ECLI:NL:RBROT:2020:11560

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 november 2020
Publicatiedatum
14 december 2020
Zaaknummer
8583576 CV EXPL 20-20133
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doorberekening van afvalstoffenheffing en regionale belasting door verhuurder aan huurder

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 20 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een huurder en verhuurder over de doorberekening van afvalstoffenheffing en regionale belasting. De huurovereenkomst tussen de partijen liep van 1 maart 2019 tot 29 februari 2020. De huurder, aangeduid als [eiser 1], vorderde terugbetaling van bedragen die hij had betaald voor afvalstoffenheffing en regionale belasting, in totaal € 583,51, en daarnaast buitengerechtelijke incassokosten van € 174,84. De verhuurder, aangeduid als [gedaagden], had deze kosten doorberekend aan de huurder, maar de huurder stelde dat dit niet was overeengekomen in de huurovereenkomst.

De kantonrechter oordeelde dat de verhuurder in principe gerechtigd is om dergelijke heffingen door te berekenen aan de huurder, tenzij dit wettelijk niet is toegestaan. In dit geval was er geen bewijs dat partijen afwijkende afspraken hadden gemaakt over de doorberekening van deze kosten. De huurder had ingestemd met de doorberekeningsmogelijkheden in de huurovereenkomst, waardoor de vordering van de huurder werd afgewezen. Ook de vordering tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten werd afgewezen, omdat de huurder niet gerechtigd was om de gevorderde bedragen te eisen.

In reconventie vorderde [eiser 2] een bedrag van € 290,00 voor kosten die hij had gemaakt in verband met de procedure. Deze vordering werd eveneens afgewezen, omdat de gevorderde kosten niet voldoende waren gespecificeerd. De kantonrechter heeft de proceskosten aan de zijde van de gedaagden begroot op nihil, aangezien de vorderingen in beide conventies werden afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8583576 CV EXPL 20-20133
uitspraak: 20 november 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiser 1],
wonende te [woonplaats eiser] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
gemachtigde: mr. R.M. Berendsen, advocaat te Amsterdam,
tegen

1..[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats gedaagde 1] ,
gedaagde in conventie,
procederend in persoon,
en
2. [gedaagde 2] ,
wonende te [woonplaats gedaagde 2] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
procederend in persoon.
Eiser wordt hierna aangeduid als “ [eiser 1] ” en gedaagden worden hierna afzonderlijk aangeduid als “ [gedaagde 1] ” en “ [gedaagde 2] ”. Gezamenlijk worden gedaagden hierna aangeduid als “ [gedaagden] ”.

1..Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het exploot van dagvaarding van 8 juni 2020, met producties;
  • het schriftelijke antwoord van [gedaagde 2] , alsook de vordering in reconventie, met productie;
  • de conclusie van repliek, met productie;
  • de conclusie van dupliek, met producties.
1.2
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis nader bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1
[gedaagde 1] heeft met [eiser 1] een huurovereenkomst gesloten voor de duur van één jaar, welke is aangevangen op 1 maart 2019 en is geëindigd op 29 februari 2020, ter zake de woning, gelegen aan de [adres] (nader te noemen: het gehuurde). Op deze huurovereenkomst zijn de Algemene Bepalingen Huurovereenkomst Woonruimte versie 30 juli 2003 van toepassing.
2.2
In de artikelen 7.1 en 7.2 van de voormelde huurovereenkomst zijn partijen het volgende overeengekomen:
“(…)
7.1. Tenzij dit op grond van de wet of daaruit voortvloeiende regelgeving niet is toegestaan, zijn voor rekening van huurder, ook als verhuurder daarvoor wordt aangeslagen:
de onroerende zaakbelasting en de waterschap- of polderlasten ter zake van het feitelijk gebruik van het gehuurde en het feitelijk medegebruik van dienstruimten, algemene en gemeenschappelijke ruimten;
milieuheffingen, waaronder de verontreinigingsheffing, oppervlaktewateren en zuiveringsheffing afvalwater;
baatbelasting, of daarmee verwante belastingen of heffingen, geheel of een evenredig gedeelte daarvan, indien en voor zover huurder is gebaat bij datgene op grond waarvan de aanslag of heffing wordt opgelegd
overige bestaande of toekomstige belastingen, milieubeschermingsbijdragen, lasten, heffingen en retributies
-
ter zake van het feitelijk gebruik van het gehuurde;
-
ter zake van goederen van huurder;
-
die niet geheel of gedeeltelijk zouden zijn geheven of opgelegd, als het gehuurde niet in gebruik zou zijn gegeven.
7.2.
Indien de voor rekening van huurder komende heffingen, belastingen, retributies of andere lasten bij verhuurder worden geïnd, moeten deze door huurder op eerste verzoek aan verhuurder worden voldaan.(…)”
2.3
Op 14 mei 2020 heeft de gemachtigde van [eiser 1] [gedaagden] bij aangetekende brief gesommeerd om binnen 15 dagen na de ontvangst van die brief een aantal (voorgeschoten) bedragen te restitueren, waaronder een bedrag van € 259,41 voor afvalstoffenheffing en een bedrag van € 324,10 voor regionale belasting, bij gebreke waarvan buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 174,84 in rekening zullen worden gebracht.
2.4
[gedaagden] heeft na voormelde sommatie een restitutiebetaling verricht, maar het totaalbedrag van € 583,51 (€ 259,41 + € 324,10) ter zake de afvalstoffenheffing en regionale belasting heeft [gedaagden] onbetaald gelaten.

3..Het geschil in conventie

3.1
[eiser 1] heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen om aan [eiser 1] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 583,51 aan hoofdsom en een bedrag van € 174,84 aan buitengerechtelijke incassokosten, alsmede veroordeling van [gedaagden] in de proces- en nakosten (inclusief wettelijke rente);
3.2
Aan zijn vordering heeft [eiser 1] – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – ten grondslag gelegd dat [gedaagden] hem heeft opgeroepen de bedragen zoals vermeld onder 2.4 te betalen, terwijl hij daartoe niet gehouden was. Partijen zijn immers niet in de huurovereenkomst overeengekomen dat [gedaagden] de afvalstoffenheffing en de regionale belasting aan [eiser 1] mocht doorberekenen. [eiser 1] heeft daarom recht op restitutie van die bedragen, in totaal dus € 583,51.
Door de wanbetaling van de zijde van [gedaagden] voelde [eiser 1] zich genoodzaakt zijn gemachtigde in te schakelen en buitengerechtelijke incassokosten te maken. Deze kosten ten bedrage van € 174,84 dienen voor rekening van [gedaagden] te komen.
3.3
[gedaagden] heeft – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – geconcludeerd tot afwijzing van de vordering van [eiser 1] . De afspraak tussen [gedaagde 1] en [eiser 1] was dat bovengenoemde lasten door [eiser 1] voldaan zouden worden. Dit is ook schriftelijk vastgelegd in de huurovereenkomst (zie 2.2). Voorts is [gedaagde 2] gedagvaard, maar hij is niet de eigenaar van het gehuurde en is ook geen partij op de huurovereenkomst. Onnodig is hij in zijn privacy geschaad en betrokken geraakt in deze gerechtelijke procedure.
3.4
Op de overige stellingen van partijen wordt hierna – indien van belang voor de uitkomst van deze procedure – teruggekomen.

4..Het geschil in reconventie

4.1
[eiser 2] heeft gevorderd [verweerder] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 290,00 aan [eiser 2] .
4.2
Aan zijn vordering heeft [eiser 2] – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – ten grondslag gelegd dat hij de belangen van [gedaagde 1] behartigt en dat hij de kosten aan [verweerder] wil doorberekenen die daarmee gemoeid zijn. Het betreft de kosten voor de opname van een vrije dag voor uitstel van de rolzitting van 23 juni 2020 ten bedrage van € 140,00, de administratiekosten in verband met de kennisname van diverse brieven ad € 70,00 en de kosten voor de afronding van deze brieven en onderzoeken ten bedrage van € 80,00.
4.3
[verweerder] heeft geen inhoudelijk verweer hiertegen gevoerd.

5..De beoordeling

in conventie:
5.1
Ten aanzien van de door [eiser 1] gevorderde hoofdsom ten bedrage van
€ 583,51 wordt als volgt overwogen. In algemene zin heeft te gelden dat een verhuurder de aan hem aangeslagen heffingen, belastingen, retributies of andere lasten mag doorberekenen aan de huurder, tenzij dat op grond van de wet of daaruit voortvloeiende regelgeving niet is toegestaan, zoals bijvoorbeeld bij de Onroerendezaakbelasting (ozb). Afvalstoffenheffing en regionale belasting worden ook wel bestempeld als “gebruikersbelastingen”. Doordat [eiser 1] woonachtig is geweest in het gehuurde, heeft hij gebruik kunnen maken van de afvalverwerkingsvoorzieningen van de Gemeente Rotterdam. Hetzelfde geldt voor de regionale belasting, die in het bijzonder ziet op de waterschapsbelasting. Het is voor partijen mogelijk om specifieke c.q. afwijkende afspraken te maken over de doorberekeningsmogelijkheden, maar in casu is niet gebleken dat dat is gebeurd. Integendeel, uit artikel 7.1 aanhef en sub b en d in verbinding met artikel 7.2 van de huurovereenkomst blijkt dat [eiser 1] juist heeft ingestemd met die doorberekeningsmogelijkheid (zie 2.2). Het had op de weg van [eiser 1] gelegen om, nu zijn vordering door [gedaagden] betwist wordt, zijn stelling omtrent de verschuldigdheid van de afvalstoffenheffing en de regionale belasting door [gedaagden] nader te concretiseren. Dit heeft hij echter niet gedaan. Deze vordering zal derhalve worden afgewezen.
5.2
Voorts maakt [eiser 1] aanspraak op buitengerechtelijke incassokosten. De daaraan ten grondslag liggende brief van 14 mei 2020 (zie 2.3) ziet op meerdere door [eiser 1] voorgeschoten bedragen, maar nu [gedaagden] de in deze procedure gevorderde bedragen niet verschuldigd is (geweest), kan het bedrag van € 174,84 niet worden toegewezen.
5.3
Daar de vorderingen van [eiser 1] worden afgewezen, komt de kantonrechter niet toe aan het verweer van [gedaagde 2] dat hij niet gehouden is tot betaling van de gevorderde bedragen.
5.4
[eiser 1] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [gedaagden] begroot op nihil.
in reconventie:
5.5
In reconventie vordert [eiser 2] een bedrag van € 290,00 voor de geleden schade als onkostenvergoeding wegens het bijstaan van zijn dochter [gedaagde 1] in de onderhavige procedure. De wet biedt de rechter in artikel 238 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de mogelijkheid in zaken waarin partijen in persoon kunnen procederen een vergoeding toe te kennen voor noodzakelijke reis- en verblijfkosten of een door de rechter te bepalen bedrag voor noodzakelijke verletkosten (vergoeding van gederfde inkomsten). Deze kosten hangen samen met het verschijnen op een zitting en dienen nader te worden gespecificeerd. Nu [eiser 2] schriftelijk heeft geprocedeerd en het gevorderde bedrag niet nader is gespecificeerd en onderbouwd, zal de vordering van [eiser 2] worden afgewezen.
5.6
[gedaagden] wordt veroordeeld in de proceskosten, met dien verstande dat aangezien de vordering in reconventie rechtstreeks voortvloeit uit de vordering in conventie, de kosten aan de zijde van [verweerder] worden begroot op nihil.

6..De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
wijst de vordering van [eiser 1] af;
veroordeelt [eiser 1] in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [gedaagden] begroot op nihil.
in reconventie
wijst de vordering van [eiser 2] af;
veroordeelt [eiser 2] in de proceskosten, die tot heden aan de zijde van [verweerder] begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.I. Mentink en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
44240