ECLI:NL:RBROT:2020:11612

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 december 2020
Publicatiedatum
15 december 2020
Zaaknummer
8880646 \ VV EXPL 20-64
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over terugplaatsing in functie van afdelingshoofd na pilotfunctie bij ziekenhuis

In deze zaak heeft de kantonrechter te Dordrecht op 15 december 2020 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser, werkzaam bij Stichting Albert Schweitzer ziekenhuis (ASz), en zijn werkgever. De eiser vorderde dat hij zou worden teruggeplaatst in de functie van afdelingshoofd Poliklinische Longgeneeskunde, na een periode waarin hij een pilotfunctie vervulde. De kantonrechter oordeelde dat de eiser onvoldoende spoedeisend belang had bij zijn vordering. De rechter stelde vast dat de afspraken die in het verleden waren gemaakt over terugplaatsing niet meer van toepassing waren, omdat de eiser zelf had gekozen om de pilotfunctie niet voort te zetten. ASz had bovendien voldoende onderbouwd dat de functie van afdelingshoofd Poliklinische Longgeneeskunde complex was en dat de eiser niet het juiste profiel had voor deze functie. De kantonrechter concludeerde dat de vordering van de eiser niet in een bodemprocedure zou slagen en wees de vordering af, waarbij de eiser werd veroordeeld in de proceskosten van ASz.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8880646 \ VV EXPL 20-64
uitspraak: 15 december 2020
vonnis in kort geding van de kantonrechter, zitting houdende te Dordrecht,
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats eiser] ,
eiser,
gemachtigde: mr. L.M. Vos,
tegen
de stichting
Stichting Albert Schweitzer ziekenhuis,
gevestigd te Dordrecht,
gedaagde,
gemachtigde: mr. M.O. de Bont.
Partijen worden hierna aangeduid als “ [eiser] ” en “ASz”.

1..Het verloop van de procedure

1.1.
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 23 november 2020, met producties;
  • de brief met producties 1 tot en met 14 van ASz;
  • de brief met productie 19 van [eiser] ;
  • de brief met producties 20 en 21 van [eiser] ;
  • de brief met producties 15 en 16 van ASz;
  • de brief van ASz met een verzoek ex het toekomstige artikel 22 lid 7 Rv;
  • de brief van [eiser] met zijn reactie op dit verzoek;
  • de pleitnotitie van ASz.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 1 december 2020. [eiser] is verschenen, bijgestaan door mr. Vos voornoemd. Namens ASz zijn [naam 1] (voorzitter van de Raad van Bestuur) en [naam 2] (manager P&O) verschenen, bijgestaan door mr. De Bont voornoemd.
1.3.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

2.1.
[eiser] is op 1 augustus 2016 voor de duur van een jaar in dienst getreden bij ASz in de functie van afdelingshoofd. De arbeidsovereenkomst is per 1 augustus 2017 omgezet in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. [eiser] was eerst werkzaam als afdelingshoofd op de afdelingen B3 verpleegafdeling oncologie en F3 dagbehandeling oncologie. Per 1 januari 2018 was hij werkzaam als afdelingshoofd van een zestal poliklinieken.
2.2.
ASz heeft [eiser] in 2018 gevraagd voor de pilotfunctie ‘beleidsadviseur voor de poliklinieken’ (hierna: de pilotfunctie). [eiser] is per 1 september 2018 in de pilotfunctie gestart voor de duur van één jaar. Hij behield dezelfde inschaling als afdelingshoofd. Partijen hebben in het kader van het voorgaande afspraken gemaakt. In de brief van ASz van 20 september 2018 is hierover, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
“Mocht deze functie toch niet gecontinueerd worden of om andere redenen blijken dat je niet geplaatst kan worden op deze functie, dan zal je terugkeren in je functie van afdelingshoofd.”
2.3.
Tijdens een gesprek dat [eiser] op 15 juli 2019 met [naam 2] (hierna: [naam 2] ) namens P&O en [naam 3] heeft gehad over het op dat moment ontbreken van een structureel vervolg van de pilotfunctie, heeft [eiser] aangegeven dat hij wil terugkeren naar de functie van afdelingshoofd. ASz heeft dit in een brief van 23 juli 2019 aan [eiser] bevestigd.
2.4.
Tussen partijen zijn vervolgens afspraken gemaakt over het stoppen van [eiser] met de pilotfunctie. Afgesproken is dat [eiser] de status van herplaatsingskandidaat zou krijgen voor de duur van een jaar. Dit hield in dat [eiser] een functie aangeboden zou krijgen voordat de vacature zou worden geplaatst en dat er vanuit de ontvangende leidinggevende of vanuit [eiser] alleen zwaarwegende redenen zouden mogen zijn om de functie niet te gaan vervullen. In een brief van ASz van 23 december 2019, waarin dit aan [eiser] is bevestigd, is, voor zover hier van belang, daarnaast het volgende opgenomen:
“Aangezien het een pilotfunctie betreft, zijn we echter tot de conclusie gekomen dat niet alleen de werkgever kon besluiten of de functie structureel ingevuld zou kunnen worden door jou, maar dat je vervolgens vanzelfsprekend ook zelf kan besluiten of jij deze functie wil blijven vervullen. Je hebt aangegeven niet structureel in deze pilotfunctie verder te willen. (…)
Maar er is wel beloofd dat je kan terugkeren als afdelingshoofd. We hebben daarom met elkaar de opties overwogen om gewoon te solliciteren of bij uitzondering als herplaatsingskandidaat te solliciteren vanuit de pilotfunctie. We hebben gekozen voor de herplaatsingsstatus. (…)
Deze herplaatsingsstatus geldt 12 maanden en gaat in per 1 januari aanstaande; voor het einde van de 12 maanden worden er afspraken met elkaar gemaakt hoe werkgever en werknemer de arbeidsovereenkomst zullen beëindigen. De verwachting is echter dat er voldoende plaatsen in het ASz vrijkomen.”
2.5.
In februari 2020 is [eiser] op gesprek geweest voor de functie afdelingshoofd Orthopedie. [eiser] heeft zelf besloten af te zien van deze functie. ASz heeft daarnaast twee andere functies dan afdelingshoofd aan [eiser] aangeboden.
2.6.
In oktober 2020 heeft [eiser] kennisgenomen van de vacature voor afdelingshoofd Poliklinische Longgeneeskunde. Hij heeft ASz – ook door middel van zijn advocaat – meerdere keren laten weten dat hij verwacht in die functie te worden geplaatst.
2.7.
Bij e-mailbericht van 11 november 2020 heeft [naam 2] aan de gemachtigde van [eiser] bericht dat ASz het onverantwoord acht om [eiser] op de functie van afdelingshoofd Poliklinische Longgeneeskunde te plaatsen. In dit e-mailbericht is, voor zover hier van belang, daarnaast het volgende opgenomen:
“Wellicht ten overvloede wijs ik op het volgende. De “terugplaatsingsafspraak” zoals u die voorspiegelt, zag uitsluitend op de situatie waarbij de pilotfunctie niet zou worden gecontinueerd of om andere redenen zou worden besloten de plaatsing in de pilotfunctie niet te continueren. Het gaat daarbij aldus om beweegredenen aan de zijde van de werkgever om de functie of plaatsing van uw client daarin, niet voort te zetten.
Daarvan was echter geen sprake. Uw client heeft er zelf voor gekozen om niet verder te gaan in de pilotfunctie. Mede hierom is van een “herplaatsingsverplichting” zoals u die wilt doen voorkomen, geen sprake.”

3..De vordering

3.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad, ASz te veroordelen om [eiser] binnen 48 uur na betekening van het vonnis volledig te werk te stellen in de functie van afdelingshoofd Poliklinische Longgeneeskunde, althans in de functie van afdelingshoofd op een andere afdeling binnen ASz, met bepaling dat ASz een dwangsom verbeurt van € 500,- voor iedere dag dat ASz deze beslissing niet nakomt, tot een maximum van € 10.000,-. Tevens heeft [eiser] gevorderd ASz te veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[eiser] stelt hiertoe dat bij het aangaan van de pilotfunctie is overeengekomen dat hij de garantie zou hebben dat hij zou kunnen terugkeren in zijn functie van afdelingshoofd. ASz heeft zich niet aan deze afspraak gehouden en heeft zich hierdoor niet als goed werkgever gedragen. Er is een spoedeisend belang, omdat thans een passende vacature voor afdelingshoofd Poliklinische Longgeneeskunde voorhanden is en omdat de status van herplaatsingskandidaat per 1 januari 2021 eindigt.

4..Het verweer

4.1.
ASz stelt hiertegenover dat na het gesprek met [eiser] in november 2019, een terugkeergarantie in de functie van afdelingshoofd niet langer het uitgangspunt was, omdat er nieuwe afspraken met [eiser] waren gemaakt en aan hem de status van herplaatsingskandidaat is verleend. Overigens gold deze terugkeergarantie niet voor het geval [eiser] zelf zou willen terugkeren. Verder stelt ASz dat zij niet verplicht is om [eiser] in een functie te plaatsen waarvoor zij geen match ziet. De afdeling Poliklinische Longgeneeskunde is een complexe afdeling die te maken heeft gehad met een groot verloop van afdelingshoofden, met bovenmatig veel gespannen medewerkers en die gebrek heeft aan rust, duidelijkheid en continuïteit. [eiser] heeft niet het juiste profiel voor deze afdeling. De subsidiaire vordering van plaatsing van [eiser] in enige andere functie als afdelingshoofd is volgens ASz te vaag. Daarnaast zal telkens als er een vacature is eerst gekeken moeten worden of er een match is, aldus ASz.

5..De beoordeling

5.1.
In een kort gedingprocedure als de onderhavige dient, mede op basis van hetgeen partijen naar voren hebben gebracht, te worden beoordeeld of de in deze zaak aannemelijk te achten omstandigheden een ordemaatregel vereisen dan wel of de vordering van [eiser] in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat het gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals gevorderd. Een uitspraak in kort geding is dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
5.2.
Voordat aan de inhoudelijke beoordeling wordt toegekomen zal eerst beoordeeld moeten worden of [eiser] voldoende spoedeisend belang heeft bij de door hem gevorderde voorziening. Dienaangaande geldt het volgende. Veronderstellenderwijs ervan uitgaande dat – zoals door [eiser] is gesteld – de afspraak van 20 september 2018 zo begrepen moet worden dat de terugkeergarantie ook geldt in het geval [eiser] zelf terug wil keren naar de functie van afdelingshoofd en dat de brief van 23 december 2019 moet worden gelezen als een bevestiging van deze terugkeergarantie, is de kantonrechter van oordeel dat het vereiste spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening ontbreekt. Tijdens de mondelinge behandeling is duidelijk geworden dat de pilotfunctie die [eiser] thans nog vervult, structureel is geworden en dat [eiser] ook na 1 januari 2021 deze functie kan blijven uitoefenen. ASz heeft dit ter zitting bevestigd. Uitgaande van die situatie valt niet in te zien waarom de door [eiser] gewenste terugkeer naar de functie van afdelingshoofd niet in een bodemprocedure aan de orde kan komen, gegeven ook het feit dat dergelijke vacatures met enige regelmatig ontstaan en het [eiser] niet specifiek om de functie van afdelingshoofd Poliklinische Longgeneeskunde te doen is. Wat laatstgenoemde functie betreft, heeft ASz bovendien voldoende onderbouwd dat dit een complexe afdeling is die speciale aandacht nodig heeft, mede gelet op de extra belasting door (ex) Covid-patiënten. Dit alles is door [eiser] niet bestreden. Gelet hierop en mede in aanmerking genomen dat voor deze vacature reeds een geschikte kandidaat gevonden is, is niet aannemelijk dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat [eiser] in de functie van afdelingshoofd Poliklinische Longgeneeskunde geplaatst moet worden. Daarin is zijn spoedeisend belang dan ook niet gelegen.
5.3.
Nu geen sprake is van een spoedeisend belang wordt de vordering van [eiser] afgewezen. [eiser] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld.

6..De beslissing

De kantonrechter:
rechtdoende in kort geding:
wijst de vordering van [eiser] af;
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van ASz vastgesteld op € 721,- aan salaris voor de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Joele en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
31688