Uitspraak
1..Het verloop van de procedure
- het exploot van dagvaarding van 6 juli 2020, met producties;
- de conclusie van antwoord;
- de conclusie van repliek, met productie;
- de conclusie van dupliek.
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 27 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, Woonbron, en gedaagde, die in gebreke is gebleven met de betaling van de huur. Eiseres vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde, omdat gedaagde een huurachterstand had van € 535,00. Gedaagde had eerder al een veroordeling gekregen tot betaling van huurachterstand en stelde dat zijn betalingsproblemen voortkwamen uit late uitkeringen en salarisbetalingen door zijn werkgever in verband met de coronacrisis.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat gedaagde inderdaad een huurachterstand had, maar oordeelde dat de tekortkoming van gedaagde van zodanige geringe betekenis was dat deze de ontbinding van de huurovereenkomst niet rechtvaardigde. De rechter overwoog dat de relatie tussen partijen verstoord was, maar dat dit niet voldoende was om de huurovereenkomst te ontbinden. De vordering tot ontbinding werd afgewezen, maar gedaagde werd wel veroordeeld tot betaling van de huurachterstand en de wettelijke rente.
De uitspraak benadrukt het belang van de omstandigheden van de huurder en de aard van de tekortkoming bij de beoordeling van vorderingen tot ontbinding van huurovereenkomsten. De kantonrechter heeft ook de proceskosten aan gedaagde opgelegd, aangezien hij in het ongelijk was gesteld.