ECLI:NL:RBROT:2020:11650
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Ontbinding huurovereenkomst en overlast door kinderen in huurwoning
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 11 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Woonstad Rotterdam en een huurster, aangeduid als [gedaagde]. De zaak betreft een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd die op 9 augustus 2018 is aangegaan. De huurster heeft vier kinderen in de leeftijd van 2 tot 11 jaar, en de onderbuurvrouw heeft herhaaldelijk geklaagd over geluidsoverlast veroorzaakt door deze kinderen. Woonstad heeft de huurster gesommeerd om de overlast te staken en heeft uiteindelijk de ontbinding van de huurovereenkomst gevorderd, met als gevolg dat de huurster het gehuurde zou moeten ontruimen.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de huurster zich bereidwillig heeft opgesteld om de overlast te verminderen en dat de klachten van de onderbuurvrouw, hoewel bevestigd door een akoestisch onderzoek, niet zodanig ernstig zijn dat ontbinding van de huurovereenkomst gerechtvaardigd is. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de tekortkomingen van de huurster niet van dien aard zijn dat deze de ontbinding van de overeenkomst rechtvaardigen. De vorderingen van Woonstad zijn dan ook afgewezen.
In reconventie heeft de huurster een huurprijsverlaging gevorderd vanwege de overlast van de onderbuurvrouw, maar ook deze vordering is afgewezen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de huurster niet heeft aangetoond dat er sprake is van een gebrek aan de woning dat een huurprijsverlaging rechtvaardigt. De proceskosten zijn toegewezen aan de huurster, waarbij Woonstad als de in het ongelijk gestelde partij is aangemerkt.