ECLI:NL:RBROT:2020:11565

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 november 2020
Publicatiedatum
14 december 2020
Zaaknummer
8634078 / CV EXPL 20-23306
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurachterstand en afwijzing ontbinding huurovereenkomst wegens geringe tekortkoming

In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 27 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, Woonbron, en gedaagde, die in gebreke is gebleven met de betaling van de huur. Eiseres vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde, omdat gedaagde een huurachterstand had van € 535,00. Gedaagde had eerder al een veroordeling gekregen tot betaling van huurachterstand en stelde dat zijn betalingsproblemen voortkwamen uit late uitkeringen en salarisbetalingen door zijn werkgever in verband met de coronacrisis.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat gedaagde inderdaad een huurachterstand had, maar oordeelde dat de tekortkoming van gedaagde van zodanige geringe betekenis was dat deze de ontbinding van de huurovereenkomst niet rechtvaardigde. De rechter overwoog dat de relatie tussen partijen verstoord was, maar dat dit niet voldoende was om de huurovereenkomst te ontbinden. De vordering tot ontbinding werd afgewezen, maar gedaagde werd wel veroordeeld tot betaling van de huurachterstand en de wettelijke rente.

De uitspraak benadrukt het belang van de omstandigheden van de huurder en de aard van de tekortkoming bij de beoordeling van vorderingen tot ontbinding van huurovereenkomsten. De kantonrechter heeft ook de proceskosten aan gedaagde opgelegd, aangezien hij in het ongelijk was gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
zaaknummer: 8634078 / CV EXPL 20-23306
uitspraak: 27 november 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats eiseres] ,
eiseres bij exploot van dagvaarding van 6 juli 2020,
gemachtigde: Rijnland Gerechtsdeurwaarders & Incasso te Spijkenisse,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. R. Scheltes te Rotterdam.

1..Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter heeft kennis genomen.
  • het exploot van dagvaarding van 6 juli 2020, met producties;
  • de conclusie van antwoord;
  • de conclusie van repliek, met productie;
  • de conclusie van dupliek.
1.2.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen het volgende vast.
2.1.
Met ingang van 1 oktober 2016 heeft eiser aan gedaagde verhuurd de kamer met nummer [nummer] aan de [adres] (hierna: het gehuurde) tegen een maandelijks bij vooruitbetaling verschuldigde huurprijs van € 420,00, vermeerderd met
€ 115,00 aan voorschot voor de bijkomende leveringen en diensten (servicekosten).
2.2.
Gedaagde is bij vonnis van de kantonrechter te Rotterdam van 13 maart 2020 met zaaknummer 7454687 / CV EXPL 19-1197 veroordeeld om aan eiseres te betalen € 517,45 aan huurachterstand en € 458,96 aan schade, vermeerderd met rente.

3..Het geschil

3.1.
Eiser heeft gevorderd bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de huurovereenkomst tussen partijen met betrekking tot het gehuurde te ontbinden en gedaagde te veroordelen het gehuurde binnen drie dagen na betekening van het vonnis te ontruimen en te verlaten en door overgave van de sleutels ter vrije en algehele beschikking van eiser te stellen en om aan eiser tegen bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 535,00 aan huurachterstand tot en met de maand juli 2020 en € 1,09 aan verschenen rente, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 535,00 vanaf de dag van dagvaarding, met veroordeling van gedaagde in de kosten van de procedure, te vermeerderen met btw.
3.2.
Aan haar vordering legt Woonbron - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende ten grondslag. Gedaagde is is in gebreke gebleven met betaling van de huur. Hij is derhalve in verzuim geraakt en wettelijke rente verschuldigd geworden. Daarnaast is hij veelvuldig veel te laat met het betalen van de huur, zonder eiser te informeren over de reden daarvoor en over het moment waarop wel betaald zal worden. Gedaagde is al eerder veroordeeld tot betaling van onder andere een huurachterstand. Eiser heeft daarom het recht op grond van herhaalde wanprestatie de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde te vorderen. Bovendien gedraagt gedaagde zich als een slecht huurder. Hij reageert niet op correspondentie of telefoontjes van eiser. Toen eiser in de woning was wilde gedaagde hem niet op zijn verdieping laten. Gedaagde heeft hem zelfs bedreigd. Ook de andere huurders lijden onder het feit dat eiser niet in het gehuurde wordt toegelaten om inspecties en/of reparaties te komen doen. Verder heeft gedaagde aan de Cv-installatie en radiatoren gesleuteld terwijl hij herhaaldelijk is gewaarschuwd dit niet te doen. Overigens heeft de kantonrechter in de vorige procedure tussen partijen geen rekening gehouden met de te late betalingen, omdat in die procedure nog andere gronden aanwezig waren op grond waarvan de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst is ingesteld.
3.3.
Gedaagde heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van eiser in de proceskosten.
3.4.
Hij heeft daartoe - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende aangevoerd. Gedaagde had in het verleden onregelmatig werk en was tot mei 2020 ook aangewezen op aanvullende bijstand. Gemeente Rotterdam betaalde de huur voor gedaagde rechtstreeks aan eiser. Daar zij eerst de hoogte van de uitkering moest uitrekenen geschiedde de uitkering en dus ook de huurbetaling vaak te laat. Sinds mei 2020 is de uitkering beëindigd en betaalt gedaagde de huur zelf. Zijn werkgever verzuimt echter zijn loon op tijd te betalen vanwege de coronacrisis. De in deze procedure opnieuw aan de orde gebrachte overschrijdingen van de huurbetalingstermijnen uit 2019 zijn al in de vorige procedure aan de orde geweest. Hierop kan eiser nu niet meer terugkomen. Gedaagde gedraagt zich niet als een slecht huurder. Hij heeft de e-mails niet ontvangen omdat hij een ander e-mailadres gebruikt. Ook de telefoontjes heeft hij niet gehad. Toen eiser in de woning was heeft gedaagde hem enkel verzocht te vertrekken in verband met het besmettingsrisico van het coronavirus. Andere huurders lijden hier niet onder. Bovendien heeft gedaagde niet gesleuteld aan de Cv-installatie. De te late huurbetalingen zijn weliswaar voor risico van gedaagde, echter naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid in deze bijzondere coronasituatie mogen die niet tot ontbinding van de huurovereenkomst leiden. Het gaat om incidentele overschrijdingen van de huurbetalingstermijn en de huurachterstand beloopt nooit meer dan één maand huur. Mocht de huurovereenkomst toch ontbonden worden, dan verzoekt gedaagde om toepassing van een terme de grâce en een zeer ruime ontruimingstermijn.
4. De beoordeling
4.1.
Gedaagde heeft niet betwist dat berekend tot en met juli 2020 een huurachterstand van
€ 535,00 bestaat, zodat dit in rechte is komen vast te staan. Eiser stelt dat berekend tot en met oktober 2020 nog steeds sprake is van een huurachterstand van
€ 535,00. Zij heeft haar stelling onderbouwd met een recente specificatie van de huurachterstand. Weliswaar heeft gedaagde gesteld dat hij de huur over de maand oktober 2020 inmiddels heeft voldaan, hij heeft daartoe geen betalingsbewijs in het geding gebracht terwijl dit wel op zijn weg had gelegen. Daarom wordt uitgegaan van de juistheid van de door eiser gestelde huurachterstand van € 535,00 berekend tot en met oktober 2020. Bedoeld bedrag wordt toegewezen. Vanzelfsprekend strekken nadien door gedaagde gedane betalingen daarop in mindering.
4.2.
Nu gedaagde in gebreke is gebleven met (tijdige) betaling van de huur, is hij wettelijke rente ex artikel 6:119 BW verschuldigd. De verschenen rente zal worden toegewezen. De wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding wordt toegewezen als hierna vermeld.
4.3.
Met betrekking tot de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde wordt het volgende overwogen.
Ingevolge het bepaalde in artikel 6:265 lid 1 BW geeft iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen aan de wederpartij de bevoegdheid om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Vast is komen te staan dat gedaagde is tekortgeschoten in de nakoming van zijn betalingsverplichtingen jegens eiser en dat gedaagde minder dan een jaar voor de dag van het uitbrengen van de dagvaarding nog is veroordeeld tot betaling van een huurachterstand van één maand. Dat gedaagde steeds te laat is met de huurbetaling omdat zijn uitkering dan wel salaris te laat aan hem wordt uitbetaald is een omstandigheid die voor risico van gedaagde komt en die hij niet aan eiser kan tegenwerpen. Echter was op de dag van dagvaarding (en thans nog steeds) slechts sprake van een huurachterstand van één maand. De tekortkoming is daarmee van zodanig geringe betekenis dat die de ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Ook de klaarblijkelijk verstoorde relatie en gebrekkige communicatie tussen eiser en gedaagde maken niet dat gedaagde zodanig ernstig tekortgeschoten is in zijn verplichtingen als huurder dat de huurovereenkomst moet worden ontbonden. Dit deel van de vordering wordt afgewezen.
4.4.
Gedaagde zal, als de overwegend in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld.

5..De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt gedaagde om aan eiser tegen bewijs van kwijting te betalen een bedrag van
€ 535,00 aan huurachterstand berekend tot en met de maand oktober 2020 en € 1,09 aan verschenen rente, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over het saldo dat aan huurachterstand, exclusief kosten, telkens na elke credit- en debetmutatie heeft uitgestaan vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van algehele voldoening;
veroordeelt gedaagde in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van eiser vastgesteld op € 336,89 aan verschotten (waarvan € 236,00 aan griffierecht en € 100,89 aan dagvaardingskosten) en € 240,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A. Vroom en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
32109