijn.
De wrakingskamer heeft vervolgens het wrakingsverzoek behandeld.
De rechter en de officier van justitie hebben hun standpunt (nader) toegelicht.
Behalve de hiervoor genoemde stukken heeft de wrakingskamer voorts nog kennis genomen van de e-mail van verzoeker aan de wrakingskamer van 26 november 2020.

2.Het verzoek en de reactie daarop

2.1
Uit het proces-verbaal van de zitting van 25 november 2020 en de e-mail van verzoeker van 26 november 2020 volgt dat verzoeker aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag heeft gelegd dat de rechter niet heeft willen voldoen aan zijn verzoek om de zitting even te schorsen voor overleg met zijn advocaat.
2.2
De rechter heeft niet in de wraking berust.
De rechter heeft te kennen gegeven dat geen sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking van de rechter kan opleveren. Daarbij is – verkort en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd.
Er is geen sprake geweest van vooringenomenheid of feiten en omstandigheden die grond zouden kunnen vormen voor gerechtvaardigde vrees daarvoor.
Na de feitelijke behandeling van het bezwaarschrift, de toelichtingen daarop van de raadsman en de verzoeker, alsmede het standpunt van de officier van justitie, heeft de rechter verzoeker als laatste nog de gelegenheid gegeven wat te zeggen. Verzoeker vroeg de rechter vervolgens om de zaak te schorsen voor overleg met zijn advocaat. Op de vraag van de rechter waarom verzoeker die schorsing op dat moment wilde bracht verzoeker een aantal ‘meningen’ over de officier van justitie ten berde. De rechter heeft toen gezegd dat ze de zaak om die reden niet zou schorsen en dat verzoeker nu de gelegenheid zou krijgen om als laatste wat te zeggen. Daarop gaf verzoeker aan de rechter te wraken.
2.3
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek omdat geen sprake is geweest van een uitzonderlijke omstandigheid die zwaarwegende aanwijzingen op heeft geleverd voor het oordeel dat de rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de door verzoeker geuite vrees voor vooringenomenheid van de rechter door objectieve factoren gerechtvaardigd is.

3.De beoordeling

3.1
Wraking is een middel ter verzekering van de onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de door verzoeker geuite vrees voor vooringenomenheid van de rechter door objectieve factoren gerechtvaardigd is.
3.2
Aan de door verzoeker aangevoerde omstandigheden valt geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de rechter door haar persoonlijke instelling en overtuiging niet onpartijdig is.
3.3
Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door verzoeker geuite vrees dat de rechter jegens haar een vooringenomenheid koestert – objectief – gerechtvaardigd is. Hierbij is de opvatting van verzoeker van belang, maar deze is niet doorslaggevend.
De wrakingskamer is van oordeel dat geen sprake is van de aanwezigheid van een zwaarwegende aanwijzing en overweegt daartoe als volgt.
De beslissing van de rechter om het onderzoek in raadkamer niet op verzoek van verzoeker te onderbreken vóór het gebruik maken van het laatste woord betreft een beslissing van processuele aard die valt binnen de taak van de rechter om ter terechtzitting de goede procesorde te bewaken en de regie te voeren. Deze beslissing levert dan ook geen aanwijzing op voor het oordeel dat de door verzoeker geuite vrees dat de rechter jegens haar een vooringenomenheid koestert – objectief – gerechtvaardigd is. Over hetgeen verzoeker overigens heeft aangevoerd is evenmin gebleken dat sprake is van een dergelijke aanwijzing.
3.5
Het verzoek is mitsdien ongegrond. Het verzoek wordt afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek tot wraking van mr. C.G. van de Grampel.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.P. Hameete, voorzitter, mr. I.K. Rapmund en mr. A. Verweij, rechters. Bij afwezigheid van de voorzitter en de oudste rechter is deze beslissing door mr. A. Verweij uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 december 2020 in tegenwoordigheid van mr. F.M.H. van Mullekom, griffier en door hen ondertekend.
Verzonden op:
aan:
-
-
-
-