ECLI:NL:RBROT:2020:11468

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 november 2020
Publicatiedatum
11 december 2020
Zaaknummer
C/10/606401 / FA RK 20-8171
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechterlijke machtiging tot opname en verblijf van een cliënt met dementie

Op 2 november 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam een beschikking gegeven in een zaak betreffende een rechterlijke machtiging tot opname en verblijf van een cliënt met dementie. Het verzoek tot machtiging is ingediend door het CIZ, naar aanleiding van de zorgbehoefte van de cliënt, die sinds 2005 lijdt aan een psychogeriatrische aandoening. De cliënt, die thans verblijft in Lelie Zorggroep te Rotterdam, is niet meer in staat tot zelfzorg en heeft een verhoogde zorgbehoefte die niet langer door zijn echtgenote kan worden geboden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opname noodzakelijk is om ernstig nadeel te voorkomen, waaronder risico op lichamelijk letsel en verwaarlozing.

Tijdens de mondelinge behandeling op 2 november 2020 is de cliënt gehoord, samen met zijn advocaat, en een specialist ouderengeneeskunde. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen minder ingrijpende mogelijkheden zijn om het ernstig nadeel te voorkomen. Ondanks het verzet van de cliënt tegen de opname, heeft de rechtbank geoordeeld dat de thuissituatie niet veilig is en dat de zorgbehoefte van de cliënt zo groot is dat opname in een zorginstelling noodzakelijk is. De machtiging is verleend voor de duur van zes maanden, tot en met 2 mei 2021.

De beschikking is mondeling gegeven door rechter L.A.C. van Nifterick en is op 4 november 2020 schriftelijk uitgewerkt. Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team familie
Zaak-/rekestnummer: C/10/606401 / FA RK 20-8171
Schriftelijke uitwerking van de mondelinge beslissing van 2 november 2020 betreffende een rechterlijke machtiging tot opname en verblijf als bedoeld in artikel 24 van de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten (hierna: Wzd)
op verzoek van:
het CIZ,
met betrekking tot:
[naam cliënt],
geboren op [geboortedatum cliënt] ,
hierna: cliënt,
wonende te [adres cliënt] , [postcode cliënt] [woonplaats cliënt] ,
thans verblijvende in Lelie Zorggroep, locatie de Burcht te Rotterdam
advocaat mr. J. van den Ende te Rotterdam.

1..Procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit het verzoekschrift van het CIZ, ingekomen ter griffie op 20 oktober 2020.
Bij het verzoekschrift zijn de volgende bijlagen gevoegd:
  • het indicatiebesluit op grond van artikel 3.2.3 van de Wet langdurige zorg van 16 februari 2016;
  • de medische verklaring, opgesteld en ondertekend door [naam arts] , arts, van 6 oktober 2020;
  • de aanvraag voor een rechterlijke machtiging van 2 oktober 2020;
  • de verklaring van de zorgaanbieder Lelie Zorggroep, locatie De Burcht, van de accommodatie waarin cliënt is opgenomen van 25 september 2020;
  • een afschrift van het zorgplan van 24 juli 2020.
1.2.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 2 november 2020. Bij die gelegenheid zijn (overeenkomstig artikel 2 lid 1 van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid) via beeld- en geluidverbinding gehoord:
  • cliënt met zijn hiervoor genoemde advocaat;
  • [naam specialist ouderengeneeskunde] , specialist ouderengeneeskunde, verbonden aan Lelie Zorggroep.

2..Beoordeling

2.1.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat cliënt lijdt aan een psychogeriatrische aandoening, te weten dementie.
2.2.
Het gedrag van cliënt leidt als gevolg van deze psychogeriatrische aandoening tot ernstig nadeel. Het ernstig nadeel is gelegen in het bestaan van of het aanzienlijk risico op ernstig lichamelijk letsel, ernstige psychische schade, ernstige materiële schade, ernstige immateriële schade, ernstige financiële schade alsmede ernstige verwaarlozing of maatschappelijke teloorgang.
Cliënt is sinds 2005 al bekend met dementie. De echtgenote van cliënt heeft sindsdien de zorg voor hem gedragen. Cliënt is in juli 2020 met spoed opgenomen vanwege het wegvallen van zijn echtgenote door ziekte. Gedurende die opname is gebleken dat cliënt niet meer in staat is tot enige zelfzorg, overvraagt zichzelf qua conditie en dwaalt. Cliënt heeft moeite met de veranderingen en raakt daardoor geagiteerd, boos, angstig en agressief. Cliënt heeft een hogere zorgbehoefte dan zijn echtgenote hem thans nog in de thuissituatie kan bieden. Cliënt heeft geen ziekteinzicht –en besef en hij verblijft al een aantal maanden binnen de beschermde en gesloten woonvorm. Cliënt is gebaat bij de gestructureerde 24 uurs zorg die hem aldaar geboden wordt. Vanwege het progressieve ziektebeeld is de zorgbehoefte van cliënt dermate groot, dat een ander alternatief niet meer mogelijk is.
2.3.
De opname en het verblijf zijn noodzakelijk en geschikt om het ernstig nadeel te voorkomen of af te wenden.
2.4.
Er zijn geen minder ingrijpende mogelijkheden om het ernstig nadeel te voorkomen of af te wenden. Ter zitting verklaart de specialist ouderengeneeskunde dat cliënt weet dat zijn echtgenote niet meer voor hem kan zorgen en hij wil om die reden zelfstandig wonen. Cliënt is echter niet meer in staat tot enige zelfstandigheid in zijn algemene dagelijkse levensverrichtingen en hij mist het inzicht daarin.
2.5.
Gebleken is dat cliënt zich verzet tegen de opname en het verblijf. De advocaat verzoekt, primair om afwijzing van het verzoek. Cliënt vindt dat er geen sprake is van een psychogeriatrische aandoening en er is geen ernstig nadeel. Subsidiair verzoekt de advocaat om de rechterlijke machtiging in duur te bekorten, te weten drie maanden, om te bezien hoe de situatie zich ontwikkelt met betrekking tot de GPS waardoor er mogelijk meer vrijwilligheid bij cliënt kan ontstaan.
2.6.
De rechtbank is van oordeel dat is voldaan aan de criteria voor een rechterlijke machtiging tot opname en verblijf als bedoeld in de Wzd. Volgens cliënt gaat het goed met hem en kan hij naar huis, echter uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat de thuissituatie niet langer veilig en verantwoord is en dat het zorgsysteem is uitgeput. De rechtbank gaat ook niet mee in het verzoek van de advocaat om de duur te bekorten. Gelet op het voorgaande wordt de machtiging verleend voor de verzochte duur van zes maanden.

3..Beslissing

De rechtbank:
3.1.
verleent een machtiging tot opname en verblijf ten aanzien van [naam cliënt] voornoemd;
3.2.
bepaalt dat deze machtiging geldt tot en met 2 mei 2021;
3.3.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is op 2 november 2020 mondeling gegeven door mr. L.A.C. van Nifterick, rechter, in tegenwoordigheid van S.M. Plaisier-van Welie, griffier en op 4 november 2020 schriftelijk uitgewerkt en getekend.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.