In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 13 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Stichting Havensteder en een huurder, aangeduid als [gedaagde]. De verhuurder, Havensteder, heeft de huurovereenkomst met [gedaagde] buitengerechtelijk ontbonden op basis van de aanwezigheid van een handelshoeveelheid hennep in de woning van [gedaagde]. De politie had op 30 oktober 2019 een grote hoeveelheid hennep en aanverwante materialen aangetroffen in de woning, wat leidde tot een besluit van de burgemeester om de woning voor een periode van zes maanden te sluiten. Echter, door de coronamaatregelen is deze sluiting feitelijk niet doorgevoerd.
Havensteder vorderde in de procedure de ontruiming van de woning en ontbinding van de huurovereenkomst, stellende dat [gedaagde] in strijd met de huurvoorwaarden had gehandeld. [gedaagde] verweerde zich door te stellen dat hij niet op de hoogte was van de hennepvondst en dat de burgemeester had besloten de woning niet te sluiten. De kantonrechter oordeelde dat Havensteder niet bevoegd was om de huurovereenkomst buitengerechtelijk te ontbinden, omdat de sluiting van de woning niet had plaatsgevonden. Desondanks werd geoordeeld dat [gedaagde] tekort was geschoten in zijn verplichtingen als huurder, wat de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigde.
De kantonrechter heeft de huurovereenkomst ontbonden en [gedaagde] veroordeeld om de woning binnen veertien dagen te ontruimen. Tevens werd [gedaagde] in de proceskosten veroordeeld. De vordering van Havensteder tot uitvoerbaar bij voorraadverklaring werd afgewezen, omdat er geen sprake was van een kennelijk ongegrond verweer.