4.1.2.Beoordeling
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben op de terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
Op 12 mei 2018 heeft een aanvaring plaatsgevonden op het voor openbaar scheepvaartverkeer openstaande vaarwater de Nieuwe Maas, te Rotterdam, tussen een sloep, de [naam sloep] , en een watertaxi, de [naam watertaxi] .
De [naam sloep] is aan te merken als een klein schip met een lengte van 7.21 meter, voorzien van een motor met een vermogen van 10 pk. De watertaxi ‘ [naam watertaxi] ’ (watertaxi) is een snelle motorboot met een lengte van 8,54 meter en registratienummer [nummer] .
Op die dag omstreeks 16.25 uur voer de schipper van de [naam sloep] met elf passagiers aan boord aan de linker oever van de Nieuwe Maas. Van daar stak hij het vaarwater over richting de rechteroever met bestemming Leuvehaven. Toen de schipper van de [naam sloep] besloot de oversteek naar de Leuvehaven te maken vertrok de verdachte als schipper van de watertaxi met negen passagiers aan boord vanaf de Boompjeskade richting de Erasmusbrug. De schipper van de [naam sloep] nam waar dat de watertaxi snel dichterbij kwam en in rechte lijn bleef varen zonder koers te wijzigen of uit te wijken. Op het moment dat de watertaxi ongeveer 50 meter van de [naam sloep] verwijderd was, besefte de schipper van de [naam sloep] dat de watertaxi en de [naam sloep] met elkaar in aanvaring zouden komen. Hij en de passagiers van de [naam sloep] probeerden de verdachte tevergeefs te waarschuwen door te gaan staan, zwaaien en schreeuwen. De [naam sloep] werd vervolgens aan stuurboord aangevaren door de afvarende watertaxi. Ten gevolge daarvan raakte de [naam sloep] zodanig beschadigd dat hij ter plaatse zonk en alle opvarenden, inclusief de schipper kwamen in het water van de Nieuwe Maas terecht. Enkele opvarenden, waaronder de schipper zijn daarbij ernstig gewond geraakt.
De verdachte heeft zowel tegenover de politie als ter terechtzitting verklaard dat hij de [naam sloep] tot aan de aanvaring in het geheel niet heeft gezien, ondanks dat hij – naar eigen zeggen – goed naar buiten keek en niet werd afgeleid en dat hij uitluisterde op marifoonkanaal 81 en op de storno (het onderlinge net van de watertaxi). Hij heeft er geen verklaring voor dat hij de sloep niet heeft gezien.
De rechtbank ziet zich thans gesteld voor de vraag of de verdachte op grond van de tenlastelegging zoals die voorligt, enig strafrechtelijk verwijt in de zin van artikel 308 en 169 van het Wetboek van strafrecht (Sr) kan worden gemaakt. Uit vaste rechtspraak volgt dat hierbij moet worden gekeken naar het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. De ernst van de gevolgen is niet redengevend voor de mate van schuld.
Aan de verdachte wordt verweten dat hij:
- geen, althans onvoldoende uitkijk heeft gehouden op het vaarwater voor hem;
- zich niet althans onvoldoende heeft vergewist van alle schepen in zijn nabijheid en/of binnen de door de watertaxi gevolgde koers;
- met een snelheid van (ongeveer) 30 a 40 kilometer per uur, althans met een hoge snelheid de sloep [naam sloep] heeft genaderd;
- zonder uit te wijken in rechte lijn zijn koers heeft vervolgd;
- met onverminderde vaart tegen die [naam sloep] is aangevaren.
Op grond van de bewijsmiddelen, in het bijzonder de Verkeersongevallenanalyse, kunnen - behoudens het feit dat de verdachte de [naam sloep] niet heeft gezien - geen factoren worden aangewezen die hebben bijgedragen aan het ontstaan van het ongeval. Aan de watertaxi waren geen technische gebreken. Vanuit de watertaxi was er vrij zicht op de waterweg van de Nieuwe Maas en er waren, mede gelet op de stand van de zon, geen zichtbelemmerende weersomstandigheden. Daarnaast was het omstreeks het moment van de aanvaring rustig op het water.
Ook ten aanzien van de door de verdachte gevaren snelheid, zelfs wanneer die gemiddeld 30 km per uur is geweest waarvan in de Verkeersongevallenanalyse wordt uitgegaan, kan gezien de hiervoor weergegeven omstandigheden niet worden gesteld dat die snelheid te hoog was. Waarbij overigens geldt dat op die plek van het openbare vaarwater van de Nieuwe Maas de vaarsnelheid wettelijk niet is gemaximeerd.
Niet gebleken is voorts dat de verdachte zich niet heeft gehouden aan de vaarregels of dat hij tijdens het varen was afgeleid. Evenmin is vastgesteld dat hij onder invloed was van middelen die het vaargedrag beïnvloedden.
Als oorzaak van de aanvaring, waar het de verdachte betreft, rest enkel de conclusie dat die is gelegen in de omstandigheid dat de verdachte, ondanks dat hij volgens zijn verklaring uitkijk hield en marifoonkanaal 81 en de storno uitluisterde, de [naam sloep] niet heeft gezien. De aanvaring is in zoverre (mede) aan de verdachte te verwijten. Immers hij had de [naam sloep] wel kunnen en moeten zien.
Het enkele niet zien door de verdachte van de [naam sloep] is echter onder de gegeven omstandigheden naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende voor de conclusie dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend heeft gevaren als bedoeld in artikel 308Sr. Evenmin kan op grond van deze gedraging van de verdachte worden geconcludeerd dat het aan zijn schuld te wijten is dat de [naam sloep] is gezonken. De mate van de aan de verdachte toe te rekenen schuld is daarvoor te beperkt.
De verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van het aan hem onder 1 en 2 primair tenlastegelegde.
Anders echter is dit voor de aan de verdachte onder 2 subsidiair tenlastegelegde overtreding. Ten aanzien daarvan geldt het volgende.
Varen op het water van de Nieuwe Maas wordt beheerst door vaarregels die zijn opgenomen in het Binnenvaartpolitiereglement (BPR). Daarin zijn bepalingen opgenomen ter voorkoming van aanvaring op de openbare wateren waar dat reglement geldt. In artikel 1.04 BPR is bepaald dat een schipper ondanks het ontbreken van uitdrukkelijke voorschriften in het reglement, gehouden is alle voorzorgsmaatregelen te nemen die volgens goed zeemanschap en door de omstandigheden worden vereist om gevaar voor aanvaring en het ontstaan van schade aan het schip en levensgevaar voor personen te voorkomen.
Zoals hiervoor is overwogen is de verdachte te verwijten dat hij de [naam sloep] niet heeft gezien. Dit betekent dat hij in zoverre dus onvoldoende uitkijk heeft gehouden over het vaarwater en zich daarbij tevens onvoldoende heeft vergewist van alle schepen die zich bevonden in de nabijheid van de watertaxi en lagen binnen de door de watertaxi gevolgde koers. Hij heeft daarmee dus niet alles gedaan wat volgens goed zeemanschap van hem mag worden gevergd. Als gevolg daarvan is de verdachte, zonder koers te wijzigen, met onverminderde vaart in aanvaring gekomen met de [naam sloep] , die beschadigd raakte en is gezonken, en zijn alle opvarenden te water geraakt waarbij hun leven in gevaar was.
Dat de schipper van de [naam sloep] mede schuldig is geweest aan de aanvaring is geen omstandigheid die het gedrag van de verdachte rechtvaardigt of diens schuld in strafrechtelijke zin wegneemt.