In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 13 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Stichting Vestia en een gedaagde huurder. De eiseres, Vestia, heeft gevorderd de huurovereenkomst te ontbinden en de gedaagde te veroordelen tot ontruiming van het gehuurde pand vanwege een aanzienlijke huurachterstand. De huurovereenkomst betrof een woning met een maandhuur van € 562,53, waarbij de gedaagde een huurachterstand had laten ontstaan van meer dan twaalf maanden, wat resulteerde in een totaalbedrag van € 7.898,75 aan achterstallige huur en buitengerechtelijke incassokosten. De gedaagde heeft verweer gevoerd, waarbij hij zijn financiële problemen en de rol van zijn beschermingsbewindvoerder aanhaalde, maar de kantonrechter oordeelde dat de achterstand in de huurbetaling de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigde. De kantonrechter heeft de vordering van Vestia toegewezen, de huurovereenkomst ontbonden en de gedaagde veroordeeld tot ontruiming van het gehuurde binnen veertien dagen na betekening van het vonnis. Tevens is de gedaagde veroordeeld tot betaling van de huurachterstand en de proceskosten.