ECLI:NL:RBROT:2020:11716

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 december 2020
Publicatiedatum
16 december 2020
Zaaknummer
ROT 20/807
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en de toepassing van het Schattingsbesluit in WIA-zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 18 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eiser, vertegenwoordigd door mr. A.T. Meijhuis, had beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder waarin de mate van arbeidsongeschiktheid was vastgesteld op 47,39%. Dit volgde uit een herbeoordeling van de arbeidsongeschiktheid, die eerder was vastgesteld op 43,15%. De rechtbank heeft de feiten en het procesverloop in detail bekeken, waarbij de eiser aanvoerde dat de berekening van de arbeidsdeskundige onjuist was en dat de mediaan uit de drie hoogst verlonende functies moest worden genomen, inclusief de reductiefactor. Verweerder stelde echter dat de berekening correct was en dat de arbeidsdeskundige de juiste methodiek had toegepast volgens het Schattingsbesluit.

De rechtbank heeft overwogen dat de tekst van het Schattingsbesluit niet dwingt tot selectie van de drie functies met de hoogste loonwaarde zonder reductiefactor, maar dat de selectie moet resulteren in de grootste resterende verdiencapaciteit per uur. De rechtbank concludeerde dat de arbeidsdeskundige de berekening op de juiste wijze had uitgevoerd en dat de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid van 47,39% terecht was. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/807

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 december 2020 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [woonplaats eiser] , eiser,

gemachtigde: mr. A.T. Meijhuis,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
gemachtigde: [naam] .

Procesverloop

Bij besluit van 11 februari 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser meegedeeld dat zijn uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) niet wijzigt omdat zijn arbeidsongeschiktheid (43,15%) niet is gewijzigd.
Bij besluit van 4 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit gegrond verklaard en de mate van arbeidsongeschiktheid gewijzigd in 47,39%.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Nadat toestemming is verkregen van partijen, heeft de rechtbank met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft. De rechtbank sluit het onderzoek.

Overwegingen

1. Eiser is ten gevolge van lichamelijke klachten op 26 januari 2016 vanuit een werkloosheidssituatie uitgevallen voor zijn werk als keurmeester voor (gemiddeld) 40 uur per week. Bij besluit van 11 december 2017 werd hem per 23 januari 2018 een WIA-uitkering toegekend (loongerelateerde WGA-uitkering), gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 43,15%.
2. Op 9 november 2018 heeft eiser een verzoek tot herbeoordeling als gevolg van toegenomen beperkingen aangevraagd. De verzekeringsarts heeft in zijn rapport van 26 januari 2019 geoordeeld dat er geen aanleiding is om de op 30 november 2017 opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) te wijzigen. Er is geen arbeidsdeskundig onderzoek uitgevoerd. Bij het primaire besluit heeft verweerder eiser meegedeeld dat hij nog steeds 43,15% arbeidsongeschikt is.
3. Naar aanleiding van de heroverweging in bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 9 december 2019 een rapport opgesteld en daarin geconcludeerd dat er geen reden is om af te wijken van de conclusie van de verzekeringsarts. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens in zijn rapport van 3 februari 2020 met inachtneming van de mogelijkheden en beperkingen van eiser een aantal gangbare functies geduid en bepaald dat het loon dat volgens de arbeidsdeskundige met de mediaanfunctie verdiend kan worden, 47,39% lager ligt dan het zogeheten maatmaninkomen.
4. Onder verwijzing naar de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige heeft verweerder bij het bestreden besluit het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit gegrond verklaard en bepaald dat eiser 47,39% arbeidsongeschikt is, wat ertoe leidt dat eisers loongerelateerde WGA-uitkering niet wijzigt omdat hij nog steeds valt in de arbeidsongeschiktheidsklasse 35-80%.
5. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat de arbeidsdeskundige berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid onjuist is. Volgens eiser volgt uit artikel 9, onder a, van het Schattingsbesluit Arbeidsongeschiktheidswetten (het Schattingsbesluit), het besluit Uurloonschatting en de Beleidsregel Uurloonschatting dat de mediaan uit de drie hoogst verlonende functies moet worden genomen, en indien zich binnen de alsdan gevonden functies een reductiefactor voordoet, die reductiefactor ook voor de mediaan geldt. Volgens eiser leidt dit in zijn geval tot een arbeidsongeschiktheidspercentage van 64,4%.
6. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid door de arbeidsdeskundige op juiste wijze is berekend. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft verweerder verwezen naar het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 26 februari 2020. In zijn rapport stelt de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep dat voor de schatting de mediaan dient te worden genomen van de drie hoogstverlonende functies. Dat zijn de functies met de hoogste uurlonen na toepassing van de reductiefactoren. Van de drie functies die op deze wijze het hoogst verlonend zijn, wordt het mediane ongereduceerde uurloon genomen dat vervolgens met de laagste van de drie aan de functies verbonden reductiefactoren wordt gereduceerd. De twee overige geduide functies met de reductiefactor 0,6 zijn reservefuncties die niet aan de schatting ten grondslag zijn gelegd. Volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is uit het Schattingsbesluit artikel 9, onder a, het besluit Uurloonschatting noch de Beleidsregel Uurloonschatting af te leiden dat die wijze van vaststellen van de mate van arbeidsongeschiktheid onjuist zou zijn. Tot slot heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep gesteld dat uit de door eiser aangehaalde uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 13 februari 2009, LJN BH 3691 volgt dat het mediane uurloon wordt vermenigvuldigd met een factor a/b, waarbij a gelijk is aan de urenomvang van de aan de schatting ten grondslag gelegde arbeid en b gelijk is aan de urenomvang van de maatgevende arbeid.
4. De rechtbank dient te beoordelen of verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser terecht heeft vastgesteld op 47,39%.
5. Ingevolge artikel 9 van het Schattingsbesluit worden bij bepaling van hetgeen betrokkene nog met arbeid kan verdienen, de volgende regels in acht genomen:
a. in aanmerking wordt genomen die algemeen geaccepteerde arbeid waarmee betrokkene per uur het meest kan verdienen, waaronder mede wordt begrepen arbeid waarvoor bekwaamheden nodig zijn die algemeen gebruikelijk zijn en binnen zes maanden kunnen worden verworven, tenzij betrokkene niet over dergelijke bekwaamheden beschikt en als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek dergelijke bekwaamheden niet kan verwerven. (..) Deze arbeid wordt nader omschreven in de vorm van ten minste drie verschillende in Nederland uitgeoefende functies. (..)
6. Ingevolge het Schattingsbesluit gaat het bij de beoordeling om vaststelling van een zo hoog mogelijke verdiencapaciteit. Zoals de Raad in zijn uitspraak van 3 februari 2004 (ECLI:NL:CRVB:2004:AO5192) heeft overwogen, dwingt de tekst van het Schattingsbesluit daarbij niet tot selectie van de drie functies die ieder voor zich, zonder de reductiefactor in ogenschouw te nemen, de hoogste loonwaarde vertegenwoordigen, maar tot een selectie van functies die, zonodig met verdiscontering van de reductiefactor, resulteert in een zo groot mogelijke resterende verdiencapaciteit per uur. De wijze waarop verweerder in beroep de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser heeft vastgesteld, is dan ook, anders dan eiser stelt, in overeenstemming met het Schattingsbesluit en de overigens daaraan te stellen eisen.
7. Uit het voorgaande volgt dat de arbeidsdeskundige berekening juist is en verweerder eisers mate van arbeidsongeschiktheid terecht heeft vastgesteld op 47,39%.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.V. van Baaren, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Overvoorde, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 18 december 2020.
de griffier is buiten staat de rechter is verhinderd te tekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.