ECLI:NL:RBROT:2020:11606

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 november 2020
Publicatiedatum
15 december 2020
Zaaknummer
10/681263-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het medeplegen van het telen van hennepplanten en voorbereidingshandelingen voor een hennepkwekerij

Op 25 november 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het medeplegen van het telen van hennepplanten, het aanwezig hebben van hennep en voorbereidingshandelingen voor een hennepkwekerij. De rechtbank oordeelde dat de verdachte betrokken was bij de hennepkwekerij in een woning te Dordrecht, waar hij samen met anderen hennepplanten teelde. De verdachte ontkende echter enige betrokkenheid bij de hennepkwekerij in een loods te De Meern, en de rechtbank sprak hem vrij van dit onderdeel van de tenlastelegging. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor zijn betrokkenheid bij de hennepkwekerij in de loods, maar dat zijn rol in de woning te Dordrecht wel bewezen kon worden. De verdachte werd ook vrijgesproken van het ten laste gelegde witwassen van auto’s, omdat de rechtbank niet kon vaststellen dat deze auto’s uit misdrijf afkomstig waren.

De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf op van drie maanden met een proeftijd van twee jaar, alsook een taakstraf van 80 uren. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn van meer dan tweeënhalf jaar, wat leidde tot een vermindering van de straf. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de eerdere veroordelingen van de verdachte voor soortgelijke delicten, wat zijn actieve betrokkenheid bij drugscriminaliteit bevestigde. De uitspraak is gedaan in het kader van de strijd tegen hennepteelt, die aanzienlijke maatschappelijke en gezondheidsrisico's met zich meebrengt.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/681263-16
Datum uitspraak: 25 november 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. S.J. Jansen, advocaat te Amsterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 11 november 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. E. Baars heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde (bij feit 3 beperkt tot de periode van 1 maart 2016 tot en met 31 mei 2016);
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van voorarrest.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak feit 1, onderdeel 2 (hennepkwekerij [adres delict 1] , De Meern)
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
Het onder 1 ten laste gelegde medeplegen van het telen en bewerken van hennepplanten in de woning aan de [adres delict 2] te Dordrecht respectievelijk de loods aan de [adres delict 1] (unit [unitnummer] ) te De Meern kan wettig en overtuigend worden bewezen.
4.1.2.
Beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat het aan de verdachte onder 1 ten laste gelegde feit niet bewezen kan worden verklaard voor zover het betreft de loods aan de [adres delict 1] (unit [unitnummer] ) te De Meern en overweegt daarover het volgende.
Voor medeplegen van een strafbaar feit is vereist dat er sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte met andere betrokken personen, gericht op de totstandkoming van het delict. Daarbij moet de verdachte aan de totstandkoming van het delict een wezenlijke bijdrage hebben geleverd.
Op basis van het dossier en de verklaring van de verdachte op de zitting zijn er aanwijzingen dat de verdachte betrokken is geweest bij de hennepkwekerij in de loods aan de [adres delict 1] (unit [unitnummer] ) te De Meern. De rechtbank is evenwel van oordeel dat er in het dossier geen bewijsmiddelen zijn op basis waarvan kan worden vastgesteld dat de verdachte - al dan niet met anderen - één of meer van de hem verweten handelingen ten aanzien van het telen van hennep heeft verricht dan wel dat hij de hennepplanten in deze loods aanwezig heeft gehad.
De verdachte heeft op de zitting verklaard dat zijn enige rol hierbij is geweest dat hij de medeverdachten [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] met elkaar in contact heeft gebracht. Hij ontkent enige betrokkenheid bij het telen van de hennep en ook bij het opbouwen van de hennepkwekerij. De door de officier van justitie genoemde verklaringen van de medeverdachten en het aangetroffen DNA-materiaal op een colablikje in de loods zijn onvoldoende voor het bewijs. De handelingen van de verdachte, waarover hij zelf heeft verklaard, zouden wellicht te kwalificeren kunnen zijn als medeplichtigheid aan de aan hem verweten strafbare handelingen, maar dat is niet ten laste gelegd.
4.1.3.
Conclusie
Het onder 1 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen voor wat betreft dat deel van de tenlastelegging dat ziet op de [adres delict 1] (unit [unitnummer] ) te De Meern. De verdachte wordt van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijgesproken. Ten aanzien van de woning aan de [adres delict 2] te Dordrecht acht de rechtbank de tenlastelegging bewezen, zoals hieronder is aangegeven.
4.2.
Vrijspraak feit 3, onderdeel 1 (voorbereidingshandelingen [adres delict 3] , Rotterdam)
4.2.1.
Standpunt officier van justitie
De onder 3 ten laste gelegde voorbereidingshandelingen voor de in aanbouw zijnde hennepkwekerijen in de woningen aan de [adres delict 4] te Klaaswaal en de [adres delict 3] te Rotterdam kunnen wettig en overtuigend worden bewezen. Bewezen is dat deze handelingen zijn begaan in de periode van 1 maart 2016 tot en met 31 mei 2016. Voor de periode daarvoor moet de verdachte partieel worden vrijgesproken.
4.2.2.
Beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat het aan de verdachte onder 3 ten laste gelegde feit niet bewezen kan worden verklaard voor zover het betreft het pand aan de [adres delict 3] te Rotterdam en overweegt daarover het volgende.
Voor medeplegen van een strafbaar feit is vereist dat er sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte met andere betrokken personen, gericht op de totstandkoming van het delict. Daarbij moet de verdachte aan de totstandkoming van het delict een wezenlijke bijdrage hebben geleverd.
In het dossier bevinden zich aanwijzingen voor betrokkenheid van de verdachte bij de onder 3 ten laste gelegde voorbereidingshandelingen voor de in aanbouw zijnde hennepkwekerij aan de [adres delict 3] te Rotterdam, maar er zijn geen bewijsmiddelen op grond waarvan kan worden vastgesteld dat hij - al dan niet met anderen - één of meer van de hem specifiek ten laste gelegde voorbereidingshandelingen heeft verricht.
4.2.3.
Conclusie
Het onder 3 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen voor wat betreft dat deel van de tenlastelegging dat ziet op het [adres delict 3] te Rotterdam. De verdachte wordt van dat onderdeel van de tenlastelegging vrijgesproken. Ten aanzien van het pand aan de [adres delict 4] te Klaaswaal acht de rechtbank de tenlastelegging bewezen, zoals hieronder is aangegeven.
4.3.
Vrijspraak feit 4
4.3.1.
Standpunt officier van justitie
Aangevoerd is dat alle auto’s en de sleutels daarvan op de dag van de doorzoeking, 31 mei 2016, nabij dan wel in de woning van de verdachte zijn aangetroffen. Ook volgens getuigen is de verdachte de bezitter van de auto’s. Het legale inkomen van de verdachte was niet toereikend om de auto’s aan te schaffen. Wel waren er inkomsten uit hennepteelt. Dit maakt dat de auto’s zijn aangeschaft met van misdrijf afkomstig geld zodat zij voorwerp zijn van witwassen.
4.3.2.
Beoordeling
Alle in de tenlastelegging genoemde auto’s zijn op enig moment op naam van de verdachte gesteld. Bij de rechter-commissaris heeft [naam vrouw verdachte] , de vrouw van de verdachte, verklaard dat de BMW met kenteken [kentekennummer 1] haar auto was en deze heeft gekregen van haar vader. Vanwege de lagere verzekeringskosten is de auto op naam van de verdachte gezet. De Audi Q7 met kenteken [kentekennummer 2] is volgens de verklaring van de verdachte ter terechtzitting door hem gekocht en contant afgerekend. Uit de verklaring van de verkoper volgt dat dit voor een bedrag tussen de € 10.000,- en € 12.000,- is geweest. De Mercedes met kenteken [kentekennummer 3] stond weliswaar op naam van de verdachte, maar was door hem nog niet betaald, aldus de verdachte. Hij zou dit doen als hij zijn Audi Q7 had verkocht. Dit volgt uit de verklaring van [naam getuige] van Excellent auto’s waar de Mercedes te koop stond.
Hieruit volgt dat alleen de Audi Q7 door de verdachte is bekostigd. Ten tijde van de aanschaf van de auto in 2015 en ook in de jaren daaraan voorafgaand genoot de verdachte inkomsten uit werkzaamheden welke inkomsten naar het oordeel van de rechtbank toereikend zouden kunnen zijn geweest om deze auto te financieren. Dit betekent dat met betrekking tot deze auto niet kan worden vastgesteld dat deze middellijk of onmiddellijk afkomstig zijn uit enig misdrijf. Met betrekking tot de BMW en de Mercedes biedt het dossier evenmin aanknopingspunten dat deze auto’s uit misdrijf afkomstig zouden zijn.
4.3.3.
Conclusie
Het onder 4 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.4.
Bewijswaardering feit 1, onderdeel 1 (hennepkwekerij [adres delict 2] , Dordrecht)
4.4.1.
Standpunt verdediging
De verdachte moet van dit onderdeel van het onder 1 ten laste gelegde worden vrijgesproken, omdat zijn rol bij de hennepkwekerij in de woning aan de [adres delict 2] te Dordrecht niet is te kwalificeren als medeplegen, maar als medeplichtigheid hetgeen niet ten laste is gelegd. De rol van de verdachte bij de hennepkwekerij in de woning aan de [adres delict 2] te Dordrecht betreft een overwegend voorbereidende en dienende rol. Deze hennepkwekerij was niet van hem en hij had hierin ook niet de leiding. De woning was gehuurd door [naam persoon] en de verdachte heeft hem geholpen bij het opzetten van de hennepkwekerij. De verdachte heeft, zoals hij op de zitting heeft verklaard, de
hennepkwekerij gebouwd. Ook heeft hij geholpen bij enige onderhoudsmomenten in een later stadium. Met de teelt op zich heeft hij niets te maken gehad. In ruil voor zijn hulp zou hij een deel van de opbrengst krijgen. Concreet was dat uiteindelijk de 1,3 kilogram hennep die later in de woning aan de Hoekenessestraat te Dordrecht is aangetroffen.
4.4.2.
Beoordeling
De rechtbank stelt voorop dat voor medeplegen van een strafbaar feit is vereist dat er sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de betrokken personen, gericht op de totstandkoming van het delict. Daarbij moet de verdachte aan de totstandkoming van het delict een wezenlijke bijdrage hebben geleverd.
Vast staat dat de verdachte betrokkenheid heeft gehad bij de hennepkwekerij in de woning aan de [adres delict 2] te Dordrecht. De verdachte heeft dat op de zitting ook bekend.
Hij heeft [naam persoon] , die deze woning had gehuurd, geholpen met de opbouw en installatie van de hennepkwekerij. Verder staat, mede op basis van zijn eigen verklaring, vast dat de verdachte de oogst heeft bewaakt. Naar eigen zeggen was dat zijn taak. Hij verbleef zelf in deze woning danwel liet anderen in de woning verblijven en in de woning hing een camera die was gekoppeld aan zijn smartphone, zodat hij kon zien wat er in de woning gebeurde als hij er zelf niet was. Hij heeft verklaard een deel van de opbrengst van de oogst van deze hennepkwekerij, te weten 1,3 kilogram henneptoppen, in ontvangst te hebben genomen als compensatie voor zijn werkzaamheden in deze kwekerij. De bijdrage van de verdachte bij de hennepkwekerij is gelet op dit alles te kwalificeren als een wezenlijke bijdrage aan het telen van de hennep en daarmee was er sprake van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met de anderen. Het handelen van de verdachte is dan ook aan te merken als het medeplegen van het onder 1 ten laste gelegde telen van hennepplanten in het pand aan de [adres delict 2] te Dordrecht.
4.4.3.
Conclusie
Dit onderdeel van het onder 1 ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen.
Niet bewezen is dat bij het plegen van dit feit is gehandeld in de uitoefening van beroep of bedrijf. Er zijn onvoldoende aanwijzingen in dossier dat er meer dan één oogst is geweest. Van dat onderdeel van de tenlastelegging wordt de verdachte vrijgesproken.
4.5.
Bewezenverklaring feit 2 zonder nadere motivering
Het onder 2 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal daarom zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.6.
Bewijswaardering feit 3 (onderdeel 2, voorbereidingshandelingen [adres delict 4] , Klaaswaal)
Met betrekking tot de hennepkwekerij in aanbouw aan de [adres delict 4] te Klaaswaal heeft de verdachte op de zitting een bekennende verklaring afgelegd. Hij bouwde die kwekerij samen met een compagnon. Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de verklaring van de verdachte in combinatie met de overige bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte tezamen en in vereniging met een of meer anderen de in de tenlastelegging genoemde goederen alsmede het pand aan de [adres delict 4] te Klaaswaal voorhanden heeft gehad.
4.7.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 01 november 201
5tot en met 30 mei 2016 te Dordrecht
tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
opzettelijk heeft geteeld in een pand aan de [adres delict 2] te Dordrecht hennepplanten of delen daarvan , zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2.
hij op 31 mei 2016 te Dordrecht,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen
opzettelijk aanwezig heeft gehad 1,3 kilogram hennep of delen daarvan, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
3.
hij in of omstreeks de periode van 03 maart 2016 tot en met 31 mei 2016 te Klaaswaal,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, voorwerpen
te weten:
in een pand aan de [adres delict 4] te Klaaswaal 670 plantenpotten en koolstoffilters
heeft voorhanden gehad, en ruimte voorhanden heeft gehad,
te weten een pand aan de [adres delict 4] te Klaaswaal,
waarvan hij en zijn mededader(s) wist(en) dat zij bestemd waren tot het plegen van een van de in artikel 11, vijfde lid van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten, te weten:
- het opzettelijk telen, aanwezig hebben of vervaardigen van een grote hoeveelheid van een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
2.
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
3.
medeplegen van het voorhanden hebben van voorwerpen waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van een van de in artikel 11, vijfde lid van de Opiumwet gestelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft zich samen met zijn mededaders schuldig gemaakt aan het telen van ongeveer 355 hennepplanten in een woning en het aanwezig hebben van een deel van de oogst van deze hennepteelt, namelijk 1,3 kilogram henneptoppen. Daarnaast heeft hij voorbereidingshandelingen getroffen voor hennepteelt in een pand in Klaaswaal.
Hennepteelt is onaanvaardbaar en moet vanwege het belang van de volksgezondheid, om sociale en economische redenen en ter bestrijding van de bijkomende criminaliteit worden bestreden. Hennepteelt levert een softdrug op die bij langdurig gebruik kan leiden tot schade voor de gezondheid. De hennepteelt is echter niet alleen uit het oogpunt van de volksgezondheid maatschappelijk onaanvaardbaar, maar ook omdat met de handel in hennep buiten de reguliere en legale economie om grote winsten worden gemaakt. De handel in softdrugs is al sinds lange tijd grotendeels in handen van criminelen/criminele organisaties omdat er veel geld mee te verdienen is. Het gevolg is dat er allerlei andere vormen van criminaliteit door worden veroorzaakt en mee samenhangen. Daar komt bij dat de hennepteelt in woningen overlast, verloedering en (brand)gevaarlijke situaties in die woningen en daarmee in woonwijken veroorzaakt. Dit alles maakt dat dergelijke feiten consequent moeten worden bestreden en dat daartegen streng moet worden opgetreden.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 30 juli 2020, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Dit betreft een veroordeling op 13 december 2012 door het Gerechtshof Den Haag voor onder meer zes Opiumwetdelicten. Het ging daarbij om hennepteelt op meerdere locaties in de periode van 2009 tot en met 2010. Hiervoor is aan hem een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk en een taakstraf voor de duur van 160 uren opgelegd. Deze straffen hebben de verdachte er kennelijk niet van weerhouden zich opnieuw met hennepteelt bezig te houden.
7.4.
Redelijke termijn
Bij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
Op 31 mei 2016 is onder de verdachte de Audi Q7 in beslag genomen. Op deze datum is in deze zaak de redelijke termijn aangevangen. Tussen die datum en de datum van het eindvonnis ligt een periode van ruim vier en een half jaar. Dit betekent een overschrijding van de redelijke termijn met ruim twee en een half jaar. Deze overschrijding houdt deels verband met de door de verdediging ingediende onderzoekswensen, maar is grotendeels niet toe te rekenen aan de verdachte. Evenmin is er sprake van andere bijzondere (zaaksinhoudelijke) omstandigheden die een logische verklaring geven voor deze overschrijding. Dit dient daarom gecompenseerd te worden door vermindering van de straf met 10 %.
7.5.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Mede in verband met de vrijspraak ten aanzien van een deel van de feiten acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, zoals door de officier van justitie is geëist, niet de juiste straf. Anderzijds is de rechtbank, gezien de hierboven beschreven ernst van de feiten en de justitiële documentatie van de verdachte, van oordeel dat niet kan worden volstaan met uitsluitend een taakstraf. De verdachte heeft immers een aandeel gehad in ernstige Opiumwetdelicten en valt daarmee terug in het delictgedrag waarvoor hij eerder is veroordeeld. Dit bevestigt zijn nauwe en actieve betrokkenheid bij drugscriminaliteit. Een voorwaardelijke gevangenisstraf, naast een taakstraf, is daarom op zijn plaats. Bij de bepaling van de duur van de taakstraf en de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De voorwaardelijke gevangenisstraf dient er toe om de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf voor de duur van 80 uren passend en geboden.

8..In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de volgende inbeslaggenomen auto’s verbeurd te verklaren:
  • de auto van het merk/type Mercedes CLS 320, kenteken [kentekennummer 3] (die inmiddels om baat is vervreemd voor € 11.000,-);
  • de auto van het merk/type BMW 114i, kenteken [kentekennummer 1] (die inmiddels om baat is vervreemd voor € 12.379,-);
  • de auto van het merk/type Audi Q7, kenteken [kentekennummer 2] Audi (die inmiddels om baat is vervreemd voor € 7.700,-).
8.2.
Beoordeling
Nu de verdachte wordt vrijgesproken van het tenlastegelegde witwassen, zijn de auto’s ten aanzien van dit feit niet vatbaar voor verbeurdverklaring. Ook overigens ziet de rechtbank geen reden de auto’s verbeurd te verklaren.
De in beslag genomen auto’s zijn om baat vervreemd en daardoor is het beslag komen te rusten op de opbrengst daarvan. Nu de genoemde auto’s op de voet van artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering zijn inbeslaggenomen, kan de rechtbank niet op de voet van artikel 353 van het Wetboek van Strafvordering de teruggave van de opbrengst daarvan gelasten.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3, 11 en 11a van de Opiumwet.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 4 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden;
bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit zal schuldig maken;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf voor de duur van 80 (tachtig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
72 (tweeënzeventig) urente verrichten taakstraf resteert;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
36 dagen (zesendertig).
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J. van Dort, voorzitter,
en mrs. G.P. van de Beek en K. Versteeg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.K. van Zanten, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 25 november 2020.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij in of omstreeks de periode van 01 januari 2014 tot en met 30 mei 2016 te Dordrecht en te De Meern, althans elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal, (telkens)
al dan niet in de uitoefening van beroep of bedrijf, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad
  • in een pand aan de [adres delict 2] te Dordrecht ongeveer 355 hennepplanten of delen daarvan en
  • in een pand aan de [adres delict 1] te De Meern ongeveer 780 hennepplanten of delen daarvan,
in elk geval telkens een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende
hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst
II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
ZAKEN 3 EN 6
art 3 ahf/ond B Opiumwet
art 11 lid 2 Opiumwet
2.
hij op of omstreeks 31 mei 2016 te Dordrecht,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal, (telkens)
al dan niet in de uitoefening van beroep of bedrijf, opzettelijk aanwezig heeft gehad 1,3 kilogram hennep of delen daarvan, in elk geval telkens een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
ZAAK 3 in combinatie met ZOEKLOKATIE N
art 3 ahf/ond C Opiumwet
art 11 lid 2 Opiumwet
3.
hij in of omstreeks de periode van 01 maart 2015 tot en met 31 mei 2016 te Rotterdam en Klaaswaal, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
stoffen en/of voorwerpen
te weten:
in een pand aan de [adres delict 3] te Rotterdam armaturen, snelheidsregelaars, transformatoren, koolstoffilters en slakkenhuizen en
in een pand aan de [adres delict 4] te Klaaswaal 670 plantenpotten en koolstoffilters
heeft bereid, bewerkt, verwerkt of voorhanden gehad,
en/of
ruimten voorhanden heeft gehad,
te weten een pand aan de [adres delict 3] te Rotterdam en een pand aan de [adres delict 4] te Klaaswaal,
waarvan hij en zijn mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en vijfde lid van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten, te weten:
  • het in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken of vervoeren van een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet en/of
  • het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, aanwezig hebben of vervaardigen van een grote hoeveelheid van een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
ZAKEN 4 EN 5
art 11a Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
4.
hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2014 tot en met 31 mei 2016 te Dordrecht, althans in Nederland
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal, (telkens)
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s)(telkens) één of meer voorwerp(en), te weten
  • een auto (merk/type Mercedes CLS 320), kenteken [kentekennummer 3] en/of
  • een auto (merk/type BMW 114i), kenteken [kentekennummer 1] en/of
  • een auto (merk/type Audi Q7), kenteken [kentekennummer 2] en/of
verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of gebruik gemaakt van dat/deze voorwerp(en),
terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en), en/of redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat dat/deze voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk
- afkomstig waren uit enig(e) misdrijf/misdrijven;
ZAAK 1
art 420bis lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht
art 420ter lid 1 Wetboek van Strafrecht