In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 17 december 2020 uitspraak gedaan in een verzoek van de moeder om de schriftelijke aanwijzing van de gecertificeerde instelling (GI) te vervallen te verklaren. De moeder, die het ouderlijk gezag uitoefent over haar minderjarige kind, verzocht om een wijziging van de omgangsregeling, die door de GI was vastgesteld. De moeder had eerder een omgangsregeling van één keer per vier weken, maar verzocht om deze te wijzigen naar een regeling van één keer per twee weken gedurende twee uur. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder niet ter zitting is verschenen, ondanks dat zij daartoe was opgeroepen. De kinderrechter heeft de feiten en het procesverloop in de zaak bekeken, waaronder eerdere beschikkingen en de huidige situatie van de moeder, die in een pleeggezin verblijft.
De kinderrechter heeft overwogen dat de moeder in het verleden niet altijd de bezoekmomenten is nagekomen en dat er zorgen zijn over haar stabiliteit en de opvoedvaardigheden. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat er op dit moment geen aanleiding is om de omgangsregeling uit te breiden, gezien de onduidelijkheid over de huidige situatie van de moeder en haar bereidheid om hulp te accepteren. Het verzoek van de moeder om de schriftelijke aanwijzing te vervallen te verklaren is afgewezen, omdat de datum van de aanwijzing reeds was verstreken. De kinderrechter heeft ook het verzoek van de moeder om een KSCD-onderzoek te laten uitvoeren afgewezen, omdat er onvoldoende informatie beschikbaar was om te oordelen over de noodzaak van een dergelijk onderzoek. De kinderrechter heeft benadrukt dat het van belang is dat de GI duidelijkheid schept over de situatie van de moeder en dat indien nodig, voortvarendheid betracht wordt in het aanvragen van onderzoek.