In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 24 november 2020 een beschikking gegeven met betrekking tot een zorgmachtiging voor een betrokkene die sinds 2008 bekend is met schizofrenie en onder behandeling staat in de geestelijke gezondheidszorg. De officier van justitie heeft op 5 november 2020 een verzoekschrift ingediend, waarin werd verzocht om een zorgmachtiging op grond van artikel 6:4 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Tijdens de mondelinge behandeling, die telefonisch plaatsvond vanwege de coronamaatregelen, zijn de betrokkene en zijn advocaat gehoord, evenals een verpleegkundige van GGZ Delfland. De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene lijdt aan een psychische stoornis, wat leidt tot ernstig nadeel en risico op lichamelijk letsel en maatschappelijke teloorgang. De rechtbank oordeelde dat verplichte zorg noodzakelijk is, omdat er geen mogelijkheden voor passende zorg op vrijwillige basis zijn. De rechtbank verleende de zorgmachtiging voor de duur van twaalf maanden, met specifieke maatregelen voor verplichte zorg, waaronder medicatietoediening en medische controles. De rechtbank heeft de overige verzochte vormen van verplichte zorg afgewezen, omdat deze niet voldoende gemotiveerd waren. De beschikking is mondeling gegeven door rechter A.C. Hendriks en schriftelijk uitgewerkt op 27 november 2020.