ECLI:NL:RBROT:2020:11814

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 december 2020
Publicatiedatum
18 december 2020
Zaaknummer
609208 / HA RK 20-1281
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in jeugdzorgzaak

Op 16 december 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een wrakingszaak. Verzoeker, die betrokken was bij een jeugdzorgprocedure, heeft de wraking van mr. M. van Kuilenburg aangevraagd. Tijdens een eerdere zitting op 4 december 2020, waar verzoeker en de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming West aanwezig waren, heeft verzoeker zijn wrakingsverzoek ingediend. Hij stelde dat de rechter partijdig was, omdat hij de verklaringen van andere procesdeelnemers niet ter discussie stelde en verzoeker kritisch bevroeg. De wrakingskamer heeft het verzoek beoordeeld en vastgesteld dat verzoeker geen verplichte procesvertegenwoordiging had, waardoor hij ontvankelijk was in zijn verzoek. De wrakingskamer oordeelde dat de door verzoeker aangevoerde omstandigheden geen zwaarwegende aanwijzingen opleverden voor de vrees van partijdigheid van de rechter. De rechter had zijn taak naar behoren uitgevoerd door kritische vragen te stellen aan alle aanwezigen. De wrakingskamer concludeerde dat er geen objectieve gronden waren voor de vrees van verzoeker en heeft het wrakingsverzoek afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer / rekestnummer: 609208 / HA RK 20-1281
Beslissing van 16 december 2020
op het verzoek van
[naam verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
strekkende tot wraking van:
mr. M. van Kuilenburg, senior rechter in de rechtbank Rotterdam, team Jeugd (hierna: de rechter).

1.Het procesverloop en de processtukken

Ter zitting van 4 december 2020 zijn door de rechter behandeld de verzoeken van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming West (hierna: GI) om verlenging van de ondertoezichtstelling van en wijziging van de zorgregeling betreffende twee kinderen van verzoeker. Die procedure draagt als kenmerken C/10/593877 / JE RK 20-834 en C/10/606578 / JE RK 20-2936.
Bij gelegenheid van die behandeling heeft verzoeker wraking van de rechter verzocht.
Aan de wrakingskamer is ter beschikking gesteld het dossier van de hiervoor omschreven procedure, waarin zich onder meer bevindt het proces-verbaal van de hiervoor bedoelde zitting.
Verzoeker en de rechter zijn uitgenodigd voor de zitting waarop het wrakingsverzoek is behandeld. De rechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter heeft van die gelegenheid geen gebruik gemaakt.
Ter zitting van 11 december 2020, waar het wrakingsverzoek is behandeld, zijn verschenen verzoeker en de rechter. Beiden hebben hun standpunt (nader) toegelicht.
Behalve de hiervoor genoemde stukken heeft de wrakingskamer voorts nog kennis genomen van de e-mail (met bijlagen) van verzoeker aan de wrakingskamer van 9 december 2020.
De wrakingskamer heeft geconstateerd dat de overige procesdeelnemers (de GI, de bijzonder curator en de moeder) tegen een verkeerd tijdstip zijn opgeroepen. Geen van hen is op de zitting verschenen.

2.Het verzoek en de reactie daarop

Blijkens het proces-verbaal van de zitting van 4 december 2020 heeft verzoeker aan zijn verzoek tot wraking – verkort en zakelijk weergegeven – ten grondslag gelegd dat andere bij die mondelinge behandeling aanwezige procesdeelnemers (de moeder, de stiefvader tevens informant en de GI) logen zonder dat de rechter daarop ingreep, terwijl verzoeker op zijn stellingen en/of uitspraken (in het bijzonder zijn stelling dat er beslag ligt op het huis) door de rechter werd aangevallen en niet werd geloofd.
Per e-mail aan de wrakingskamer van 9 december 2020 heeft verzoeker de gronden voor zijn wraking herhaald, nader toegelicht en aangevuld. Als aanvullende gronden heeft hij aangevoerd dat de rechter zijn verzoeken om de jeugdbeschermer op de zitting onder ede te horen en een besloten zitting zonder informanten (in het bijzonder doelend op de stiefvader van de kinderen, die vanwege zijn gedrag en verleden niet als informant toegelaten zou moeten worden/zijn) te houden, heeft afgewezen.
Voorst heeft verzoeker ter adstructie van het wrakingsverzoek op de zitting waarop het wrakingsverzoek is behandeld het volgende aangevoerd – verkort en zakelijk weergegeven:
Zijn wrakingsverzoek ziet op (de toepassing van) de bewijsminimumregels en de afwezigheid van toetsing aan de wet. Er heeft in dit dossier nooit enig feitenonderzoek plaatsgevonden. Een informant dient integer en betrouwbaar te zijn. De stiefvader is dat niet en door deze wel als informant toe te laten heeft de rechter blijk gegeven van partijdigheid.
2.2
De rechter heeft niet in de wraking berust.
De rechter heeft primair aangevoerd dat de verzoeker niet-ontvankelijk is in zijn verzoek omdat zijn verzoek niet (mede) door een advocaat is ondertekend en hij ook op de zitting van de wrakingskamer niet is vergezeld van een advocaat, terwijl dat wel verplicht is.
De rechter bestrijdt voorts deels de feitelijke grondslag van het verzoek en heeft overigens te kennen gegeven dat geen sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking kan opleveren. Daarbij is – verkort en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd.
De rechter heeft, anders dan door verzoeker gesteld, wel degelijk aan waarheidsvinding gedaan. Hij heeft stellingen van partijen getoetst. Op de zitting is de rechter eerst in gesprek gegaan met moeder over een omstandigheid en daarna met verzoeker over een andere omstandigheid. Dat heeft hij op een manier gedaan die correct was en niet partijdig. Verzoeker vraagt de rechter in feite om met twee maten te meten, namelijk om alles wat hij zelf aanvoert niet te toetsen, maar alles wat de wederpartij aanvoert al op voorhand te verwerpen dan wel heel uitvoerig te toetsen. Hetgeen verzoeker in zijn e-mail van 9 december 2020 als aanvullende gronden aan zijn verzoek ten grondslag heeft gelegd betreft omstandigheden die al langere tijd bekend waren. Hij heeft deze gronden niet reeds op de zitting - en daarom onvoldoende tijdig - aangevoerd.

3.De ontvankelijkheid van het verzoek

3.1
In de eerste plaats is de vraag aan de orde of verzoeker ontvankelijk is in zijn wrakingsverzoek gelet op het feit dat het verzoek niet (mede) door een advocaat is ingediend.
In dit kader geldt als uitgangspunt dat in procedures waarin procesvertegenwoordiging verplicht is, het wrakingsverzoek ook wordt ingediend door de procesvertegenwoordiger.
In deze procedure geldt voor verzoeker geen verplichte procesvertegenwoordiging. De procedure is immers ingeleid met verzoekschriften van de GI. Verzoeker is daarin opgeroepen als belanghebbende. Van een wettelijke verplichting tot procesvertegenwoordiging is in dat geval geen sprake. Op de zitting waarop verzoeker de rechter mondeling heeft gewraakt is hij ook zonder advocaat verschenen. Verzoeker mocht dus zelfstandig een wrakingsverzoek indienen en wordt daarin ontvankelijk verklaard.
3.2
Voorts is aan de orde de vraag welke gronden van het wrakingsverzoek door de wrakingskamer inhoudelijk beoordeeld dienen te worden gelet op de vereisten van artikel 37 lid 1 en lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), inhoudende dat het verzoek wordt gedaan zodra de feiten en omstandigheden waarop het wrakingsverzoek is gegrond aan verzoeker bekend zijn geworden en bovendien dat alle feiten en omstandigheden tegelijk moeten worden voorgedragen.
Verzoeker heeft, zoals onder paragraaf 2.1 is weergegeven, aan zijn wrakingsverzoek in zijn e-mail van 9 december 2020 en op de zitting van de wrakingskamer van 11 december 2020 aanvullend uitlatingen, gedragingen en/of beslissingen van de rechter bij gelegenheid van de zitting op 4 december 2020 ten grondslag gelegd. Deze aanvullende gronden zijn naar het oordeel van de wrakingskamer niet gedaan zodra de betreffende feiten en omstandigheden aan verzoeker bekend waren en zijn bovendien niet gelijktijdig voorgedragen met de gronden die verzoeker op de zitting van 4 december 2020 heeft aangevoerd, terwijl deze later aangevoerde gronden hem toen wel al bekend waren.
Genoemde vereisten van art. 37 Rv leiden er daarom toe dat hierna enkel de gronden zoals die door verzoeker aan zijn op de zitting van 4 december 2020 gedane wrakingsverzoek ten grondslag zijn gelegd, inhoudelijk zullen worden beoordeeld.

4.De beoordeling

4.1
Wraking is een middel ter verzekering van de onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de door verzoeker geuite vrees voor vooringenomenheid van de rechter door objectieve factoren gerechtvaardigd is.
4.2
Aan de door verzoeker aangevoerde omstandigheden valt geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de rechter door zijn persoonlijke instelling en overtuiging niet onpartijdig is.
4.3
Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door verzoeker geuite vrees dat de rechter jegens hem een vooringenomenheid koestert – objectief – gerechtvaardigd is. Hierbij is de opvatting van verzoeker van belang, maar is deze niet doorslaggevend.
4.4
De wrakingskamer is van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt daartoe als volgt.
Verzoeker klaagt er in feite over dat de rechter op de zitting klakkeloos door andere procesdeelnemers (in strijd met de waarheid) gestelde feiten en omstandigheden over heeft genomen of bij zijn beslissing over zou gaan nemen, terwijl de rechter verzoeker zelf (te) kritisch heeft ondervraagd en/of kennelijk niet gelooft.
De wrakingskamer merkt op dat een mondelinge behandeling als deze ertoe dient om partijen over en weer in de gelegenheid te stellen hun standpunt naar voren te brengen en toe te lichten. Het behoort daarbij tot de taak van de rechter om naar aanleiding van de stellingen van de partijen nader onderzoek te doen en zo nodig kritische vragen te stellen. Pas in het vonnis zullen alle stellingen en argumenten van partijen uitvoerig gewogen en beoordeeld worden.
Uit het proces-verbaal van de zitting volgt dat de rechter met alle op die zitting aanwezigen het gesprek is aangegaan en op meerdere momenten aan verschillende procesdeelnemers (kritische) vragen heeft gesteld. Aan verzoeker is onder meer een (schriftelijke) onderbouwing gevraagd van zijn stelling dat er beslag ligt op het huis. Uit een dergelijke kritische bevraging volgt niet dat de rechter partijdig zou zijn. Dat geldt evenzeer voor zover de rechter – in de ogen van verzoeker – niet of minder kritisch is ingegaan op stellingen van anderen, temeer nu nergens uit blijkt dat de rechter die stellingen en/of standpunten reeds tot de zijne heeft gemaakt.
In dit licht bezien, geeft hetgeen verzoeker naar voren heeft gebracht dan ook geen aanleiding om aan te nemen dat er zich omstandigheden hebben voorgedaan die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koesterde, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd was.
4.5
Het verzoek is mitsdien ongegrond. Het verzoek wordt afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek tot wraking van mr. M. van Kuilenburg.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.P. Hameete, voorzitter, mr. I.K. Rapmund en mr. K.A. Baggerman, rechters. Bij afwezigheid van de voorzitter is deze beslissing door mr. I.K. Rapmund uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 december 2020 in tegenwoordigheid van mr. F.M.H. van Mullekom, griffier en door hen ondertekend.
Verzonden op:
aan:
-
-
-
-