In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 20 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een huurder en verhuurder over de doorberekening van afvalstoffenheffing en regionale belasting. De huurovereenkomst tussen de partijen liep van 1 maart 2019 tot 29 februari 2020. De huurder, aangeduid als [eiser 1], vorderde terugbetaling van bedragen die hij had betaald voor afvalstoffenheffing en regionale belasting, in totaal € 583,51, en daarnaast buitengerechtelijke incassokosten van € 174,84. De verhuurder, aangeduid als [gedaagden], had deze kosten doorberekend aan de huurder, maar de huurder stelde dat dit niet was overeengekomen in de huurovereenkomst.
De kantonrechter oordeelde dat de verhuurder in principe gerechtigd is om dergelijke heffingen door te berekenen aan de huurder, tenzij dit wettelijk niet is toegestaan. In dit geval was er geen bewijs dat partijen afwijkende afspraken hadden gemaakt over de doorberekening van deze kosten. De huurder had ingestemd met de doorberekeningsmogelijkheden in de huurovereenkomst, waardoor de vordering van de huurder werd afgewezen. Ook de vordering tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten werd afgewezen, omdat de huurder niet gerechtigd was om de gevorderde bedragen te eisen.
In reconventie vorderde [eiser 2] een bedrag van € 290,00 voor kosten die hij had gemaakt in verband met de procedure. Deze vordering werd eveneens afgewezen, omdat de gevorderde kosten niet voldoende waren gespecificeerd. De kantonrechter heeft de proceskosten aan de zijde van de gedaagden begroot op nihil, aangezien de vorderingen in beide conventies werden afgewezen.