In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, is op 23 september 2020 een vonnis gewezen in een incident betreffende de bevoegdheid van de rechtbank. Eiseressen, Payfix Factoring B.V. en Payfix B.V., hebben vorderingen ingesteld tegen meerdere gedaagden, waaronder Bon Bravour B.V. en [persoon B]. De vorderingen zijn gebaseerd op een overeenkomst waarbij Payfix Factoring Bon Bravour voorfinancierde door middel van cessie van handelsvorderingen. De gedaagden, waaronder [persoon B], zijn afnemers van Bon Bravour en worden door Payfix Factoring aangesproken op onbetaalde vorderingen.
In het incident heeft [persoon B] aangevoerd dat de rechtbank Midden-Nederland bevoegd is, omdat hij daar woonachtig is. Hij betwist de bevoegdheid van de rechtbank Rotterdam, ondanks een forumkeuzebeding tussen Payfix Factoring en Bon Bravour. Payfix Factoring heeft echter gesteld dat de rechtbank Rotterdam bevoegd is op grond van artikel 107 Rv, omdat er een zodanige samenhang bestaat tussen de vorderingen dat gezamenlijke behandeling gerechtvaardigd is.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de vordering in het incident van [persoon B] moet worden afgewezen. De rechtbank concludeert dat, gezien de samenhang tussen de vorderingen, de rechtbank Rotterdam bevoegd is om kennis te nemen van de vordering tegen [persoon B]. De beslissing houdt in dat [persoon B] in de proceskosten wordt veroordeeld en dat de zaak op 7 oktober 2020 weer op de rol komt voor beraad over een mondelinge behandeling.