ECLI:NL:RBROT:2020:11631

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 december 2020
Publicatiedatum
15 december 2020
Zaaknummer
10/203855-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor wapenbezit en drugshandel met gevangenisstraf

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 december 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die op 8 augustus 2020 in Rotterdam werd aangehouden met een revolver en munitie in zijn bezit, evenals een hoeveelheid cocaïne. De verdachte was ten tijde van de aanhouding preventief gedetineerd in Detentiecentrum Rotterdam. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 10 maanden geëist, maar de rechtbank oordeelde dat de ernst van de feiten een lagere straf rechtvaardigde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk een geladen revolver en munitie voorhanden had, wat een ernstig gevaar voor de samenleving met zich meebracht, vooral gezien de locatie van de aanhouding in een ziekenhuis. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het handelen in strijd met de Wet wapens en munitie en de Opiumwet. De verdachte heeft eerder strafbare feiten gepleegd, wat meegewogen is in de strafmaat. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden, met aftrek van voorarrest. De rechtbank heeft de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering gebracht op de opgelegde straf.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/203855-20
Datum uitspraak: 2 december 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in Detentiecentrum Rotterdam,
raadsvrouw mr. S. Bosmans, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 18 november 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. J. Verschuren heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden met aftrek van voorarrest.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering ten aanzien van feit 2
Het onder 2 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewijswaardering ten aanzien van de feiten 1 en 3
4.2.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 en 3 ten laste gelegde, omdat uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat de verdachte de revolver en de munitie opzettelijk voorhanden heeft gehad. De verdachte heeft de revolver aangeraakt toen hij deze in ziekenhuis in zijn tasje aantrof. Dat kan het op de revolver aangetroffen DNA van de verdachte verklaren. De verdachte wist op het moment dat hij het tasje pakte niet dat hier een wapen in zat. Iemand anders moet het daar dus hebben ingestopt. Dit vindt steun in het feit dat ook het DNA van een ander persoon op de revolver is aangetroffen.
4.2.2.
Beoordeling
Vast staat dat de verdachte bij zijn aanhouding op 8 augustus 2020 in het Sint Franciscus Gasthuis in Rotterdam een schoudertasje bij zich droeg en dat daarin een revolver met munitie is aangetroffen. Ook staat vast dat op de revolver het DNA van de verdachte is aangetroffen.
Dat de verdachte pas in het ziekenhuis merkte dat de revolver in zijn tasje zat, zoals hij heeft verklaard, vindt de rechtbank niet geloofwaardig. Datzelfde geldt voor zijn verklaring dat zijn DNA op de revolver kan zijn terechtgekomen op het moment dat hij deze in het tasje aantrof.
Gelet op het voorgaande heeft de verdachte wetenschap gehad van en beschikkingsmacht over de revolver en de munitie en dus heeft hij een en ander opzettelijk voorhanden gehad. Dit betekent dat het onder 1 en 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend is bewezen. Het andersluidende betoog van de raadsvrouw wordt verworpen.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het onder 2 bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1.
hij op 8 augustus 2020 te Rotterdam een wapen als bedoeld in artikel 2, lid 1 categorie III onder 1 van de Wet Wapens en Munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet,
- van het merk Smith & Wesson, type Mod. 60, kaliber .38 mm special
voorhanden heeft gehad;
2.
hij op 8 augustus te Rotterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad,
- een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 7,4 gram cocaïne,
zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
hij op 8 augustus 2020 te Rotterdam munitie in de zin van artikel 1 onder 4 van de Wet Wapens en Munitie, te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet van Categorie III, te weten:
- twee kogelpatronen, kaliber .38 special wad cuter,
voorhanden heeft gehad;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1. handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het
feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;

2..opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet

gegeven verbod;

3..handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk voorhanden hebben van een (geladen) revolver en bijbehorende munitie en het aanwezig hebben van een hoeveelheid cocaïne.
Dit zijn ernstige strafbare feiten. Cocaïne is een harddrug die een gevaar voor de gezondheid vormt. Daarnaast wordt de handel in en productie van harddrugs omgeven met andere criminaliteit. Het ongecontroleerde bezit van een geladen vuurwapen is naar zijn aard zeer gevaarlijk en zorgt in de samenleving voor gevoelens van angst en onveiligheid. Tegen wapenbezit dient daarom streng te worden opgetreden. Met zijn handelen heeft de verdachte een onaanvaardbaar gevaar voor de veiligheid van andere personen in het leven geroepen. Hij bevond zich immers op het moment van zijn aanhouding met de geladen revolver op de kraamafdeling van een ziekenhuis. Het spreekt voor zich dat dit volstrekt onaanvaardbaar is. De verdachte heeft zich hier geen enkele rekenschap van gegeven. De rechtbank rekent de verdachte dit aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 26 oktober 2020, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De rechtbank komt daarom tot een lagere gevangenisstraf dan door de officier van justitie is geëist. Anderzijds ziet de rechtbank in het licht van de ernst van de feiten, geen aanleiding om - zoals de verdediging heeft bepleit - een straf gelijk aan het voorarrest en een geldboete op te leggen, dan wel een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

9..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.. Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. K.A. Baggerman, voorzitter,
en mrs. W.M. Stolk en K. Versteeg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.E. Scholtens, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 2 december 2020
.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 8 augustus 2020 te Rotterdam, althans in Nederland,
een wapen als bedoeld in artikel 2, lid 1 categorie III onder 1 van de Wet Wapens
en Munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet,
- van het merk Smith & Wesson, type Mod. 60, kaliber .38 mm special
voorhanden heeft gehad;
(art 26 lid 1 Wet wapens en munitie)
2.
hij op of omstreeks 8 augustus te Rotterdam, althans in Nederland,
opzettelijk aanwezig heeft gehad,
- een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 7,4 gram cocaïne, in elk geval een
hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(art 10 lid 3 Opiumwet, art 2 ahf/ond C Opiumwet)
3.
hij op of omstreeks 8 augustus 2020 te Rotterdam, althans in Nederland,
munitie in de zin van artikel 1 onder 4 van de Wet Wapens en Munitie, te weten
munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet van Categorie III, te weten:
- twee, althans één of meerdere, kogelpatro(o)n(en), kaliber .38 special wad cuter,
voorhanden heeft gehad;
(art 26 lid 1 Wet wapens en munitie)