ECLI:NL:RBROT:2020:11632

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 december 2020
Publicatiedatum
15 december 2020
Zaaknummer
10/203842-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling en poging tot doodslag met noodweer

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 2 december 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot zware mishandeling en poging tot doodslag. De zaak vond plaats op 8 augustus 2020, waar de verdachte in een horecagelegenheid betrokken raakte bij een conflict met de aangever. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in twee momenten handelde: tijdens het eerste moment maakte hij een slaande beweging met een stuk glas in de richting van de aangever, wat werd gekwalificeerd als poging tot zware mishandeling. Tijdens het tweede moment, toen de aangever met een hamer op de verdachte afkwam, maakte de verdachte een stekende beweging met het glas, wat leidde tot poging tot doodslag. De rechtbank verwierp het beroep op noodweer voor het eerste moment, maar erkende het voor het tweede moment, waardoor de verdachte voor dat onderdeel werd ontslagen van rechtsvervolging. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat de schade voornamelijk voortkwam uit het moment waarop de verdachte handelde in noodweer. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden voor de poging tot zware mishandeling.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/203842-20
Datum uitspraak: 2 december 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdahcte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de penitentiaire inrichting Krimpen aan den IJssel,
raadsvrouw mr. S. Bosmans, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 18 november 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. J. Verschuren heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • ontslag van alle rechtsvervolging ter zake van ‘moment 2’;
  • veroordeling van de verdachte ter zake van ‘moment 1’ tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden met aftrek van voorarrest.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
Op basis van de camerabeelden, de bevindingen en de verklaringen in het dossier kan bewezen worden dat de verdachte tot twee maal toe heeft uitgehaald met een kapotgeslagen glas in de richting van het hoofd dan wel de hals van de aangever. De tweede keer (moment 2) was het raak. Als de aangever de eerste keer (moment 1) niet achteruit was gesprongen, was het ook die keer zonder meer raak geweest. Beide keren was opzet op de dood aanwezig, omdat in de hals belangrijke slagaders zitten die gemakkelijk doorgesneden hadden kunnen worden.
4.1.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft betoogd dat het letsel bij de aangever niet bij de eerste beweging is ontstaan, maar later bij de worsteling. De verdachte had toen het glas nog in zijn handen en zou aangever hiermee mogelijk hebben verwond. Dat het steken niet bij de eerste bewegingen is gebeurd, volgt ook uit de beelden waarop te zien is dat de verdachte te ver van de aangever verwijderd was om hem met deze handeling in de nek te hebben kunnen steken. Bovendien was het glas toen niet gebroken. De reden dat de verdachte een beweging naar de grond maakte met het glas, was om het leeg te laten lopen, niet om het stuk te slaan. Het glas is pas stuk gegaan tijdens de worsteling.
4.1.3.
Beoordeling
Op 8 augustus 2020 is er tussen de verdachte en de aangever en diens vrienden een woordenwisseling geweest in [naam horecagelegenheid 1] aan de [adres horecagelegenheid] . De verdachte is daarna naar [naam horecagelegenheid 2] gelopen. Van hetgeen is gebeurd voor [naam horecagelegenheid 2] zijn camerabeelden beschikbaar. Deze beelden zijn ter terechtzitting bekeken.
De rechtbank heeft, nu de verklaringen van de verdachte, de aangever en diens vrienden uiteenlopen, zich bij het vaststellen van de feiten en de omstandigheden gebaseerd op deze camerabeelden in combinatie met de aangifte en de letselbeschrijving van de forensisch arts, waaruit volgt dat de aangever op enig moment in de hals is geraakt.
Op basis van deze bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de verdachte op 8 augustus 2020 buiten op het terras bij [naam horecagelegenheid 2] stond te bellen met een glas in zijn hand toen er plotseling twee auto’s stopten. De aandacht van de verdachte leek daardoor eerst niet te worden getrokken. Kort daarna borg de verdachte zijn telefoon op en pakte hij het glas van zijn rechterhand over in zijn linkerhand terwijl op datzelfde moment de aangever in zijn richting kwam lopen. De verdachte bukte, ging met zijn linkerhand naar de grond en maakte vervolgens in bijna één beweging een slaande beweging in de richting van het hoofd van de aangever. De aangever week achteruit, kwam nog even in de richting van de verdachte lopen, draaide zich om en liep terug. Op dat moment kwam er een andere persoon in de richting van de verdachte lopen die zijn riem uit zijn broek haalde en een slaande beweging maakte in de richting van de verdachte. Vervolgens kwam de aangever weer in beeld terwijl hij op de verdachte afliep. Hij hield daarbij een voorwerp, gelijkend op een hamer, in de rechterhand en hief de hand omhoog. Hij maakte vervolgens een schoppende beweging in de richting van de verdachte ter hoogte van de heup. Daarna hief hij de rechterarm op en vlak daarna maakten de aangever en de verdachte een beweging in elkaars richting. De aangever maakte een slaande beweging met zijn rechterhand in de richting van het hoofd van de verdachte. De verdachte maakte met zijn linkerhand een stekende beweging in de richting van het hoofd/de hals van het slachtoffer. Kort daarna is te zien dat de aangever met zijn linkerhand naar de rechterzijde van zijn hals greep. In het ziekenhuis werd rechts in de hals, twee centimeter onder het oor een haakvormige wond met scherpe randen van drie centimeter geconstateerd. Er bleek daarnaast een zenuw bij het rechteroor beschadigd met mogelijk blijvend gevoelsuitval tot gevolg.
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de verdachte de beweging met zijn linkerhand naar de grond heeft gemaakt om op deze wijze het glas dat hij in zijn hand had te kunnen breken en zich zo te bewapenen. Niet alleen is de verdachte linkshandig, pakte hij het glas over in zijn linkerhand en maakte hij een snelle beweging naar de grond, hij maakt vervolgens ook direct – in één beweging – met diezelfde linkerhand een slaande beweging naar het hoofd van de aangever. Gelet op deze gang van zaken vindt de rechtbank de verklaring van de verdachte dat hij zijn glas slechts zou hebben geleegd niet geloofwaardig.
Net als de officier van justitie stelt de rechtbank vast dat het handelen van de verdachte uiteen valt in twee momenten.
Tijdens het eerste moment, toen de aangever voor de eerste keer kwam aanlopen, maakte de verdachte een slaande beweging in de richting van de zijkant van het hoofd van de aangever terwijl hij daarbij een stuk glas in zijn hand had. De rechtbank is van oordeel dat dit handelen van de verdachte niet kan worden gekwalificeerd als een poging tot doodslag. Immers is de kans dat een dergelijke slaande beweging de aangever dodelijk verwondt, niet aanmerkelijk te noemen. Wel is sprake van een poging tot zware mishandeling nu de kans op blijvend letsel (bijvoorbeeld een ontsierend litteken in het gezicht) aanmerkelijk te noemen is en de verdachte deze kans met zijn handelen bewust heeft aanvaard.
Dit is anders wat betreft het tweede moment, toen de aangever voor de tweede keer kwam aanlopen en de confrontatie met de verdachte aanging. Op dat moment maakte de verdachte een slaande/stekende beweging in de richting van de hals van de aangever, terwijl hij daarbij een stuk glas in zijn hand had. In de hals bevinden zich kwetsbare organen en slagaders die vrij oppervlakkig zijn gelegen. De kans op dodelijk letsel bij het steken met glas in de halsstreek is naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk te achten. Gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van de handelingen van de verdachte blijkt dat hij willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de aangever door zijn handelen zou komen te overlijden.
4.1.4.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte zich met betrekking tot het eerste moment heeft schuldig gemaakt aan poging tot zware mishandeling en met betrekking tot het tweede moment aan poging tot doodslag.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen
dat de verdachte ten aanzien van
moment 1het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 8 augustus 2020 te Rotterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, éénmaal met een stuk glas,
eenslaande beweging
heeftgemaakt in de richting van het hoofd van die [naam slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
dat de verdachte ten aanzien van
moment 2het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 8 augustus 2020 te Rotterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, éénmaal met een stuk glas, ,
eenstekende beweging
heeftgemaakt naar/in de richting van het hoofd van die [naam slachtoffer] en vervolgens in de hals van die [naam slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezenverklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling;
poging tot doodslag.
5.1.
Strafbaarheid
5.1.1.
Standpunt officier van justitie
Aangevoerd is dat de verdachte ten aanzien van moment 1 niet en ten aanzien van moment 2 wel een beroep toekomt op noodweer. Wat betreft moment 1 is geen sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van de verdachte. Weliswaar komt de aangever op de verdachte afgelopen, maar het is de verdachte die onmiddellijk de aanval kiest, terwijl van een (dreigende) aanranding op dat moment nog geen sprake was. Dat is anders wat betreft moment 2. Hoewel het de verdachte is geweest die tijdens moment 1 de aanval heeft gezocht, is hij daarna blijven staan en stopte die situatie. De aangever kwam vervolgens terug en maakte met een klauwhamer een slaande beweging richting het hoofd dan wel het lichaam van de verdachte. Op dat moment was sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding tegen het lijf, was verdediging noodzakelijk en was de verdediging door middel van een glas in de hand niet disproportioneel. De verdachte dient dus alleen ten aanzien van moment 2 te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
5.1.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat de verdachte op beide momenten heeft gehandeld ter noodzakelijke verdediging en hem een beroep op noodweer toekomt. Tijdens het eerste moment was sprake van een onmiddellijke dreiging van geweld, onder andere omdat de aangever de confrontatie met de verdachte zelf heeft opgezocht. Tijdens het tweede moment kwamen er meerdere personen op de verdachte af die een riem en een hamer bij zich hadden. Zijn reactie voldeed aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. De verdachte dient dus volledig te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
5.1.3.
Beoordeling
Moment 1
Na de woordenwisseling in [naam horecagelegenheid 1] heeft de aangever de confrontatie met de verdachte opgezocht door samen met zijn vrienden met twee auto’s naar [naam horecagelegenheid 2] te rijden, uit de auto te stappen en op de verdachte af te lopen. Hoewel van deze situatie een bepaalde vorm van dreiging kon uitgaan, was op dat moment nog geen sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. De aangever liep, zoals uit de beelden valt af te leiden, in een rustig tempo op de verdachte af en had op dat moment niets in zijn handen. Dat de getuige [naam getuige] , zoals door de verdachte ter terechtzitting naar voren is gebracht, op dat moment (buiten beeld van de camera) de klauwhamer in zijn handen had die de aangever later heeft gebruikt, is niet aannemelijk geworden. Immers is op geen enkel moment te zien dat [naam getuige] iets in zijn handen had en blijkt uit de camerabeelden juist dat hij tijdens het hele incident een sussende rol heeft vervuld waarbij hij zelfs van een van zijn vrienden klappen heeft gekregen omdat hij hem belette naar de verdachte te gaan. Het is vervolgens de verdachte geweest die begonnen is met het toepassen van geweld. Hij deed immers een stap naar voren, nog voordat de aangever bij hem was, en maakte met een stuk glas in zijn handen een slaande beweging in de richting van het hoofd van de aangever. Pas daarna kwamen ook anderen, waaronder de jongen met de riem, naar de verdachte toegelopen en werd door hem en later ook door de aangever richting de verdachte geweld gebruikt. Het beroep op noodweer van de verdediging wordt ten aanzien van moment 1 verworpen.
Moment 2
Dit ligt anders voor wat betreft moment 2. De rechtbank is ten aanzien van dat moment met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat toen de aangever een slaande beweging met de hamer in diens richting maakte, er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen de verdachte zich mocht verdedigen. Uit de beelden leidt de rechtbank af dat de verdachte op dat moment verdedigend en niet ook aanvallend te werk is gegaan. Hij deed een stap achteruit toen de aangever op hem afkwam, incasseerde een schop en probeerde zijn gezicht met zijn armen te beschermen. Pas op het moment dat de aangever een slaande beweging maakte met de hamer, reageerde hij door de beweging te maken zoals bewezenverklaard. Van de verdachte kon niet worden gevergd dat hij zou vluchten, omdat hij dan mogelijk met de hamer in de rug of tegen het achterhoofd zou worden geraakt. Het maken van een slaande beweging met een stuk glas staat naar het oordeel van de rechtbank in redelijke verhouding tot de ernst van de aanval. Dat de verdachte op moment 1, zoals hiervoor overwogen, zelf is begonnen met het toepassen van geweld staat aan een beroep op noodweer niet in de weg. Immers was het, daaraan voorafgaand, de aangever die de verdachte had opgezocht en was de situatie van moment 1 al geëindigd toen de aangever met een hamer in de richting van de verdachte kwam lopen en moment 2 begon.
5.1.4.
Conclusie
Ten aanzien van moment 1 zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is in zoverre dus strafbaar.
Ten aanzien van moment 2 komt de verdachte een gerechtvaardigd beroep op noodweer toe zodat het handelen van de verdachte op dat moment niet strafbaar is.

6..Strafbaarheid verdachte

6.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat bij de verdachte sprake is geweest van een hevige gemoedsbeweging die het gevolg is geweest van de aanranding. De verdachte werd immers aangevallen door meerdere personen, raakte in paniek en heeft uit paniek gehandeld met hetgeen hij voorhanden had. De verdachte komt een beroep toe op noodweerexces en is dus niet strafbaar.
6.2.
Beoordeling
Zoals hiervoor is gebleken, slaagt het beroep op noodweer voor moment 2. Aan een beroep op noodweerexces wordt in zoverre dus niet toegekomen. Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat met betrekking tot moment 1 geen sprake is geweest van een noodweersituatie (zie bespreking beroep op noodweer), zodat het beroep op noodweerexces reeds daarom niet slaagt.
Het verweer wordt verworpen.
6.3.
Conclusie
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. Hoewel het de aangever is geweest die de verdachte heeft opgezocht nadat zij eerder een woordenwisseling hadden gehad in een pizzeria, is het vervolgens de verdachte geweest die de fysieke confrontatie met het slachtoffer is aangegaan. De verdachte heeft, terwijl hij een stuk glas in de hand had, een zwaaiende beweging gemaakt in de richting van het hoofd van het slachtoffer. Dat het slachtoffer op dat moment niet ernstig gewond is geraakt, is een min of meer gelukkige omstandigheid die geenszins aan verdachte te danken is. Feiten als deze veroorzaken ernstige gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij, in de eerste plaats bij de betrokken slachtoffers, en roepen niet zelden geweld op, zoals ook in deze zaak is gebleken. De verdachte had anders moeten handelen, bijvoorbeeld door van de situatie weg te lopen. Dat hij dat niet heeft gedaan, maar juist een risicovolle stap naar voren deed, neemt de rechtbank hem kwalijk.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 26 oktober 2020, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De rechtbank zal daarbij een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie geëist, omdat anders dan waar de officier van justitie bij zijn strafeis vanuit is gegaan geen sprake is van poging doodslag, maar van een poging zware mishandeling.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8..Vordering benadeelde partij

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde] ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 2.969,56 aan materiële schade en een vergoeding van € 25.000,-- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Daarnaast vordert de benadeelde partij € 2.117,50 aan proceskosten en alle overige nog voor de tenuitvoerlegging te maken kosten.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De benadeelde partij dient niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering. De schadeveroorzakende handeling heeft plaatsgevonden tijdens moment 2 en voor dat feit komt de verdachte een beroep toe op noodweer. Voor het overige vormt de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding nu de mate van eigen schuld van de benadeelde partij daarin ook zou moeten worden meegewogen.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft primair afwijzing van de vordering verzocht en subsidiair matiging van de verzochte bedragen.
8.3.
Beoordeling
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. De schade van de aangever is (grotendeels) ontstaan op moment 2. Dat is immers het moment waarop hij door de verdachte met een stuk glas in zijn nek werd gestoken. De verdachte heeft op dat moment echter uit noodweer gehandeld, zodat hij ter zake daarvan niet wordt veroordeeld, maar zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Aan de verdachte wordt ter zake van de bewezen verklaarde poging tot doodslag geen straf of maatregel opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht vindt geen toepassing. Daarnaast is thans onvoldoende vast komen te staan dat de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd rechtstreeks verband houdt met de bewezen verklaarde poging tot zware mishandeling (moment 1). De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard in zijn vordering, zal hij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten worden begroot op nihil.
In deze procedure wordt over de gevorderde schadevergoeding dus geen inhoudelijke beslissing genomen.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.. Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde betreffende
moment 2niet strafbaar en ontslaat de verdachte ten aanzien daarvan van alle rechtsvervolging;
verklaart het bewezen verklaarde betreffende
moment 1strafbaar en kwalificeert dit als poging tot zware mishandeling;
verklaart de verdachte ter zake van het bewezen verklaarde betreffende
moment 1strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. K.A. Baggerman, voorzitter,
en mrs. W.M. Stolk en K. Versteeg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.E. Scholtens, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 2 december 2020.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 8 augustus 2020 te Rotterdam,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam slachtoffer]
opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te
brengen,
meermalen, althans éénmaal met een stuk glas, althans een scherp voorwerp,
stekende en/of slaande bewegingen gemaakt naar/in de richting van het hoofd
en/of lichaam van die [naam slachtoffer] en/of (vervolgens) in de hals/nek, in elk geval in
het lichaam van die [naam slachtoffer] heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
(art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)