ECLI:NL:RBROT:2020:11684

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 december 2020
Publicatiedatum
16 december 2020
Zaaknummer
C/10/590358 / HA ZA 20-102
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfgenamen en uitkering levensverzekering in het kader van echtscheiding en nalatenschap

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Rotterdam, stond de vraag centraal of de uitkering van een levensverzekering, die in het echtscheidingsconvenant aan de man was toebedeeld, aan de moeder of aan de kinderen toekwam. De moeder, eiseres in conventie, vorderde een bedrag van € 84.400 van de nalatenschap van haar overleden ex-man, terwijl de kinderen, gedaagden in conventie, zich verzetten tegen deze vordering. De rechtbank oordeelde dat de moeder geen recht had op de uitkering onder de levensverzekering, omdat deze duidelijk aan de man was toegewezen in het echtscheidingsconvenant. De rechtbank benadrukte dat de tekst van het convenant helder was en dat de moeder geen argumenten had aangedragen die een ander oordeel konden rechtvaardigen. Daarnaast werd de vordering van de moeder tot schadevergoeding van € 1.000 afgewezen, omdat zij niet voldoende had onderbouwd dat de inboedel niet was verdeeld na de echtscheiding. In reconventie vorderde de zoon terugbetaling van een lening aan de moeder, die zij betwistte. De rechtbank oordeelde dat de lening niet was kwijtgescholden en dat de moeder deze moest terugbetalen. De rechtbank verklaarde de vordering van de zoon in reconventie gedeeltelijk toewijsbaar, en bepaalde dat de moeder € 49.500 aan de nalatenschap moest betalen, vermeerderd met wettelijke rente. De proceskosten werden gecompenseerd, gezien de familierelatie tussen partijen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/590358 / HA ZA 20-102
Vonnis van 9 december 2020
in de zaak van
[persoon A],
wonende te [woonplaats A] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. C.G. Huijsmans te Goes,
tegen

1..[persoon B] ,

wonende te [woonplaats B] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. G.J.J. van Dam-Lolkema te Rotterdam,
2.
[persoon C],
in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van haar minderjarige kinderen
[naam minderjarige 1] en [naam minderjarige 2] ,
wonende te [woonplaats C] ,
gedaagde in conventie,
advocaat mr. C. Boussidi te Amsterdam.
Partijen zullen hierna mede de moeder, de zoon en de dochter genoemd worden. De zoon en de dochter zullen gezamenlijk de kinderen worden genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de twee dagvaardingen (jegens de zoon en jegens de dochter),
  • de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie, van de zoon,
  • de conclusie van antwoord, van de dochter,
  • de conclusie van repliek in conventie, tevens antwoord in reconventie, tevens akte eisvermeerdering van de moeder (jegens de zoon),
  • de conclusie van repliek in conventie, tevens akte eisvermeerdering, van de moeder (jegens de dochter),
  • de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie, van de zoon,
  • de conclusie van dupliek, van de dochter,
  • de conclusie van dupliek in reconventie, van de moeder,
  • de intrekking van de akte eisvermeerdering door de moeder (per B-formulier van 27 oktober 2020),
  • de overgelegde producties,
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 29 oktober 2020,
  • het schriftelijke commentaar van de zoon op het buiten aanwezigheid van partijen opgemaakte proces-verbaal,
  • het schriftelijke commentaar van de moeder op het buiten aanwezigheid van partijen opgemaakte proces-verbaal.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
Eiseres in conventie is de moeder van gedaagden in conventie.
2.2.
De moeder is op 23 september 1977 in algehele gemeenschap van goederen gehuwd met [persoon D] (hierna ook te noemen: erflater). Erflater is op 10 december 2018 overleden. Erflater heeft niet bij testament beschikt over zijn nalatenschap.
2.3.
De kinderen zijn de erfgenamen van erflater. De zoon heeft de nalatenschap beneficiair aanvaard. De dochter heeft de nalatenschap verworpen, zodat haar twee kinderen in haar plaats zijn gekomen als erfgenaam. Namens haar twee kinderen is de nalatenschap eveneens beneficiair aanvaard. De kinderen zijn vereffenaars van de nalatenschap, de dochter in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van haar twee kinderen.
2.4.
Het huwelijk van de moeder en erflater is ontbonden op 15 januari 2013 door de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand. De moeder en de erflater hebben de vermogensrechtelijke gevolgen van hun echtscheiding geregeld in een echtscheidingsconvenant dat tot stand is gekomen op 12 oktober 2012.
2.5.
In het echtscheidingsconvenant staat onder meer:
“artikel II Boedelscheiding
21. De echtelijke woning aan de [adres] te Rotterdam, alsmede alle tot deze woning behorende lusten en lasten, waaronder de op deze woning rustende hypothecaire geldlening(…) ten bedrage van€ 274.300,00, worden toebedeeld aan de man, waarbij de vrouw dient te worden ontslagen uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid ter zake van deze hypothecaire geldlening en waartoe de man zich tot het uiterste zal inspannen, en waarbij de man de vrouw zal vrijwaren voor eventuele aanspraken door derden ter zake van voornoemde lusten en lasten.
2.2
De aan de hypothecaire geldlening gekoppelde levensverzekering, nummer (…), van welke de waarde op I januari 2012 € 9.143,00 bedroeg, zal worden toebedeeld aan de man.
2.3
Een ieder van partijen behoudt de bankrekening en het daartoe behorend saldo, positief of negatief, welke op zijn of haar naam staat geregistreerd, zonder nadere verrekening met de ander.
2.4
De auto, merk Renault, type Gran Scenic, aan partijen genoegzaam bekend, zal worden toebedeeld aan de man, zulks terwijl de auto, merk Hyundai, aan partijen genoegzaam bekend, zal worden toebedeeld aan de vrouw, zulks zonder nadere verrekening.
2.5
De tot de echtelijke woning behorende inboedelzaken zullen in onderling overleg, zonder nadere verrekening, tussen partijen worden verdeeld.”

3..De vorderingen in conventie en reconventie

3.1.
De moeder vordert, na intrekking van haar akte eisvermeerdering, bij vonnis, voor zoveel mogelijk hoofdelijk, uitvoerbaar bij voorraad en tegen behoorlijk bewijs van kwijting:
I. Voor recht te verklaren dat zij, de moeder, een vordering heeft op de nalatenschap van [persoon D] , overleden te Rotterdam op 10 december 2018, ter hoogte van € 84.400;
II. De kinderen in hun hoedanigheid van vereffenaars van de nalatenschap van [persoon D] , overleden te Rotterdam op 10 december 2018, te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 84.400, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf gemakshalve datum dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
III. De kinderen te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 1.000
uit hoofde van schadevergoeding;
IV. Kosten rechtens.
3.2.
De dochter voert verweer in conventie.
3.3.
De zoon voert eveneens verweer in conventie. Voorts vordert de zoon, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen:
in reconventie
1. dat de nalatenschap een vordering heeft op de moeder ten bedrage van € 49.500,-;
2 . dat de moeder veroordeeld wordt het bedrag van € 49.500,-, te vermeerderen met
wettelijke rente te voldoen aan de nalatenschap binnen twee weken na betekening van het in deze te wijzen vonnis aan de nalatenschap;
in voorwaardelijke reconventie
3. indien de rechtbank de vordering van de moeder in conventie toewijst, de moeder een bedrag van € 9.981,46 verschuldigd is aan de nalatenschap ter zake van de
verschuldigde premies levensverzekering;
steeds kosten rechtens.
3.4.
De moeder voert verweer in reconventie.
3.5.
De stellingen en weren zullen, waar nodig in de beoordeling worden betrokken.

4..De beoordeling

in conventie

4.1.
Het belangrijkste geschilpunt dat partijen verdeeld houdt is de polis die gekoppeld is aan de hypothecaire geldlening ter zake van de woning die in het echtscheidings-convenant aan erflater is toebedeeld. De uitkering onder deze polis is verpand aan de bank. Partijen houdt verdeeld aan wie de uitkering toekomt. In het echtscheidingsconvenant staat dat de polis aan de man wordt toebedeeld. De moeder stelt zich op het standpunt dat zij (niettemin) gerechtigd is tot de uitkering onder de polis. Het geschil betreft dus de uitleg van een overeenkomst. Toetsingskader daarbij is het volgende.
4.2.
De vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van partijen is geregeld en of dit contract een leemte laat die moet worden aangevuld, kan niet worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht.
Indien een afspraak in redelijkheid niet voor meer dan één uitleg vatbaar is mag de rechter de zaak daar op afdoen (HR 9 september 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1436,
NJ 1995, 285).
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat de moeder geen recht heeft op de uitkering onder de polis. De tekst van het echtscheidingsconvenant is op zich duidelijk. De polis wordt toegedeeld aan de man (erflater). Dit kan redelijkerwijs niet anders worden begrepen dan dat ook de uitkering onder de polis daar bij hoort. De moeder stelt geen verklaringen en/of gedragingen die een ander oordeel kunnen rechtvaardigen. De afspraak in het echtscheidingsconvenant houdt in dat de polis aan erflater wordt toebedeeld, zonder verrekening.
4.4.
Het zou de moeder overigens niet baten indien zij tegenover erflater wél gerechtigd zou zijn tot de uitkering onder de polis. Die uitkering blijft dan nog steeds verpand aan de bank. Dit pandrecht gaat krachtens wet voor op de rechten van de moeder. De moeder vordert de uitkering onder de polis van de kinderen met als grondslag een eigendomsrecht, maar zij legt niet uit hoe zich dat verhoudt met de omstandigheid dat de bank rechthebbende is op de uitkering en dat de uitkering dient ter aflossing van de hypotheekschuld, waarna overigens zelfs nog een restschuld resteert.
4.5.
De omstandigheid dat moeder op de (kruislingse) polis staat vermeld als verzekeringnemer en begunstigde en dat de begunstiging niet door erflater is gewijzigd doet aan het hiervoor onder 4.4 overwogene niet af. Het argument van moeder dat een dergelijke partnerconstructie bewust wordt gebruikt om te voorkomen dat de erfdelen van de kinderen (door het vervallen van de hypotheekschuld)
groter worden en het de bedoeling is dat de uitkering uiteindelijk toekomt aan de langstlevende partner, slaagt evenmin. Nog daargelaten dat de constructie er toe dient om erfbelasting te besparen, heeft deze geen zin bij een huwelijk in gemeenschap van goederen, zoals hier, omdat er dan geen sprake van is dat de begunstigde alle premies zelf heeft betaald. Daarbij komt nog dat vaststaat dat erflater sinds de echtscheiding alleen alle premies heeft betaald zodat ook daarmee het beoogde (fiscale) effect aan de constructie is komen te ontvallen.
4.6.
Aan het oordeel doet eveneens niet af de stelling van de moeder dat zij heeft afgezien van partneralimentatie. Dit is immers geen verklaring en/of gedraging die een rol heeft gespeeld bij de totstandkoming van de afspraak in het echtscheidingsconvenant om de polis aan de man toe te delen. Indien de moeder, bij nader inzien, meent dat dit convenant financieel minder gunstig voor haar uitpakt, betekent dat nog niet dat het convenant daarom gewijzigd kan worden.
4.7.
Evenmin is relevant dat volgens de moeder het echtscheidingsconvenant nooit is uitgevoerd. Indien een overeenkomst niet is uitgevoerd, kan daarvan in beginsel nakoming worden gevorderd.
4.8.
De moeder vordert voorts een schadevergoeding van € 1.000. De moeder stelt daartoe dat bij de echtscheiding de gemeenschappelijke inboedel nooit verdeeld is, dat erflater de inboedel steeds onder zich heeft gehouden en dat het de kinderen niet vrijstond om na het overlijden van erflater naar hun eigen goeddunken te beschikken over deze inboedel.
4.9.
De rechtbank zal ook deze vordering afwijzen. De vordering is niet goed onderbouwd. Er zit een periode van bijna zes jaar tussen de echtscheiding van de moeder en erflater en het overlijden van erflater. Inboedel pleegt in de loop der jaren nog wel eens te slijten en/of vervangen te worden. Wat er nog over was van die gemeenschappelijke inboedel toen erflater stierf, legt de moeder niet althans niet voldoende uit. Dit had wel op haar weg gelegen, temeer nu de moeder, naar zij zelf stelt, na de echtscheiding nog wel over de vloer kwam bij erflater en dus een beeld kon hebben van wat er nog over was.
Evenmin legt de moeder uit wat de aanschafwaarde en de aanschafdatum waren van de inboedel die nog over was. De rechtbank heeft daarom geen enkel inzicht in samenstelling en waarde van de gemeenschappelijke inboedel.
Dat deze inboedel nog relevante waarde had mag overigens worden betwijfeld. Bij verdeling van een gemeenschappelijk goed dient in beginsel uitgegaan te worden van het moment van verdeling. Dat is nu, bijna zes jaar later. Als regel geldt daarbij de waarde in het economisch verkeer. Aangenomen mag worden dat een opkoper weinig zal bieden voor een inboedel die bijna zes jaar geleden al niet nieuw meer was. De moeder stelt niet dat de inboedel mede uit kostbare goederen bestond.
Overigens bleek op de mondelinge behandeling dat de moeder, na het overlijden van erflater, door de kinderen nog in de gelegenheid is gesteld om desgewenst inboedel mee te nemen uit de woning van erflater en dat zij daarvoor zes maanden de tijd had. Waarom zij dat niet gedaan heeft is onduidelijk gebleven. In zoverre heeft de moeder haar recht verwerkt.
4.10.
De proceskosten in conventie zullen, gelet op de familierelatie tussen partijen, worden gecompenseerd.
in (voorwaardelijke) reconventie
4.11.
Het geschil betreft het volgende: de zoon vordert terugbetaling aan de nalatenschap van een door erflater aan de moeder na de echtscheiding verstrekte geldlening. De moeder betwist niet dat deze lening aan haar is verstrekt. De moeder betwist wel dat de zoon vorderingsgerechtigd is. Voorts voert de moeder aan dat erflater haar de lening heeft kwijtgescholden. De moeder beroept zich daarbij op een handgeschreven kwijtscheldingsovereenkomst gedateerd 31 augustus 2018, ondertekend door de moeder en (gesteld, maar betwist) ook door erflater. Daarin staat dat de lening aan de moeder wordt kwijtgescholden als erflater komt te overlijden (productie 9 van de moeder). Daarnaast beroept de moeder zich op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid, op na te melden gronden.
vorderingsrecht
4.12.
De zoon en de twee kinderen van de dochter zijn deelgenoten in een gemeenschap (de nalatenschap). Ingevolge artikel 3:171 BW is iedere deelgenoot in beginsel zelfstandig bevoegd tot het instellen van een rechtsvordering ter verkrijging van een rechterlijke uitspraak ten behoeve van de gemeenschap. De zoon stelt niet een vorderingen namens zichzelf maar ten behoeve van de gemeenschap. Hierop stuit af het verweer van de moeder dat de zoon niet vorderingsgerechtigd is.
Afgezien hiervan heeft de dochter tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat zij instemt met het instellen van deze vordering door de zoon. Het zou, nu alle partijen toch al aan tafel zitten, van
excessief formalismegetuigen om het verweer dan toch nog te laten slagen (vgl. EHRM 20 april 2004, EHRC 2004,53 m.nt. F. Fernhout ‘Bulena/Tsjechië’).
kwijtscheldingsovereenkomst
4.13.
Het beroep van de moeder op de kwijtscheldingsovereenkomst faalt. Deze overeenkomst kwalificeert als een schenking in de zin van artikel 7:177 lid 1 BW, dat bepaalt: “ Voor zover een schenking de strekking heeft dat zij pas na het overlijden van de schenker zal worden uitgevoerd, en zij niet reeds tijdens het leven van de schenker is uitgevoerd, vervalt zij met het overlijden van de schenker, tenzij de schenking door de schenker persoonlijk is aangegaan en van de schenking een notariële akte is opgemaakt. Voor zover de schenking betrekking heeft op kleren, lijfstoebehoren, bepaalde lijfsieraden, bepaalde tot de inboedel behorende zaken en bepaalde boeken, kan worden volstaan met een door de schenker geheel met de hand geschreven, gedagtekende en ondertekende onderhandse akte.” In een geval als hier aan de orde was een notariële akte vereist. Die ontbreekt, zodat de kwijtschelding is komen te vervallen.
onaanvaardbaar
4.14.
De moeder heeft, nadat ter zitting artikel 7:177 lid 1 BW aan de orde is gekomen, gesteld dat het naar maatstaven van redelijkheid onaanvaardbaar is dat zij de lening moet aflossen, omdat:
- erflater zelf een lening heeft moeten afsluiten bij de bank om geld uit te kunnen lenen aan haar, de moeder,
- die geldlening van erflater bij de bank niet meer afgelost hoeft te worden vanwege zijn overlijden,
- erflater/ de zoon dus niet in zijn vermogenspositie wordt geschaad indien de moeder de lening niet hoeft terug te betalen.
4.15.
Dit betoog faalt. Slechts in uitzonderlijke omstandigheden mag worden aangenomen dat sprake is van onaanvaardbaarheid naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid. De stellingen van de moeder zijn daartoe niet voldoende zwaarwegend. Bovendien wordt de vermogenspositie wel geschaad. De vermogenspositie van de nalatenschap verbetert immers als de lening wel wordt afgelost.
4.16.
Het gevorderde in (onvoorwaardelijke) reconventie zal dus worden toegewezen. De rechtbank begrijpt dat de zoon in zijn petitum onder 1, daar waar hij vordert om ‘
te bepalen dat,’ een verklaring voor recht vordert.
4.17.
De voorwaarde voor het instellen van het voorwaardelijke deel van de vordering in reconventie is niet vervuld, zodat die deelvordering geen bespreking meer behoeft.
4.18.
De rechtbank zal de beslissing in reconventie zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad verklaren. De rechtbank acht het belang van de zoon/de nalatenschap dat daarmee is gediend zwaarder wegen dan het tegenovergestelde belang van de moeder.
4.19.
De proceskosten in reconventie zullen, gelet op de familierelatie tussen partijen, worden gecompenseerd.

5..De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
wijst het gevorderde af,
5.2.
bepaalt dat ieder van partijen de eigen proceskosten draagt,
in reconventie
5.3.
verklaart voor recht dat de nalatenschap een vordering heeft op de moeder ten
bedrage van € 49.500,-;
5.4.
veroordeelt de moeder tot betaling aan de nalatenschap van het bedrag van € 49.500,-, vermeerderd met wettelijke rente vanaf twee weken na betekening van het onderhavige vonnis tot aan het moment der algehele voldoening;
5.5.
verklaart de beslissing onder rov. 5.4 uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
bepaalt dat ieder van partijen de eigen proceskosten draagt,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Eerdhuijzen en ondertekend en in het openbaar uitgesproken door mr. C. Bouwman, rolrechter, op 9 december 2020.
[2517/2294]