ECLI:NL:RBROT:2020:11532

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 december 2020
Publicatiedatum
14 december 2020
Zaaknummer
10/810336-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafzaak met vrijspraak voor vervaardigen kinderporno en onder dwang versturen van seksueel getinte afbeeldingen, maar bewezen diefstal in vereniging

Op 14 december 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een jeugdstrafzaak tegen een verdachte geboren in 2004. De zaak betrof onder andere de vervaardiging van kinderporno en het onder dwang versturen van seksueel getinte afbeeldingen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van deze feiten, omdat er onvoldoende steunbewijs was voor de verklaringen van de aangeefster. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de aangeefster niet wettig en overtuigend konden worden bewezen, aangezien deze niet ondersteund werden door ander bewijs. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor de feiten 1 en 2.

Echter, de rechtbank achtte de diefstal in vereniging wel bewezen. De verdachte had samen met een medeverdachte in de woning van de aangeefster spullen weggenomen, waaronder parfumflessen en een horloge. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de aangeefster en getuigen voldoende bewijs boden voor de diefstal. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 60 uur, waarbij de tijd in voorarrest in mindering werd gebracht. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de schade niet rechtstreeks verband hield met het bewezen verklaarde feit.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team jeugd
Parketnummer: 10/810336-19
Datum uitspraak: 14 december 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] 2004,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. G.S.J. van Gestel, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de besloten terechtzittingen van 17 en 30 november 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. S.M. Scheer heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van 60 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 14 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar met als bijzondere voorwaarden dat de verdachte zich zal inzetten om invulling te geven aan zijn dagbesteding (school en/of stage) en een contactverbod met de aangeefster;
  • met opdracht aan de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht;
  • oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht inhoudende een contactverbod met de aangeefster, waarbij voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan vervangende jeugddetentie voor de duur van drie dagen wordt toegepast met een maximum van zes maanden;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf, bestaande uit de leerstraf So-Cool voor de duur van 40 uur, subsidiair 20 dagen vervangende jeugddetentie;
  • opheffing van het geschorste bevel voorlopige hechtenis.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak feiten 1 en 2
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen, dus dat sprake is geweest van het meermalen in vereniging vervaardigen van kinderporno en dat de verdachte de aangeefster [naam slachtoffer 1] wederrechtelijk heeft gedwongen om foto’s en video’s van zichzelf aan hem te sturen. De officier van justitie baseert zich hierbij op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
4.1.2.
Beoordeling
Feit 1
Uit het dossier blijkt dat [naam slachtoffer 1] op een datum in de ten laste gelegde periode de medeverdachte [naam medeverdachte 1] heeft gepijpt in het trappenhuis van de flat waar hij woont. [naam medeverdachte 1] en een vriend van hem die ter plaatse was, hebben allebei een filmpje gemaakt van deze seksuele handelingen. [naam medeverdachte 1] heeft de naam van deze vriend niet genoemd.
[naam slachtoffer 1] heeft steeds verklaard dat zij er zeker van is dat de verdachte degene was die er in het trappenhuis bij was toen zij [naam medeverdachte 1] pijpte en dat hij dus de vriend is die daarvan ook een filmpje heeft gemaakt. De verdachte heeft dit ontkend.
Volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Dit betekent ook in dit geval dat de verklaringen van [naam slachtoffer 1] steun dienen te vinden in andere bewijsmiddelen.
De politie heeft een beschrijving gegeven van de inhoud van de filmpjes: op een van de filmpjes is achter [naam medeverdachte 1] nog een (jonge)man te zien. Deze (jonge)man is op de rug gefilmd. Hiervan zijn vier screenshots in het dossier opgenomen. De verbalisanten hebben over deze (jonge)man opgemerkt dat hij een ietwat voorover gebogen houding heeft. Zij hebben vervolgens dit beeld vergeleken met het beeld dat zij van de verdachte hebben opgedaan tijdens zijn verhoor. Tijdens het verhoor zagen zij dat de verdachte een gezet postuur had en dat hij een ietwat voorover gebogen houding had. Op de telefoon van de verdachte is ook een foto van hem gevonden waarop is te zien dat hij een ietwat voorover gebogen houding heeft. Ter terechtzitting heeft de rechtbank deze houding van de verdachte ook waargenomen toen de verdachte na een korte onderbreking van de zitting weer binnenkwam.
De screenshots in het dossier en de beschrijving die de politie van de beelden van de vriend in het trappenhuis heeft gegeven, hebben een weinig onderscheidend vermogen. Vooral nu het beeld op die screenshots van de persoon die filmt vrij onduidelijk is. De voorover gebogen houding die daarop waar te nemen lijkt, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om op basis daarvan te concluderen dat het onmiskenbaar de verdachte betreft die op het filmpje te zien is. (De beschrijving van) het filmpje, waarop de vriend van [naam medeverdachte 1] is te zien, biedt dus geen ondersteuning aan de verklaring van [naam slachtoffer 1] dat de verdachte deze vriend was. De omstandigheid dat de verdachte in de tenlastegelegde periode met [naam medeverdachte 1] bevriend was, biedt die steun evenmin.
Nu de verklaring van [naam slachtoffer 1] ook overigens niet wordt ondersteund door ander bewijsmateriaal, acht de rechtbank het onder 1 laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen en zal de rechtbank de verdachte van dat feit vrijspreken.
Feit 2
[naam slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij naar de verdachte filmpjes moest sturen van haar (naakte) borsten en/of billen, anders zou hij een eerder door haar gemaakt en aan de medeverdachte [naam medeverdachte 1] verstuurd filmpje doorsturen naar haar moeder en oudste broer. Ze heeft ook verklaard dat zij via Snapchat foto’s en een video heeft verstuurd naar de verdachte. De verdachte heeft ontkend foto’s en video’s van [naam slachtoffer 1] te hebben ontvangen of haar tot het sturen daarvan te hebben gedwongen.
Ook hier geldt dat voor een bewezenverklaring de verklaringen van [naam slachtoffer 1] steun dienen te vinden in andere bewijsmiddelen.
In het dossier heeft de rechtbank geen steunbewijs voor haar verklaring gevonden. De door [naam slachtoffer 1] genoemde Snapchat-gesprekken tussen haar en de verdachte bevinden zich niet in het dossier. Evenmin kan volgens de rechtbank de verklaring van de broer van [naam slachtoffer 1] , [naam broer slachtoffer 1] , als steun dienen, nu zijn verklaring te veel afwijkt van haar verklaring. Zo verklaart [naam slachtoffer 1] dat haar naaktfoto’s zijn verstuurd naar deze broer, dat haar angst daardoor nog groter werd en zij zich daarom gedwongen voelde om naaktfoto’s te blijven sturen. De broer heeft verklaard (een) dergelijke foto(’s) van [naam slachtoffer 1] niet te hebben gezien of ontvangen. Buiten de verklaringen van [naam slachtoffer 1] blijkt uit niets of en op welk(e) moment(en) en onder welke omstandigheden zij eventuele naaktfoto’s heeft gestuurd aan de verdachte.
Dit brengt mee dat, nu toereikend steunbewijs ontbreekt, niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen de verdachte onder 2 ten laste is gelegd, zodat hij ook hiervan moet worden vrijgesproken.
4.1.3.
Conclusie
Het onder 1 en 2 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering feit 3
4.2.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen, dus dat sprake is geweest van diefstal in vereniging. De officier van justitie baseert zich hierbij op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
4.2.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het onder 3 ten laste gelegde in verband met het ontbreken van overtuigend bewijs. Daartoe is aangevoerd dat de verklaringen van [naam slachtoffer 1] onvoldoende betrouwbaar zijn en dat deze onvoldoende worden ondersteund door overige bewijsmiddelen. [naam slachtoffer 1] heeft wisselend verklaard en haar verklaringen zijn op essentiële onderdelen tegenstrijdig met hetgeen door onafhankelijke getuigen is verklaard.
4.2.3.
Beoordeling
Vast staat dat in de eerste helft van 2019 uit de woning van [naam slachtoffer 1] , spullen zijn weggenomen. [naam slachtoffer 1] heeft hierover verklaard dat er parfumflessen, een ketting en haar horloge zijn weggenomen. De broer van [naam slachtoffer 1] heeft aan de politie laten weten dat hij twee parfumflessen en een ketting mist. [naam slachtoffer 1] heeft verklaard dat de spullen zijn weggenomen door de verdachte en [naam medeverdachte 1] nadat de jongens boven in de woning zijn geweest. Zij heeft gezien dat de verdachte en [naam medeverdachte 1] de spullen wegnamen.
Dat de verdachte in de woning en ook op de bovenverdieping in de woning is geweest, heeft hij bevestigd. De verdachte heeft ter terechtzitting echter verklaard dat hij samen met nog twee andere jongens in de woning was en dat niet hij maar een van de twee andere jongens de spullen zou hebben gepakt. De verdachte zou slechts even boven zijn geweest en daarna beneden hebben gewacht op de anderen. Toen de verdachte en zijn vrienden weer buiten waren, liet één van de andere jongens de parfumfles en het horloge zien die waren weggenomen. De rechtbank acht deze verklaring van de verdachte niet geloofwaardig.
[naam slachtoffer 1] heeft verklaard over twee jongens die op de bovenverdieping van de woning zijn geweest en niet over drie jongens. Ook getuige [naam getuige 1] heeft verklaard dat de verdachte en één andere jongen, namelijk [naam medeverdachte 1] , in de woning van [naam slachtoffer 1] zijn geweest, waar zij op dat moment ook was. Getuige [naam getuige 1] heeft [naam medeverdachte 1] toen horen zeggen dat hij dingen in het huis ging pakken. Vervolgens is de verdachte samen met [naam medeverdachte 1] naar boven gegaan en is [naam slachtoffer 1] hen achterna gegaan. Getuige [naam getuige 2] zat op dit moment boven in de kamer van de broers en heeft daar [naam medeverdachte 1] ook gezien. Getuige [naam getuige 2] heeft verklaard dat zij de verdachte heeft gezien toen hij voor de deur van de woning stond. Zowel [naam slachtoffer 1] als getuige [naam getuige 1] verklaren over de twee jongens die in de woning zijn geweest, namelijk de verdachte en [naam medeverdachte 1] . [naam slachtoffer 1] heeft daarnaast verklaard dat beide jongens spullen uit de woning hebben meegenomen. Dat heeft zij niet alleen bij de politie verklaard. Ook direct nadat de verdachte en [naam medeverdachte 1] de woning weer hadden verlaten, heeft [naam slachtoffer 1] tegen beide getuigen gezegd dat er spullen waren gestolen. [naam slachtoffer 1] noemde toen de parfumflessen en haar horloge.
Haar horloge heeft [naam slachtoffer 1] uiteindelijk een half jaar later teruggekregen via haar neef, [naam neef slachtoffer 1] . [naam slachtoffer 1] had aan [naam neef slachtoffer 1] verteld dat de verdachte haar horloge in zijn bezit had. [naam neef slachtoffer 1] heeft vervolgens contact opgenomen met de verdachte en een afspraak gemaakt waarbij de verdachte het horloge ook heeft teruggegeven.
Gelet op deze verklaringen komt de rechtbank tot de conclusie dat de verdachte degene is geweest die met de medeverdachte spullen heeft weggenomen uit de woning van [naam slachtoffer 1] .
4.2.4.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
3.
hij in de periode van 1 januari 2019 tot en met 14 juli 2019 te Vlaardingen,
tezamen en in vereniging met een ander in een woning gelegen aan de [adres delict] , parfumflessen en een ketting die aan een ander dan aan verdachte en zijn mededader toebehoorden, te weten aan [naam slachtoffer 2] , en een horloge, dat aan een ander dan aan verdachte en zijn mededader toebehoorde, te weten aan [naam slachtoffer 1] ,
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
Diefstal door twee of meer verenigde personen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
Samen met een ander heeft de verdachte zich op veertienjarige leeftijd schuldig gemaakt aan een diefstal uit een woning. Zij zijn de woning binnengegaan en hebben spullen weggenomen. [naam slachtoffer 1] stond erbij en voelde zich machteloos. Door zich zo te gedragen heeft de verdachte een inbreuk gemaakt op de privacy van de bewoners. Het gaat om een ernstig feit, waardoor schade en overlast is veroorzaakt. De verdachte heeft door zijn gedrag laten zien geen respect te hebben voor andermans eigendommen.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 26 oktober 2020, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages en verklaringen van deskundigen op de terechtzitting
GZ-psycholoog drs. [naam GZ-psycholoog] heeft een rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd 6 december 2019. Dit rapport houdt voor zover van belang het volgende in.
Bij de verdachte is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een licht verstandelijke beperking. Dit was ook zo ten tijde van het plegen van de ten laste gelegde feiten. In algemene zin brengen de zwakke cognitieve vermogens van de verdachte met zich dat hij verminderd de gevolgen van zijn gedrag overziet en dat hij zijn gedrag minder goed kan organiseren. Ook brengt dit mee dat hij door zijn gebrekkige zelfsturing geneigd is anderen te volgen in gedrag en situaties die hij zelf niet overziet en onvoldoende in staat is daar zelf keuzes in te maken. Gezien de ontkenning kan echter geen uitspraak worden gedaan over de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte. Het recidiverisico wordt ingeschat als matig, waarbij de risico’s vooral zijn gelegen in de tekortschietende coping mechanismen, het gebrek aan sociaal beoordelingsvermogen aan gedragsalternatieven en de beïnvloedbaarheid door leeftijdsgenoten. Geadviseerd wordt een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zijn medewerking verleent aan de begeleiding door een jongerencoach. Daarbij wordt ook geadviseerd de leerstraf So-Cool op te leggen.
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 30 september 2020. Dit rapport houdt het volgende in.
De Raad maakt zich veel zorgen over de schoolgang van de verdachte, nu deze is gestagneerd. Het lukt de ouders onvoldoende om de verdachte hierin aan te sturen. Inmiddels is ook sprake van een ondertoezichtstelling. Het toekomstperspectief van de verdachte is in het geding gekomen, waardoor de kans op herhaling wordt vergroot. Geadviseerd wordt een deels voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de jeugdreclassering, het verkrijgen en behouden van een adequate dagbesteding, het meewerkten aan de hulpverlening die de jeugdreclassering nodig acht en een contactverbod met het slachtoffer.
De gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (hierna: de jeugdreclassering) heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 16 november 2020. Dit rapport houdt in dat de zorgen rondom de verdachte groot zijn. Er is nog steeds sprake van veelvuldig schoolverzuim, het is onduidelijk waar en met wie de verdachte zich binnen en buiten schooltijd bevindt. De verdachte gaat volledig zijn eigen gang, geeft geen openheid van zaken en liegt aantoonbaar veelvuldig. Vanuit huis kan de verdachte niet de nodige sturing worden geboden. Dit maakt dat de kans op recidive wordt ingeschat als hoog.
[naam jeugdreclasseringsmedewerker] , als jeugdreclasseringsmedewerker werkzaam bij de jeugdreclassering, heeft ter zitting het volgende naar voren gebracht. De jeugdreclassering schaart zich achter het advies van de Raad. Daarnaast adviseert zij om als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijke straf tevens een meldplicht op te leggen. Voor het vlottrekken van de schoolgang van de verdachte is recent een nieuw plan opgesteld. Omdat de verdachte had aangegeven niet gemotiveerd te zijn voor school, is in het plan opgenomen dat de verdachte drie dagen per week zal stagelopen en maar twee dagen een ochtend naar school gaat. Omdat in de thuissituatie meer specialistische hulp nodig is, is recent MST gestart. Wanneer de situatie niet verbetert, zal een uithuisplaatsing van de verdachte noodzakelijk zijn.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Nu de rechtbank vrijspreekt van de eerste twee ten laste gelegde feiten, komt de rechtbank anders dan de officier van justitie niet tot een straf in de vorm van jeugddetentie. En hoewel de ontwikkeling van de verdachte grote zorgen baart en de rechtbank het belang van toezicht en begeleiding ziet, staat een eventuele voorwaardelijke straf evenmin in verhouding tot de betrekkelijke ernst van het feit.
De rechtbank zal een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van 60 uur opleggen. De tijd die de verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht moet op deze werkstraf in mindering worden gebracht. Dit leidt ertoe dat de verdachte, die al 46 dagen in voorarrest heeft gezeten, geen werkstraf meer behoeft uit te voeren.
Anders dan is gevorderd, ziet de rechtbank geen aanleiding een vrijheidsbeperkende maatregel, inhoudende een contactverbod met [naam slachtoffer 1] op te leggen, nu er geen aanwijzingen zijn dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend zal gedragen jegens [naam slachtoffer 1] .
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8..Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [naam slachtoffer 1] ter zake van de ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 1.500,– aan immateriële schade vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gehele vordering voor toewijzing vatbaar is.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, dan wel dat de vordering dient te worden afgewezen.
8.3.
Beoordeling
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, nu niet is komen vast te staan dat de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd rechtstreeks verband houdt met het onder 3 bewezen verklaarde feit.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
8.4.
Conclusie
In deze procedure wordt over de gevorderde schadevergoeding geen inhoudelijke beslissing genomen.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 77a, 77g, 77m en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
legt de verdachte een taakstraf op, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
60 (zestig) uur, waarbij de Raad voor de Kinderbescherming dient te bepalen uit welke werkzaamheden de werkstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde werkstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
0 (nul) uurte verrichten werkstraf resteert;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst;
verklaart de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in haar vordering;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. S.C.C. Hes-Bakkeren, voorzitter, tevens kinderrechter,
en mrs. H. Benaissa en A. Wijsman-van Veen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V. de Roo, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 14 december 2020.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij
in of omstreeks de periode van 1 januari 2019 tot en met 14 juli 2019 te
Maassluis, althans in Nederland
meermalen, althans eenmaal,
(telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
(een) afbeelding(en), te weten (een) film(s),
van (een) seksuele gedraging(en), waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, te weten [naam slachtoffer 1] , geboren [geboortedatum slachtoffer 1] 2003, is betrokken of schijnbaar is betrokken
heeft vervaardigd,
welke seksuele gedraging(en) – zakelijk weergegeven – bestond(en) uit (telkens):
het met de/een penis oraal penetreren van het lichaam van die [naam slachtoffer 1] , althans een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt (bestandsnaam [naam bestand] ).
2.
hij
in of omstreeks de periode van 1 januari 2019 tot en met 14 juli 2019 te
Vlaardingen, althans in Nederland,
meermalen, althans eenmaal,
(telkens) een ander, te weten [naam slachtoffer 1] ,
door geweld of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen die ander en/of derden,
wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen, niet te doen en/of te dulden, te weten foto’s en/of video’s van haar (naakte) borsten en/of billen te maken en aan hem, verdachte, te versturen,
door die [naam slachtoffer 1] te dreigen dat hij, verdachte, een eerder door die [naam slachtoffer 1] gemaakt (en aan [naam medeverdachte 2] verstuurd) naaktfilmpje naar de moeder en broer van die [naam slachtoffer 1] zou doorsturen, indien zij niet dit soort filmpjes ook naar hem, verdachte, zou sturen, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking.
3.
hij
in of omstreeks de periode van 1 januari 2019 tot en met 14 juli 2019 te
Vlaardingen,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
in/uit een woning gelegen op/aan de [adres delict] ,
(een) parfumfles(sen) en/of (een) ketting(en) en/of (een) ring(en), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [naam slachtoffer 2] en/of [naam slachtoffer 2] , en/of
een horloge, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [naam slachtoffer 1] ,
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.