ECLI:NL:RBROT:2020:11766

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 december 2020
Publicatiedatum
17 december 2020
Zaaknummer
10/217289-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne en voorbereidingshandelingen voor de handel in verdovende middelen

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 15 december 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die samen met een ander bijna zes kilo cocaïne en versnijdingsmiddelen in een woning aanwezig had. De woning was kennelijk bestemd voor de opslag en bewerking van harddrugs. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de cocaïne en dat deze zich in zijn machtssfeer bevond. De verdachte werd op 27 augustus 2020 aangetroffen in de woning, waar de politie bij een inval verschillende materialen en stoffen aantrof die gebruikt worden voor het versnijden van verdovende middelen. De verdediging heeft vrijspraak bepleit, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte niet geloofwaardig was in zijn verklaring dat hij geen wetenschap had van de aangetroffen stoffen.

De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne en het voorhanden hebben van stoffen en voorwerpen die bestemd waren voor de bewerking van verdovende middelen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 23 maanden onvoorwaardelijk. De rechtbank heeft ook de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd in overweging genomen, evenals de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder eerdere veroordelingen in het buitenland. De rechtbank heeft geoordeeld dat de ernst van de feiten een gevangenisstraf rechtvaardigt en heeft de eis van de officier van justitie gevolgd.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/217289-20
Datum uitspraak: 15 december 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
zonder bekende feitelijke woon- of verblijfplaats,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd
in het Detentiecentrum Rotterdam te Rotterdam,
gemachtigd raadsvrouw mr. Ö. Saki, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 1 december 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. N. van der Meij heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van drieëntwintig maanden met aftrek van voorarrest.

4..Waardering van het bewijs

De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben op de terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
Op 27 augustus 2020 omstreeks 17.45 uur werd door de politie binnengetreden in de woning aan de [adres delict] te Rotterdam. In de woning werden twee personen aangetroffen, die later bleken te zijn genaamd [naam verdachte] (hierna: verdachte) en [naam medeverdachte] (hierna: medeverdachte). In de keuken van de woning werden verschillende materialen aangetroffen welke bestemd zijn en gebruikt worden voor het versnijden van verdovende middelen. Tevens werden in de keuken hoeveelheden stof in poedervorm en geperste blokken aangetroffen. Bij nader onderzoek bleek het te gaan om bijna zes kilo cocaïne en diverse versnijdingsmiddelen met een totaal gewicht van bijna vier kilo. De woning werd gehuurd en bewoond door de medeverdachte.
Standpunt verdediging
Door de verdediging is vrijspraak bepleit van de aan de verdachte ten laste gelegde feiten. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte geen wetenschap had van de aanwezigheid van de aangetroffen stoffen en voorwerpen in de woning en dat hij ook geen beschikkingsmacht hierover heeft gehad.
Op het moment van de inval door de politie verbleef de verdachte slechts korte tijd in de woning. Hij zat in de woonkamer, omdat hij was uitgenodigd door de medeverdachte om iets te komen drinken. Hij is niet in de keuken geweest en heeft dus niet kunnen zien welke stoffen en voorwerpen daar lagen of stonden. De verklaring van de medeverdachte dat de verdachte zich in de keuken bevond dient terzijde te worden geschoven, omdat de medeverdachte deze verklaring slechts in zijn eigen belang heeft afgelegd. Dat de in de keuken aangetroffen telefoon van de verdachte was, blijkt niet uit het dossier. Er zijn geen sporen van de aangetroffen stoffen waargenomen op de handen en kleding van de verdachte. Er is nagelaten sporenonderzoek te doen op de aangetroffen verdovende middelen en voorwerpen. Bij gebrek aan bewijs dient de verdachte dan ook te worden vrijgesproken.
Beoordeling
Feit 1
Voor het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne moet de verdachte wetenschap hebben gehad van de aanwezigheid van dat middel in de woning, althans van de aanmerkelijke kans daarop. Daarnaast is een zekere machtsuitoefening vereist, waarbij voldoende kan zijn dat de cocaïne zich in de machtssfeer van de verdachte bevond. Om te kunnen aannemen dat verdovende middelen zich in de machtssfeer van de verdachte hebben bevonden, dient uit feiten en omstandigheden – al dan niet in hun onderlinge samenhang beschouwd – te kunnen worden afgeleid dat de verdachte een zodanige macht kon uitoefenen over de verdovende middelen dat de verdachte geacht kan worden die verdovende middelen aanwezig te hebben gehad. Van wie de woning is of wie daar woont, is niet doorslaggevend. De rechtbank overweegt tegen die achtergrond het volgende.
Tijdens de inval stond de deur van de keuken naar de hal open, met een stoel tegen de deur aan. Beide verdachten werden aangetroffen in de ruimte tussen de woonkamer en de keuken. In de keuken werden de verdovende middelen aangetroffen.
Uit het dossier blijkt dat de keuken van de woning (die toebehoorde aan de medeverdachte en door hem ook werd bewoond) feitelijk was ingericht en in gebruik was als versnijdingsruimte. In de keuken lagen her en der verspreid brokken cocaïne en zakken/potten met versnijdingsmiddelen. Vanaf de deuropening gezien aan de rechterzijde, stonden twee tafels. Op de rechter tafel stond een mal, die wordt gebruikt in een drukpers om blokken verdovende middelen te maken. In deze mal zat wit poeder in papier. Naast de mal lag een lepel met witte restanten en er lagen transparante plastic zakken, de bovenzijde van de mal, een deegroller en een aardappelschilmes met witte restanten. Ook lag er een metalen voorwerp in de vorm van een kroontje, dat door de politie werd herkend als een logo dat wordt gebruikt om in een blok verdovende middelen te drukken. Verder lagen op tafel plastic zakken met wit poeder. Tussen deze goederen lag een zogeheten Rotterdampas. De verbalisant herkende de man op de foto van de pas als de medeverdachte. Op de pas lagen witte poederresten.
Op de linker tafel lagen twee blokken met wit poeder op elkaar gestapeld waarin Q E
gedrukt was. Op de tafel lag een schaal met drie plastic zakken met wit poeder. Hiernaast lag een rol met plastic folie, een weegschaal, een mobiele telefoon en een stofmasker.
Naast de tafel stond een stoel met een schaal met witte brokken.
Onder de tafels lagen diverse goederen. In een plastic zak zat een mixer. Er lag een vuilniszak met diverse lege verpakkingen erin. Deze verpakkingen werden herkend als plastic waarin verdovende middelen worden verpakt. Op de grond lag een aantal witte pakketjes, in plastic folie verpakt met een afbeelding van een dartbord met een pijl erop geplakt.
Vanaf de deuropening gezien, bevond zich aan de linkerkant van de keuken het keukenblok. Tussen dit keukenblok en de stoel die de deur open hield, stond een drukpers op de grond. In de drukpers stond een metalen mal. Deze bleek gevuld te zijn met wit poeder. Op het keukenblok stond een doos met plastic zakken en op het aanrecht stond een witte pot. Deze bleek gevuld te zijn met wit poeder. Naast deze pot lag een zak met wit poeder en een zak gevuld met grote ballonnen. Verdovende middelen worden vaak verpakt in soortgelijke ballonnen.
Wetenschap?
De rechtbank stelt op grond van het vorenstaande vast dat er een grote hoeveelheid cocaïne, andere stoffen en voorwerpen, die gebruikt worden voor de bewerking van verdovende middelen, zich voor een ieder zichtbaar in de keuken van de woning bevonden. De deur van de keuken stond open en de verdachten werden bij de inval in de nabijheid van de keuken aangetroffen.
Daarbij komt dat de telefoon van de verdachte ook in de keuken lag. De rechtbank volgt de verdediging dus niet in het verweer dat niet vaststaat dat dit de telefoon van de verdachte is, gelet op de bewijsmiddelen en op het feit dat de verdachte niet heeft verklaard dat de aan hem toegeschreven telefoon in werkelijkheid niet van hem was (welke verklaring in dat geval wel voor de hand zou hebben gelegen). Volgens de verdachte is hij alleen in de woonkamer van de woning geweest. Die verklaring strookt niet met het aantreffen van de telefoon van de verdachte in de keuken. De verdachte heeft geen plausibele verklaring gegeven voor het feit dat zijn telefoon in de keuken is aangetroffen. De rechtbank vindt de verklaring van de verdachte dat hij alleen in de woonkamer is geweest en niet weet wat er in de keuken is aangetroffen dan ook ongeloofwaardig en gaat ervan uit dat de verdachte ook in de keuken is geweest. Gelet op de situatie in de keuken kan het dan niet anders zijn dan dat de verdachte wetenschap heeft gehad van de cocaïne en de overige stoffen en voorwerpen.
Machtssfeer?
De rechtbank stelt tevens vast dat de verdovende middelen zich in de machtssfeer van de verdachte hebben bevonden. Daartoe is redengevend dat de verdachte is aangetroffen in de ruimte tussen de keuken en de woonkamer van een woning waarvan de keuken was ingericht en in gebruik was als versnijdingsruimte, in welke ruimte zich verspreid en voor een ieder zichtbaar een grote hoeveelheid verdovende middelen en aanverwante goederen bevonden. Uit het feit dat zich tussen deze goederen de telefoon van de verdachte bevond, kan worden afgeleid dat de verdachte in de nabijheid van de verdovende middelen kon en mocht verkeren.
Tegenover deze omstandigheden staat geen geloofwaardige verklaring van de verdachte die de aanwezigheid van de verdachte in de woning zou kunnen verklaren en waaruit afgeleid zou kunnen worden dat de verdachte niet over de verdovende middelen kon beschikken. De verklaring van de verdachte komt er op neer dat hij pas één dag in Nederland was, bij toeval de medeverdachte tegenkwam die hem uitnodigde om koffie te drinken en helemaal niets van doen heeft met de aangetroffen verdovende middelen. Die verklaring is gelet op de situatie in de woning niet logisch en vindt geen ondersteuning in het dossier.
Op grond van deze feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang beschouwd, kan worden afgeleid dat de verdachte een zodanige macht kon uitoefenen over de verdovende middelen (en de overige aangetroffen voorwerpen en stoffen ten behoeve van het bewerken etc. daarvan) dat de verdachte geacht kan worden die verdovende middelen aanwezig te hebben gehad.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank tevens dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachte. Daarmee acht de rechtbank het ten laste gelegde medeplegen bewezen.
Wat betreft het impliciet primair ten laste gelegde telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren van de cocaïne bevat het dossier onvoldoende aanknopingspunten om vast te stellen wie zich hiermee heeft/hebben beziggehouden, zodat de verdachte van deze onderdelen zal worden vrijgesproken.
Feit 2
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank tevens van oordeel dat de verdachte diverse voorwerpen en stoffen voorhanden heeft gehad, terwijl hij – gelet op de omstandigheden waaronder deze zijn aangetroffen – ernstige redenen had te vermoeden dat die voorwerpen en stoffen bestemd waren voor het bewerken van en de handel in verdovende middelen.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte samen met een ander opzettelijk een hoeveelheid cocaïne aanwezig heeft gehad en tevens een aantal stoffen en voorwerpen voorhanden heeft gehad, die dienen ter voorbereiding van een Opiumwetmisdrijf.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 27 augustus 2020 te Rotterdam tezamen en in vereniging met
een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 5930,8 gram, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op 27 augustus 2020 te Rotterdam tezamen en in vereniging met
een ander om een feit, bedoeld in het vierde
lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk
bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren van een grote hoeveelheid cocaïne, zijnde cocaïne een
middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te
bevorderen
onder meer een (druk)pers en meerdere persblokken en een perslogo
en een weegschaal en een mixer en een masker en
verpakkingsmaterialen en een grote hoeveelheid fenacetine en inositol en
boorzuur en maiszetmeel,
voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en verdachtes mededader
wist of ernstige redenen had te vermoeden, dat die bestemd
waren tot het plegen van dat feit.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet, gegeven verbod;
2.
medeplegen van: om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen voorwerpen en stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte is samen met een ander aangetroffen in een woning die gebruikt werd voor de opslag en het bewerken van harddrugs. De verdachten hebben bijna zes kilo cocaïne voorhanden gehad, een grote hoeveelheid die kennelijk bestemd was voor de handel. Ook de in de woning aangetroffen voorwerpen en versnijdingsmiddelen wijzen hierop.
Het is algemeen bekend dat verdovende middelen schadelijk zijn voor de volksgezondheid en dat het gebruik ervan bezwarend is voor de samenleving. De verspreiding van en handel in harddrugs gaat gepaard met vele andere vormen van (zware) criminaliteit. Ook het gebruik ervan gaat vaak gepaard met het plegen van strafbare feiten en overlast voor de samenleving. De verdachte heeft hier met zijn handelen aan bijgedragen en dat neemt de rechtbank de verdachte kwalijk.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
13 november 2020, waaruit blijkt dat de verdachte in Nederland niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Uit de stukken is verder gebleken dat de verdachte meerdere drugsgerelateerde veroordelingen in Frankrijk en België op zijn naam heeft staan, zij het dat de desbetreffende feiten niet recent zijn gepleegd.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten vindt de rechtbank enkel het opleggen van een gevangenisstraf passend. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De eis van de officier van justitie past hierbij en de rechtbank ziet geen aanleiding om hiervan af te wijken.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf van drieëntwintig maanden passend en geboden.

8..In beslag genomen voorwerpen

Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de onder de verdachte in beslag genomen telefoon aan hem terug te geven en zijn schoenen verbeurd te verklaren.
Beoordeling
De in beslag genomen schoenen voldoen niet aan de voorwaarden voor verbeurdverklaring, noch aan die voor onttrekking aan het verkeer. De rechtbank zal dan ook gelasten dat de schoenen worden teruggegeven aan de verdachte. Tevens zal de inbeslaggenomen telefoon aan de verdachte moeten worden teruggegeven.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 23 (drieëntwintig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen als volgt:
gelast de teruggave aan verdachte van:
- 1 telefoon, merk Samsung, goednummer [beslagnummer 1] ;
- 1 paar schoenen, kleur zwart, goednummer [beslagnummer 2] .
Dit vonnis is gewezen door:
mr. G.A. Bouter-Rijksen, voorzitter,
en mrs. S. van der Burgh en F. van Buchem, rechters,
in tegenwoordigheid van D.J. Boogert, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 27 augustus 2020 te Rotterdam tezamen en in vereniging met
een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of
bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of
vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 5930.8 gram, in
elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2
hij op of omstreeks 27 augustus 2020 te Rotterdam tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde
lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden,
bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen
het grondgebied van Nederland brengen van een grote hoeveelheid cocaïne, in elk
geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een
middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te
bevorderen
onder meer een (druk)pers en/of een of meerdere persblokken en/of een perslogo
en/of een weegschaal en/of een pomp en/of een mixer en/of een masker en/of
verpakkingsmaterialen en/of een grote hoeveelheid fenacetine en/of inositol en/of
boorzuur en/of maiszetmeel,
voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s)
wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd
was/waren tot het plegen van dat/die feit(en).