ECLI:NL:RBROT:2020:11599

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 december 2020
Publicatiedatum
15 december 2020
Zaaknummer
10/237988-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor dodelijk verkeersongeval en meerdere verkeersovertredingen

Op 15 december 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die verantwoordelijk werd gehouden voor een dodelijk verkeersongeval op 24 november 2018. De verdachte, die onder invloed van alcohol verkeerde, verloor de controle over zijn voertuig en botste tegen een vangrail, waardoor zijn passagier, mevrouw [naam slachtoffer 1], ernstig gewond raakte en op 2 december 2018 overleed. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich aanmerkelijk onoplettend en onvoorzichtig had gedragen, wat leidde tot de bewezenverklaring van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, waarbij hij schuld had aan het ongeval. Daarnaast werd de verdachte ook veroordeeld voor het rijden onder invloed van alcohol, het bezit van MDMA, en meerdere verkeersovertredingen op 17 november 2019, waarbij hij zich schuldig maakte aan gevaarlijk rijgedrag en het negeren van verkeersregels. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor in totaal drie jaar. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de impact op de slachtoffers en de eerdere veroordelingen van de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/237988-18
Datum uitspraak: 15 december 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres verdachte] ,
[postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Krimpen aan den IJssel,
raadsman mr. J.F. van Duin, advocaat te Ridderkerk.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 1 december 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. L.C. Visser heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 primair, 2, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde;
  • ten aanzien van de feiten 1 primair t/m 5:
veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich zal gedragen naar de aanwijzingen van de reclassering, alsmede een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 jaar;
- ten aanzien van feit 6:
een geldboete van € 500,-, subsidiair 10 dagen hechtenis.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering feiten 1 en 2
4.1.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte van het onder 1 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken omdat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte schuld heeft aan het ongeval in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet. Uit de feiten en omstandigheden kan niet worden afgeleid dat er sprake zou zijn geweest van aanmerkelijke onoplettendheid, onvoorzichtigheid of onachtzaamheid tijdens het rijden. Het nuttigen van alcohol heeft blijkbaar niet een zodanig negatieve invloed gehad op de rijvaardigheid van de verdachte, omdat volgens getuigen de verdachte die nacht zeer goed in staat werd geacht een auto te besturen en dat zij eerder die nacht niets aan zijn rijgedrag hadden bemerkt. Ook hebben de deskundigen aan het voertuig geen gebreken of omstandigheden geconstateerd die het ongeval (mede) veroorzaakt zouden kunnen hebben.
Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat er geen direct causaal verband bestaat tussen het ongeval en het uiteindelijk overlijden van het slachtoffer. De raadsman verwijst hierbij naar het feit dat het er op lijkt dat het slachtoffer die nacht tijdens het ongeval haar autogordel niet om had.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.1.2.
Beoordeling
Is er schuld van de verdachte in de zin van artikel 6 WVW?
Voor een bewezenverklaring van artikel 6 WVW is vereist dat vast komt te staan dat een verdachte zich zodanig heeft gedragen in het verkeer dat een aan zijn schuld te wijten ongeval plaatsvindt. Of sprake is van schuld hangt af van het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag kan worden afgeleid dat sprake is van schuld. Ook een beperkte, tijdelijke onoplettendheid in het verkeer hoeft nog geen schuld op te leveren. Concreet betekent dit, dat hoe erg de gevolgen van een ongeluk ook zijn, daaruit niet automatisch volgt dat de bestuurder strafrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Van schuld in de zin van artikel 6 WVW is pas sprake in het geval van (tenminste) een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Om een zeer, dan wel aanmerkelijke, mate van verwijtbare onvoorzichtigheid vast te stellen, dient de rechtbank te kijken naar alle vaststaande feiten en omstandigheden van het geval.
Vast staat dat op 24 november 2018 omstreeks 04.47 uur te Rotterdam op de Groeninx van Zoelenlaan een eenzijdig verkeersongeval heeft plaatsgevonden. De verdachte reed in een Hyundai op de zuidelijke rijstrook en hij is tegen de kopse kant van de vangrail van de tegengestelde rijstrook aangereden en daar tot stilstand gekomen. De auto was zwaar beschadigd en de inzittende, mevrouw [naam slachtoffer 1] , is hierbij (zeer) zwaar gewond naar het ziekenhuis overgebracht. Op 2 december 2018 is zij daar overleden.
Ook staat vast dat de verdachte eerder op een feest alcohol had gedronken. Twee uur na het ongeval is bij hem bloed afgenomen en daarin bleek 0,91 milligram, alcohol per milliliter bloed te zitten, terwijl voor hem als beginnend bestuurder de grens is gesteld op 0,2 milligram.
De verdachte heeft verklaard dat hij zich die nacht, ondanks het feit dat hij alcohol had gedronken en niet had geslapen, goed in staat voelde om te rijden. Hij kan niet verklaren hoe hij tegen de vangrail van de andere rijbaan terecht is gekomen.
Toch is het gebeurd en dit rijgedrag is een zeer ernstige verkeersfout, want het creëert een levensgevaarlijke situatie.
Het kan gebeuren dat een bestuurder door een moment van onoplettendheid op de verkeerde weghelft terechtkomt. Een dergelijke verkeersfout levert nog niet automatisch de conclusie op dat ingeval van een verkeersongeval sprake is van schuld als bedoeld in artikel 6 WVW. Daarvoor zijn van belang de omstandigheden van het ongeval.
In de verkeersongevallenanalyse zijn verschillende hypothesen onderzocht, namelijk of het ongeval was ontstaan door de factor mens, factor voertuig of omgeving.
Zij concluderen dat het ongeval waarschijnlijk primair te wijten is geweest aan een (re)actie van de bestuurder van de Hyundai.
De botssnelheid van de Hyundai tegen de vangrail was waarschijnlijk tussen de 50 en 80 km/h.
De Hyundai verkeerde, voor zover kon worden vastgesteld, rij-technisch in een voldoende staat van onderhoud en vertoonde geen gebreken of afwijkingen die van invloed waren of konden zijn geweest op het ontstaan van dit ongeval.
De verdachte heeft dus niet te hard gereden, omdat ter plaatse een maximumsnelheid van 80 km per uur gold. Wel staat vast dat de verdachte de macht over het stuur is verloren. Hij heeft een stuurfout gemaakt of is om andere reden op de andere weghelft terecht gekomen en was kennelijk niet in staat om deze rijbeweging(tijdig) te corrigeren. Ook heeft hij niet geremd, want er zijn geen remsporen aangetroffen. De verdachte was die nacht onder invloed van alcohol. Hij heeft verklaard dat hij die avond naar een feestje is geweest en daar vier glazen alcohol (whisky met 7-Up) heeft gedronken. Het is algemeen bekend dat het gebruik van alcohol de rijvaardigheid beïnvloedt en dat slaapgebrek de effecten hiervan kan versterken. Het kan ook niet anders dan dat dit ook bij verdachte het geval moet zijn geweest. Hij kan zich niet herinneren hoe hij op de andere weghelft terecht is gekomen. Bij de politie heeft hij gezegd dat hij mogelijk zijn ogen even dicht heeft gedaan. Gelet op het tijdstip van het ongeval, tegen 05.00 uur in de ochtend, en het feit dat de verdachte daarvoor op een feestje was waarbij hij ook rijkelijk alcohol heeft gedronken, zou dit een aannemelijke verklaring opleveren voor het ontbreken van een reactie door verdachte en daarmee voor het ongeval.
Het bovenomschreven verkeersgedrag in combinatie met het voorafgaande alcoholgebruik hebben tot gevolg dat de verdachte zich aanmerkelijk onoplettend en onvoorzichtig heeft gedragen dat het verkeersongeval te wijten is aan de schuld van de verdachte, als bedoeld in artikel 6 WVW.
Uit de verklaring van de forensisch arts van 3 december 2018 blijkt het causaal verband tussen het ongeval en het overlijden van mevrouw [naam slachtoffer 1] . De vraag of zij nu wel of niet haar gordel om had doet niet af aan de mate van schuld van verdachte bij het ontstaan van het ongeval.
Dit alles maakt dat het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
4.2.
Bewijswaardering feiten 3 t/m 6
4.2.1.
Standpunt verdediging
Ten aanzien van feit 3.
De verdachte ontkent dat de 15 roze pillen uit zijn broekzak afkomstig zijn en ontkent dat deze pillen van hem zijn.
Ten aanzien van de op de vluchtroute van de verdachte gevonden gripzakje met amfetamine, is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat dit van hem was. Van dit onderdeel van de tenlastelegging dient de verdachte te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 4.
De verdachte ontkent dat hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat hij aan een ander schade of letsel heeft toegebracht. Hij heeft verklaard dat hij niet tegen een auto is gebotst of iemand heeft aangereden. De tenlastelegging ziet op het feit dat de verdachte een eenrichtingsverkeer straat is ingereden en dat de tegemoetkomende auto achteruit is gereden, mogelijk om een aanrijding met verdachte te voorkomen, Dat die auto daarbij vervolgens in aanrijding is gekomen met meerdere daar geparkeerd staande auto’s, heeft geen relatie met verdachte. De causaliteit ontbreekt zodat de verdachte van dit feit dient te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 5.
De verdachte heeft verklaard dat hij niet wist dat de geldigheid van zijn rijbewijs was geschorst. Hij heeft de brieven van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (verder: CBR) daarover niet gezien of ontvangen. Dat de brieven mogelijk aangetekend aan het adres van verdachte zijn gestuurd, maakt dat niet anders. Niet blijkt dat hij kennis heeft genomen van de inhoud ervan. De verdachte dient van dit feit te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 6.
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.2.2.
Beoordeling
Ten aanzien van feit 3.
Bij de fouillering van de verdachte zijn in zijn broekzak 15 roze pillen aangetroffen. Deze pillen zijn onderzocht en bleken MDMA te bevatten. Gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen kan dit feit wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
De rechtbank is van oordeel dat er op basis van het dossier enige reële twijfel bestaat of het gripzakje met inhoud, dat op de vluchtroute van de verdachte werd aangetroffen, ook daadwerkelijk van hem afkomstig was. Daarom zal verdachte worden vrijgesproken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Ten aanzien van feit 4.
De verdachte wordt verweten dat hij de plaats van een ongeval heeft verlaten terwijl hij wist of redelijker wijs moest vermoeden dat aan die ander schade of letsel was toegebracht.
De tenlastelegging ziet op de schade aan de auto’s van [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 3] , alsook op het toebrengen van letsel bij [naam slachtoffer 4] , dit laatste door over haar voet te rijden.
De verdachte ontkent dit feit.
Uit het dossier, waaronder de verklaringen van [naam slachtoffer 3] en [naam slachtoffer 4] , blijkt dat de verdachte tijdens de achtervolging door de politie op enig moment een straat inreed waar hij niet in mocht rijden. Daar kwamen hem twee auto’s tegemoet. De eerste auto kon nog uitwijken in een parkeervak, maar de tweede auto, die werd bestuurd door [naam slachtoffer 3] , moest achteruit rijden om een aanrijding met de auto van de verdachte te voorkomen. [naam slachtoffer 3] raakte daarbij twee of drie auto’s, waaronder een wit busje. Nadat [naam slachtoffer 3] opzij was gegaan, reed de verdachte verder en deed hij van alles om aan de politie te ontkomen.
Getuige [naam slachtoffer 4] zat bij de verdachte in de auto en zij heeft gezien dat door de gedragingen van de verdachte schade ontstond aan die andere auto’s. Het kan niet anders dan dat de verdachte dit ook heeft gezien en geweten. Dit onderdeel van de tenlastelegging kan derhalve wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
Op enig moment heeft [naam slachtoffer 4] de auto van de verdachte verlaten. Daarbij is zij ten val gekomen en bij het wegrijden is de verdachte over haar voet heengereden. Dit is ook gezien door een verbalisant die achter de verdachte aan reed. Echter, dat de verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat hij aan [naam slachtoffer 4] letsel had toegebracht blijkt niet uit de bewijsmiddelen. Daarom zal de verdachte worden vrijgesproken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Ten aanzien van feit 5.
De verdachte heeft verklaard dat hij niet wist dat zijn rijbewijs geschorst was en dat hij om die reden niet mocht rijden.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Verbalisanten hebben de verdachte op 6 november 2019 verteld dat zijn rijbewijs (nog altijd) ongeldig was en dat hij dus niet mocht rijden. De verdachte reageerde hierop door te zeggen dat hij daarvan op de hoogte was. Dat het bericht van de politieambtenaren niet exact de juiste formulering betrof, is ondergeschikt aan de inhoud van de boodschap: verdachte wist dat hij niet langer gerechtigd was om een auto te besturen, maar deed dat toch.
Gelet hierop kan dit feit wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
Ten aanzien van feit 6.
De verdachte heeft dit feit bekend, met uitzondering van het feit dat dat hij tijdens de achtervolging door een rood stoplicht heeft gereden.
Gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen kan dit feit, in al zijn onderdelen, wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
4.2.3.
Conclusie
Bewezen is het onder 1 primair, 2, 3 (deels), 4, 5 en 6 ten laste gelegde.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 24 november 2018 te Rotterdam
als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto),
zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door met dat motorrijtuig aanmerkelijk onoplettend en onvoorzichtig, te rijden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, Groeninx van Zoelenlaan, welk onoplettend en/of onvoorzichtig, rijgedrag hierin heeft bestaan dat verdachte toen daar,
terwijl hij onder invloed van alcohol verkeerde en vermoeid was, is gaan rijden en blijven rijden en (aldus rijdend) zijn aandacht niet voortdurend op de weg heeft gehad en niet voortdurend in staat is geweest de handelingen te verrichten die van hem werden vereist en niet behoorlijk het verloop van de door hem bereden zuidelijke rijstrook heeft gevolgd en (vervolgens) naar links heeft gestuurd of is gezwenkt en/of de controle over het door hem bestuurde voertuig heeft verloren en via de noordelijke rijstrook bestemd voor het hem, verdachte tegemoetkomende verkeer tegen een links van die noordelijke rijstrook gelegen geleiderail is aangereden,
waardoor een ander (genaamd [naam slachtoffer 1] ) werd gedood, terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of derde lid van de Wegenverkeerswet 1994;
2.
hij op 24 november 2018 te Rotterdam
als bestuurder van een motorrijtuig, personenauto, dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994,
0,91 milligram, in elk geval hoger dan 0,2 milligram, alcohol per milliliter bloed bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en nog geen vijf jaren waren verstreken sedert de datum waarop aan hem voor de eerste maal een rijbewijs is afgegeven ;
3.
hij op 17 november 2019 te Rotterdam
opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer 5,5 gram, van een materiaal bevattende MDMA zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
4.
hij, als degene door wiens gedragingen één verkeersongeval was veroorzaakt,welke gedragingen hij als bestuurder van een motorrijtuig had verricht en welk verkeersongeval had plaatsgevonden in Rotterdam op de Grondherenstraat op een voor het openbaar verkeer openstaande weg, op 17 november 2019,
de plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist aan anderen (te weten [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 3] ) schade was toegebracht;
5.
hij op 17 november 2019 te Rotterdam, terwijl hij wist dat de geldigheid van een op zijn naam gesteld rijbewijs ingevolge artikel 131, tweede lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994, voor een of meer categorieën van motorrijtuigen was geschorst, gedurende de tijd dat die schorsing van kracht was, op een of meer wegen (onder andere de Voornsevliet en/of de Grondherenstraat, een motorrijtuig, (personenauto), van de categorie waarop de schorsing betrekking had, heeft bestuurd;
6.
hij op 17 november 2019 te Rotterdam,
als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de hierna te noemen en/of andere voor het openbaar verkeer openstaande wegen, zich meermalen zodanig heeft gedragen dat gevaar op die wegen werd veroorzaakt, en/of het
verkeer op de wegen werd gehinderd, welke gedragingen hierin hebben bestaan dat hij, verdachte, toen, terwijl al deze wegen waren gelegen binnen de bebouwde kom,
met dat door hem bestuurde voertuig,
nadat hem een stopteken was gegeven door middel van een op een herkenbaar politievoertuig aangebracht stopbord,
zijn snelheid (meermaal
s) heeft verhoogd en (telkens) heeft gereden met een (veel) hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximum snelheid, in elk geval met een gelet op de situatie ter plaatse hoge snelheid en (aldus rijdend)
- ( meermalen) een rood verkeerslicht heeft genegeerd, en
- ( accelererend) vanaf de Doklaan de Wolphaerstbocht is opgereden en (vervolgens) rechtsaf de Grondherenstraat is opgereden en toen hij (ter hoogte van café Harlekijn) werd geconfronteerd met een stilstaand voertuig, na aanvankelijk te zijn gestopt, snel is opgetrokken en (zijn snelheid verhogend) (deels) een trottoir is opgereden en via dat trottoir en/of een grasveld is gaan keren en terug gaan rijden in de richting van de
Wolphaertsbocht, zulks op het moment dat zich daar toen personen op en/of ter hoogte van dit trottoir bevonden, en
- ( wederom) rijdend op de Wolphaertsbocht, die bestond uit twee -door middel van een groenstrook gescheiden- rijbanen die dusdanig smal waren dat er (nagenoeg) geen ruimte was om een ander voertuig te passeren, toen hij werd geconfronteerd met een stilstaand ander voertuig, kort achter langs dit voertuig via een parkeervak een trottoir is opgereden en ( met verhoogde snelheid) dit trottoir (tientallen meters) heeft gevolgd, zulks terwijl er links van hem, verdachte nauwelijks ruimte was door geparkeerde voertuigen en rechts van hem nauwelijks ruimte was door de aanwezigheid van gevels en deuren van woningen en/of winkels, en
- op voornoemde Wolphaertsbocht één of meer kruispunt(en) (waar voertuigen die van rechts kwamen voorrang hadden op het door verdachte bestuurde voertuig) zonder snelheid te minderen is opgereden en/of overgereden en (met die zeer hoge snelheid) langs een op de (smalle) rijbaan stilstaande bestelbus is gereden terwijl de ruimte om te passeren minimaal was, en
- ( inmiddels) rijdend op de Katendrechtse Lagedijk, toen de door hem verdachte bereden rijbaan werd geblokkeerd door een ander voertuig, het langs die rijbaan gelegen trottoir is opgereden en (aldus rijdend) dat voertuig aan de rechterzijde is gepasseerd, waardoor een of meer zich op dat trottoir bevindende personen opzij moesten springen of stappen om te voorkomen dat ze werden aangereden en (vervolgens) (vol gas) op zodanige wijze vanaf de Katendrechtse Lagedijk de Boergoensestraat is ingereden, dat hij met één of meer wielen (meermalen) een of meer stoeprand(en) raakte, en
- ( al rijdend) op de Voornsevliet de gordel van de bijrijder in zijn voertuig ( [naam slachtoffer 4] ) heeft los gemaakt en het portier aan de bijrijderszijde heeft geopend en (vervolgens) die bijrijder uit de auto heeft geduwd of gewerkt en bij het wegrijden over een voet van die bijrijder is gereden, en
- in strijd met een inrijverbod de Grondherenstraat is ingereden ten gevolge waarvan de bestuurder van een hem tegemoetkomende auto moest uitwijken naar een parkeervak en/of achteruit rijden om een botsing of aanrijding met het door verdachte bestuurde voertuig te voorkomen en dat andere voertuig in botsing of aanraking kwam met een of andere geparkeerde voertuigen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1. primair Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en terwijl de schuldige verkeerde in een toestand als bedoeld in artikel 8, derde lid, van die wet.

2. Overtreding van artikel 8, derde lid onder b van de Wegenverkeerswet 1994 (0,91 mg);

3. Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;

4. Overtreding van artikel 7, eerste lid onder a van de Wegenverkeerswet 1994, meermalen gepleegd.

5..Overtreding van artikel 9, vijfde lid van de Wegenverkeerswet 1994.

6..Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straffen

De straf die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft op 24 november 2018 een zeer ernstig verkeersongeval veroorzaakt door zich in het verkeer aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend te gedragen. Terwijl hij onder invloed was van alcohol en vermoeid was doordat hij de hele nacht op was gebleven, heeft de verdachte de macht over het stuur verloren of is hij om een andere reden op de andere weghelft terecht gekomen. In plaats van zijn rijgedrag te corrigeren is hij met onverminderde snelheid tegen de vangrail aan de buitenzijde van de tegenovergestelde rijbaan gereden. Als gevolg hiervan heeft de passagier die bij hem in de auto zat, zodanig ernstig hersenletsel opgelopen dat zij daaraan korte tijd later, op 2 december 2018, is overleden.
Door het rijgedrag van de verdachte is zijn toenmalige vriendin om het lever gekomen en is daardoor onherstelbaar leed toegebracht aan de nabestaanden van het overleden slachtoffer. Zij ervaren sindsdien een zeer groot verdriet om dit plotselinge overlijden van hun dochter, zus en kleinkind.
Een jaar later, op 17 november 2019 heeft de verdachte als bestuurder van een personenauto wederom een hele serie meerdere grove verkeersovertredingen begaan.
Op het moment dat de politie de verdachte een stopteken had gegeven, is hij er als een gek vandoor gegaan en heeft hij zo ongeveer alles gedaan om uit handen van de politie te blijven. Hij reed met een hoge snelheid door een woonwijk en winkelstraten, daarbij rode verkeerslichten en voorrangskruisingen negerend en ook reed hij daarbij op enig moment ook tegen het verkeer in. De verdachte reed in een winkelstraat over het trottoir en vlak voor huizen langs, waardoor voetgangers aan de kant moesten springen om niet geraakt te worden door de auto van de verdachte. Het is een wonder dat er bij deze dollemansrit niemand gewond is geraakt of erger. Wel is door de verdachte, doordat hij -terwijl hij tegen het verkeer in reed- een andere bestuurder feitelijk dwong om achteruit te rijden, betrokken bij het toebrengen van schade aan meerdere auto’s.
Het rijgedrag van de verdachte was levensgevaarlijk en zeer gevaarzettend.
Ten tijde van dit laatstgenoemde rijgedrag van verdachte was zijn rijbewijs geschorst. De verdachte geeft er dus geen blijk van zich te willen gedragen naar de regels die gelden voor de veiligheid van alle verkeersdeelnemers en neemt de mogelijke gevolgen van zijn handelen kennelijk op de koop toe.
Bij de aanhouding van de verdachte werden bij een (veiligheids)fouillering in zijn broekzak 15 pillen gevonden. Deze pillen bleken na onderzoek 5,5 gram MDMA te bevatten. Het bezit hiervan is in strijd met de Opiumwet.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van enige duur.
Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank gelet op straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd en op het uittreksel uit de justitiële documentatie van 3 november 2020. Uit dat uittreksel blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld, ook voor soortgelijke strafbare feiten.
Om de verdachte er in de toekomst van te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen zal een deel van de voorgenomen gevangenisstraf voorwaardelijk worden opgelegd.
De officier van justitie heeft gevraagd aan dit voorwaardelijke strafdeel bijzondere voorwaarden te verbinden.
De rechtbank ziet hiervoor geen aanleiding, gelet op de inhoud van het rapport van Reclassering Nederland dat in februari 2020 over de verdachte is opgemaakt en de houding van de verdachte op de terechtzitting. De verdachte heeft geen gehoor gegeven aan schriftelijke uitnodigingen van de reclassering. Het rapport is geschreven op basis van dossierinformatie en de informatie van referenten. De reclassering kan gelet op de beschikbare informatie niet adviseren in hoeverre interventies en/of toezicht nodig zijn. Verdachte zal zelf moeten beseffen dat het zo niet verder kan, en hij zal eerst zelf moeten kiezen voor hulp en begeleiding.
Als bijkomende straf zal de verdachte de bevoegdheid worden ontzegd motorrijtuigen te besturen voor de duur van (in totaal) 3 jaar.
De raadsman heeft een beroep gedaan op overschrijding van de redelijke termijn. Bij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn ving aan op 24 november 2018, zodat deze maar in zeer beperkte mate is overschreden. De rechtbank ziet in deze zaak geen bijzondere omstandigheden die tot strafvermindering zouden moeten leiden. De rechtbank volstaat met de enkele constatering van deze – zeer korte – overschrijding.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen passend en geboden.

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 62, 63 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 5, 6, 7, 8, 9, 175, 176, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994 en artikel 10 van de Opiumwet.

9..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair, 2, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
strafoplegging ten aanzien van de feiten 1 primair, 2, 3, 4 en 5:
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
3 (drie) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig zal maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
ontzegtde verdachte
de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de tijd van
2 (twee) jaren en 6 (zes) maanden;
strafoplegging ten aanzien van feit 6:
veroordeelt de verdachte tot
hechtenis voor de duur van 3 (drie) maanden;
ontzegtde verdachte de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de tijd van
6 (zes) maanden;
bepaalt dat de duur van de ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen, telkens wordt verminderd met de duur van de invordering en inhouding van het rijbewijs op grond van artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.A.F. Damen, voorzitter,
en mrs. M.A. van der Laan-Kuijt en F.J.E. van Rossum, rechters,
in tegenwoordigheid van M.J. Grootendorst, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
(parketnummer 237988-18)
hij op of omstreeks 24 november 2018 te Rotterdam
als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto),
zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door met dat motorrijtuig zeer althans aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig, onachtzaam en/of met aanmerkelijke verwaarlozing van de te dezen geboden zorgvuldigheid te rijden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, Groeninx van Zoelenlaan, welk onoplettend, onvoorzichtig, onachtzaam en/of onzorgvuldig rijgedrag
hierin heeft bestaan dat verdachte toen daar,
terwijl hij onder invloed van alcohol verkeerde en/of vermoeid was, is gaan rijden en/of blijven rijden en/of (aldus rijdend) zijn aandacht niet voortdurend op de weg en/of bij het verkeer heeft gehad en/of niet voortdurend in staat is geweest de handelingen te verrichten die van hem werden vereist en/of niet behoorlijk het verloop van de door hem bereden zuidelijke rijstrook heeft gevolgd en/of met een of meer wielen van het door hem bestuurde voertuig in aanraking is gekomen met een (gezien zijn rijrichting) rechts gelegen trottoirband en/of (vervolgens) naar links heeft gestuurd of is gezwenkt en/of de controle over het door hem bestuurde voertuig heeft verloren en/of via de noordelijke rijstrook bestemd voor het hem, verdachte tegemoetkomende verkeer tegen een links van die noordelijke rijstrook gelegen geleiderail is aangebotst en/of aangereden,
waardoor een ander (genaamd [naam slachtoffer 1] ) werd gedood, terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of derde lid van de Wegenverkeerswet 1994;
art 8 lid 3 Wegenverkeerswet 1994
art 6 Wegenverkeerswet 1994
art 8 lid 1 Wegenverkeerswet 1994
art 8 lid 2 ahf/ond a Wegenverkeerswet 1994
art 8 lid 2 ahf/ond b Wegenverkeerswet 1994
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 24 november 2018 te Rotterdam
als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Groenix van Zoelenlaan, zich zodanig heeft gedragen dat dat gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd, welk gedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte toen daar
zijn aandacht niet voortdurend op de weg en/of bij het verkeer heeft gehad en/of niet voortdurend in staat is geweest de handelingen te verrichten die van hem werden vereist en/of niet behoorlijk het verloop van de door hem bereden zuidelijke rijstrook heeft gevolgd en/of met een of meer wielen van het door hem bestuurde voertuig in aanraking is gekomen met een (gezien zijn rijrichting) rechts gelegen trottoirband en/of (vervolgens) naar links heeft gestuurd of is gezwenkt en/of de controle over het door hem bestuurde voertuig
heeft verloren en/of
via de noordelijke rijstrook bestemd voor het hem, verdachte tegemoetkomende verkeer tegen een links van die noordelijke rijstrook gelegen geleiderail is aangebotst en/of aangereden;
art 5 Wegenverkeerswet 1994
2.
(parketnummer 237988-18)
hij op of omstreeks 24 november 2018 te Rotterdam
als bestuurder van een motorrijtuig, personenauto, dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 0,91 milligram, in elk geval hoger dan 0,2 milligram, alcohol per milliliter bloed bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en nog geen vijf jaren waren verstreken sedert de datum waarop aan hem voor de eerste maal een rijbewijs is afgegeven, zijnde een datum waarop hij de leeftijd van 18 jaar had bereikt, dan wel zijnde een datum waarop hij de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt en waarop hem voor het eerst een rijbewijs van categorie B is afgegeven;
art 8 lid 3 ahf/sub b onder 2° Wegenverkeerswet 1994
art 8 lid 3 ahf/sub b onder 3° Wegenverkeerswet 1994
3.
(parketnummer 276123-19)
hij op of omstreeks 17 november 2019 te Rotterdam
opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer 5,5 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of
ongeveer 4.2 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine,
zijnde MDMA en/of amfetamine (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond C Opiumwet
art 10 lid 3 Opiumwet
4.
(parketnummer 276123-19)
hij, als degene door wiens gedraging(en) één of meer verkeersongeval(len) was / waren veroorzaakt, welke gedraging(en) hij al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig had verricht en welk(e) verkeersongeval(len) had(den) plaatsgevonden in Rotterdam op/aan de Grondherenstraat en/of de Voornsevliet of (de in het verlengde van de Voornsevliet gelegen) Voornsestraat, in elk geval op een of meer voor het openbaar verkeer openstaande wegen, op of omstreeks 17 november 2019,
de (voornoemde) plaats(en) van vorenbedoeld(e) ongeval(len) heeft verlaten, terwijl bij dat/die ongeval(len), naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan (een) ander(en) (te weten [naam slachtoffer 2] en/of [naam slachtoffer 3] en/of [naam slachtoffer 4] ) schade en/of letsel was toegebracht;
art 7 lid 1 ahf/ond a Wegenverkeerswet 1994
5.
(parketnummer 276123-19)
hij op of omstreeks 17 november 2019 te Rotterdam, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat de geldigheid van een op zijn naam gesteld rijbewijs ingevolge artikel 131, tweede lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994, voor een of meer categorieën van motorrijtuigen was geschorst, gedurende de tijd dat die schorsing van kracht was, op een of meer weg(en) (onder andere de Voornsevliet en/of de Grondherenstraat, een motorrijtuig, (personenauto), van de categorie of categorieën, waarop de schorsing betrekking had, heeft bestuurd;
art 9 lid 5 Wegenverkeerswet 1994
6.
(parketnummer 276123-19)
hij op of omstreeks 17 november 2019 te Rotterdam,
als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de hierna te noemen en/of andere voor het openbaar verkeer openstaande wegen, althans op één of meer voor het openbaar verkeer openstaande, zich (meermalen) zodanig heeft gedragen dat gevaar op (één of meer van) die wegen werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt en/of het
verkeer op de weg(en) werd gehinderd, althans kon worden gehinderd, welk(e) gedrag(ingen) hierin heeft/hebben bestaan dat hij, verdachte, toen,
terwijl al deze wegen waren gelegen binnen de bebouwde kom,
met dat door hem bestuurde voertuig,
nadat hem een stopteken was gegeven door middel van een op een herkenbaar
politievoertuig aangebracht stopbord,
zijn snelheid (meermaal) heeft verhoogd en/of (telkens) heeft gereden met een (veel) hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximum snelheid, in elk geval met een gelet op de situatie(s) ter plaatse hoge snelheid en/of (aldus rijdend)
- ( meermalen) een rood verkeerslicht heeft genegeerd, en/of
- ( accelererend) vanaf de Doklaan de Wolphaerstbocht is opgereden en/of (vervolgens) rechtsaf de Grondherenstraat is opgereden en/of toen hij (ter hoogte van café Harlekijn) werd geconfronteerd met een stilstaand voertuig, na aanvankelijk te zijn gestopt, snel is opgetrokken en/of (zijn snelheid verhogend) (deels) een trottoir is opgereden en/of via dat trottoir en /of een grasveld is gaan keren en terug gaan rijden in de richting van de
Wolphaertsbocht, zulks op het moment dat zich daar toen personen op en/of ter hoogte van dit trottoir bevonden, en/of
- ( wederom) rijdend op de Wolphaertsbocht, die bestond uit twee -door middel van een groenstrook gescheiden- rijbanen die dusdanig smal waren dat er (nagenoeg) geen ruimte was om een ander voertuig te passeren, toen hij werd geconfronteerd met een stilstaand ander voertuig, kort achter langs dit voertuig via een parkeervak een trottoir is opgereden en/of (vol gas en/of met verhoogde snelheid) dit trottoir (tientallen meters, in elk geval een groot aantal meters) heeft gevolgd, zulks terwijl er links van hem, verdachte nauwelijks ruimte was door geparkeerde voertuigen en/of rechts van hem nauwelijks ruimte was door de aanwezigheid van gevels en deuren van woningen en/of winkels, en/of
- op voornoemde Wolphaertsbocht één of meer kruispunt(en) (waar voertuigen die van rechts kwamen voorrang hadden op het door verdachte bestuurde voertuig) zonder snelheid te minderen is opgereden en/of overgereden en/of (met die zeer hoge snelheid) langs een op de (smalle) rijbaan stilstaande bestelbus is gereden terwijl de ruimte om te passeren minimaal was, en/of
- ( inmiddels) rijdend op de Katendrechtse Lagedijk, toen de door hem verdachte bereden rijbaan werd geblokkeerd door een ander voertuig, het langs die rijbaan gelegen trottoir is opgereden en/of (aldus rijdend) dat voertuig aan de rechterzijde is gepasseerd, waardoor een of meer zich op dat trottoir bevindende personen opzij moesten springen of stappen om te voorkomen dat ze werden aangereden en/of (vervolgens) (vol gas) op zodanige wijze vanaf de Katendrechtse Lagedijk de Boergoensestraat is ingereden, dat hij met één of meer wielen (meermalen) een of meer stoeprand(en) raakte, en/of
- ( al rijdend) op de Voornsevliet en/of de (in het verlengde van de Voornsevliet gelegen) Voornsestraat, de gordel van de bijrijder in zijn voertuig ( [naam slachtoffer 4] ) heeft los gemaakt en/of het portier aan de bijrijderszijde heeft geopend en/of (vervolgens) die bijrijder uit de auto heeft geduwd of gewerkt en/of bij het verder rijden of wegrijden over een voet van die bijrijder is gereden, en/of
- in strijd met een inrijverbod de Grondherenstraat is ingereden ten gevolge waarvan de bestuurder(s) van een of meer hem tegemoetkomende auto('s) moest(en) uitwijken naar een parkeervak en/of achteruit rijden om een botsing of aanrijding met het door verdachte bestuurde voertuig te voorkomen en/of één van die of dat andere voertuig(en) in botsing of aanraking kwam met een of andere (geparkeerde) voertuigen.
art 5 Wegenverkeerswet 1994