ECLI:NL:RBROT:2020:11558

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 november 2020
Publicatiedatum
14 december 2020
Zaaknummer
8583933 CV EXPL 20-20163
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst en ontruiming wegens huurachterstand

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 13 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Stichting Vestia en een gedaagde huurder. De eiseres, Vestia, heeft gevorderd de huurovereenkomst te ontbinden en de gedaagde te veroordelen tot ontruiming van het gehuurde pand vanwege een aanzienlijke huurachterstand. De huurovereenkomst betrof een woning met een maandhuur van € 562,53, waarbij de gedaagde een huurachterstand had laten ontstaan van meer dan twaalf maanden, wat resulteerde in een totaalbedrag van € 7.898,75 aan achterstallige huur en buitengerechtelijke incassokosten. De gedaagde heeft verweer gevoerd, waarbij hij zijn financiële problemen en de rol van zijn beschermingsbewindvoerder aanhaalde, maar de kantonrechter oordeelde dat de achterstand in de huurbetaling de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigde. De kantonrechter heeft de vordering van Vestia toegewezen, de huurovereenkomst ontbonden en de gedaagde veroordeeld tot ontruiming van het gehuurde binnen veertien dagen na betekening van het vonnis. Tevens is de gedaagde veroordeeld tot betaling van de huurachterstand en de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8583933 CV EXPL 20-20163
uitspraak: 13 november 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de stichting
Stichting Vestia,
statutair gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
gemachtigde: mr. Z. da Luz Almeida, werkzaam bij Flanderijn Incasso Gerechtsdeurwaarders te Den Haag,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
aanvankelijk procederend met gemachtigde: mr. M. Taheri te Utrecht,
thans procederend in persoon.
Partijen worden hierna aangeduid als “Vestia” respectievelijk “ [gedaagde] ”.

1..Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het exploot van dagvaarding van 9 juni 2020, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met productie;
  • het tussenvonnis van 31 augustus 2020, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald op 28 september 2020;
  • de (fax-)brief van Vestia van 17 september 2020, met producties.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 28 september 2020 te 11:15 uur, via Skype. Hierbij is van de zijde van Vestia verschenen de gemachtigde voornoemd. [gedaagde] is in persoon verschenen. Van hetgeen ter zitting is verhandeld, heeft de griffier aantekening gehouden.
1.3.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

2.1.
In het kader van de onderhavige procedure wordt van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.2.
Tussen Vestia en [gedaagde] bestaat een huurovereenkomst met betrekking tot de woning gelegen aan de [adres] (hierna: ‘het gehuurde’). De huurprijs is bij vooruitbetaling verschuldigd en bedraagt thans € 562,53 per maand.
2.3.
[gedaagde] heeft een huurachterstand laten ontstaan. Bij brief van 20 april 2020 heeft de gemachtigde van Vestia [gedaagde] aangemaand het op dat moment openstaande bedrag van € 4.392,20 binnen 15 dagen na ontvangst van die brief te voldoen, bij gebreke waarvan buitengerechtelijke incassokosten van € 682,71 (inclusief btw) in rekening zullen worden gebracht.
2.4.
De goederen van [gedaagde] hebben onder bewind gestaan. De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [bedrijf] te Culemborg was beschermingsbewindvoerder. Bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 20 september 2019 (zaaknummer 7860807 GZ VERZ 19-3998) is het bewind opgeheven. In dat kader is overwogen:
“(…)
Betrokkene heeft aangegeven het bewind te willen opheffen. Betrokkene is ontevreden over hoe het bewind verloopt. Betrokkene meent het zelf weer te kunnen oppakken. Betrokkene heeft een vaste relatie en beiden hebben een vaste dienstbetrekking. Bovendien zal de partner van betrokkene hem op financieel gebied ondersteunen, aldus betrokkene.
De bewindvoerder heeft aangegeven dat het niet verstandig is om het bewind op te heffen. Zo is zij van mening dat zij in staat is om de schulden van betrokkene sneller kan oplossen. Daarnaast zit betrokkene vanaf november 2018 in een schuldhulpverleningstraject en indien het bewind opgeheven wordt, er kans bestaat dat het schuldhulpverleningstraject in gevaar komt, aldus de bewindvoerder.
(…)”

3..Het geschil

3.1.
Vestia heeft gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de huurovereenkomst tussen partijen te ontbinden, [gedaagde] te veroordelen tot ontruiming van het gehuurde en betaling tegen kwijting aan Vestia van een bedrag van € 5.637,44 aan huurachterstand (berekend tot en met mei 2020) en buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 4.954,73 vanaf de dag van de dagvaarding tot de dag der algehele voldoening en de betaling van de toekomstige huurtermijnen althans gebruiksvergoeding, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
Aan haar vordering heeft Vestia – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – ten grondslag gelegd dat [gedaagde] in gebreke is gebleven met de tijdige en volledige betaling van de huur, waardoor een huurachterstand is ontstaan die berekend tot en met mei 2020 € 4.954,73 bedraagt. Vestia vordert tevens de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag van de dagvaarding. De achterstand rechtvaardigt ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde. Nu [gedaagde] ondanks aanmaning niet (op tijd) heeft betaald maakt Vestia tevens aanspraak op buitengerechtelijke incassokosten van € 682,71 (inclusief btw). Daarnaast vordert Vestia € 562,53 per maand aan huur/gebruiksvergoeding vanaf de maand juni 2020 tot en met de maand van de ontruiming.
3.3.
[gedaagde] heeft – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – het volgende verweer gevoerd. Hij heeft de afgelopen maanden veel tegenslagen gehad. Hij heeft een aantal jaren [bedrijf] als beschermingsbewindvoerder gehad, maar die heeft zijn werk niet goed gedaan. [bedrijf] moet de gemaakte fouten oplossen. De huurachterstand is opgelopen omdat [gedaagde] zijn baan is kwijtgeraakt. Hij is bijna € 8.000,-- kwijt geweest aan advocaatkosten. Hij heeft een paar maanden geen inkomsten gehad. Inmiddels heeft hij een bijstandsuitkering. Hij probeert zo spoedig mogelijk een nieuwe baan te vinden. Gelet op deze omstandigheden is ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde nu niet gerechtvaardigd. [gedaagde] verzoekt een (nieuwe) betalingsregeling met hem te treffen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt – voor zover althans van belang voor de uitkomst van de procedure – hierna teruggekomen.

4..De beoordeling

4.1.
In haar nadere (fax-)brief heeft Vestia, onder overlegging van een specificatie, gesteld dat de huurachterstand is opgelopen naar een bedrag van € 7.216,04, berekend tot en met september 2020. Nu [gedaagde] ter zitting de verschuldigdheid en de hoogte van dit bedrag niet betwist heeft, zal de kantonrechter in rechte uitgaan van de juistheid daarvan. De vordering wordt derhalve in zoverre toegewezen.
4.2.
De gevorderde wettelijke rente zal – als niet separaat weersproken en als op de wet gegrond – worden toegewezen op de wijze zoals in het dictum vermeld.
4.3.
Vestia maakt aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. De in 2.3 bedoelde brief voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) en het gevorderde bedrag van € 682,71 is conform het Besluit berekend. Dit bedrag zal dan ook worden toegewezen.
4.4.
Als een huurder zijn verplichting om tijdig de huur betalen niet nakomt, mag de verhuurder de rechter vragen om de huurovereenkomst te ontbinden. De rechter dient deze vordering alleen toe te wijzen als de huurachterstand dit rechtvaardigt. Als uitgangspunt geldt dat een huurachterstand van drie maanden of meer ernstig genoeg is om de huurovereenkomst te ontbinden, maar de rechter moet alle omstandigheden afwegen. Zo is van belang of de lopende huur wordt betaald en of de huurder (een deel) van de achterstand alsnog heeft voldaan (zie HR 28 september 2018, ECLI:NL:HR: 2018:1810).
4.5.
De huurachterstand bedraagt ruim twaalf maanden, hetgeen in beginsel ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde rechtvaardigt. De door [gedaagde] gestelde oorzaken voor het ontstaan van de achterstand – wat daar verder ook van zij – liggen in zijn risicosfeer en kan hij niet aan Vestia tegenwerpen. Daar komt bij dat de lopende huur niet wordt betaald en dat er geen concreet uitzicht is op het inlopen van de huurachterstand. Ter zitting heeft Vestia bovendien onbetwist gesteld dat zij, als sociale verhuurder, tevergeefs meerdere pogingen heeft ondernomen om [gedaagde] hulp te bieden en dat de schuldhulpverlening is gestaakt omdat [gedaagde] niet alle afspraken is nagekomen.
4.6.
Onder deze omstandigheden kan naar het oordeel van de kantonrechter niet van Vestia worden verlangd dat de huurovereenkomst gecontinueerd wordt. Daarom zal de kantonrechter de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde toewijzen. De ontruimingstermijn wordt, zoals gevorderd, gesteld op veertien dagen.
4.7.
De gevorderde gebruikersvergoeding van € 562,53 wordt vanaf de maand oktober 2020 toegewezen.
4.8.
Ingevolge artikel 6:29 BW is de kantonrechter niet gerechtigd tot het treffen van een betalingsregeling zonder toestemming van Vestia. Die toestemming is in deze procedure niet gegeven. Voor het eventueel alsnog treffen van een betalingsregeling wordt [gedaagde] verwezen naar de gemachtigde van Vestia.
4.9.
De kantonrechter geeft [gedaagde] in overweging zo spoedig mogelijk op zoek te gaan naar hulp bij zijn financiële problemen, bijvoorbeeld door het opnieuw aanvragen van beschermingsbewind. Dan zou eventueel ook onderzocht kunnen worden in hoeverre zijn voormalige beschermingsbewindvoerder fouten heeft gemaakt, zoals door [gedaagde] gesteld.
4.10.
[gedaagde] zal als de in het (grotendeels) ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. De proceskosten van de zijde van Vestia worden vastgesteld op:
  • griffiegeld € 499,00
  • dagvaarding € 100,89
  • bevragen BRP € 2,07
 € 601,96 € 601,96 aan verschotten
en € 600,00 aan salaris gemachtigde (2 punten à € 300,00 per punt).

5..De beslissing

De kantonrechter,
veroordeelt [gedaagde] om aan Vestia tegen kwijting te betalen een bedrag van € 7.898,75 aan achterstallige huur berekend tot en met september 2020 en buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over € 4.954,73 vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening;
ontbindt de tussen partijen bestaande huurovereenkomst en veroordeelt [gedaagde] om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis het gehuurde te ontruimen met alle personen en zaken die zich vanwege [gedaagde] daar bevinden en het gehuurde onder overgave van de sleutels ter algehele en vrije beschikking van Vestia te stellen en te laten;
veroordeelt [gedaagde] om aan Vestia te betalen een bedrag van € 562,53 per maand, met ingang van de maand oktober 2020 tot en met de maand waarin de ontruiming plaatsvindt;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak van de zijde van Vestia vastgesteld op een bedrag van € 601,96 aan verschotten en € 600,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. van Kalmthout en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
44240