ECLI:NL:RBROT:2020:11449

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 december 2020
Publicatiedatum
10 december 2020
Zaaknummer
ROT 20/6382
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in bijstandszaak vanwege niet spoedeisend belang

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 11 december 2020 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoekster die een bijstandsaanvraag had ingediend. De verzoekster had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Drechtstedenbestuur, dat de beslistermijn van haar bijstandsaanvraag had opgeschort tot 1 maart 2021. In de tussentijd zou zij per vier weken een voorschot ontvangen om in haar levensonderhoud te voorzien. De verzoekster verzocht de voorzieningenrechter om vast te stellen dat de voorschotten niet terugbetaald hoeven te worden, omdat zij belang had bij de vaststelling van haar recht op bijstand.

De voorzieningenrechter overwoog dat, hoewel de verzoekster op dat moment voorschotten ontving, het feit dat zij deze mogelijk in de toekomst zou moeten terugbetalen geen spoedeisend belang opleverde. De voorzieningenrechter benadrukte dat de rechtmatigheid van het bestreden besluit slechts een voorlopig karakter heeft en dat het niet mogelijk is om bij wijze van voorlopige voorziening definitief vast te stellen of de verzoekster recht heeft op bijstand. Daarom werd het verzoek als kennelijk ongegrond afgewezen.

De uitspraak werd gedaan zonder zitting, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/6382
uitspraak van de voorzieningenrechter van 11 december 2020 als bedoeld in artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster,

gemachtigde: mr. P. van Baaren,
en

het Drechtstedenbestuur, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 24 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de beslistermijn van verzoeksters bijstandsaanvraag van 5 oktober 2020 opgeschort tot en met 1 maart 2021 en bepaald dat verzoekster vanaf 30 november 2020 per vier weken een voorschot zal ontvangen om in haar levensonderhoud te voorzien, totdat haar aanvraag is afgehandeld.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt. Ook heeft verzoekster de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1. Indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank tegen een besluit bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover de daartoe uit te voeren toetsing meebrengt dat de rechtmatigheid van het bestreden besluit wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat oordeel niet bindend voor de beslissing op bezwaar of in een eventuele beroepsprocedure.
2. Op grond van artikel 4:15, tweede lid, aanhef en onder c, van de Awb wordt de termijn voor het geven van een beschikking opgeschort zolang het bestuursorgaan door overmacht niet in staat is een beschikking te geven. Op grond van het derde lid deelt het bestuursorgaan in geval van overmacht zo spoedig mogelijk aan de aanvrager mede dat de beslistermijn is opgeschort, alsmede binnen welke termijn de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.
3. Verweerder heeft bij het bestreden besluit de beslistermijn opgeschort vanwege de corona-maatregelen. Verweerder verstrekt voorschotten in de vorm van een renteloze lening. Als de aanvraag wordt afgewezen moet verzoekster de ontvangen voorschotten terugbetalen.
4. Verzoekster verzoekt de rechtbank bij voorlopige voorziening vast te stellen dat de voorschotten niet worden terugbetaald. De spoedeisendheid is er volgens verzoekster in gelegen dat zij belang heeft bij de vaststelling of zij al dan niet recht heeft op een bijstandsuitkering.
5. De voorzieningenrechter acht het verzoek niet spoedeisend. Verzoekster ontvangt op dit moment voorschotten om in haar levensonderhoud te voorzien. Dat zij deze in de toekomst mogelijk moet terugbetalen, levert geen spoedeisend belang op. Daarbij komt dat een rechtmatigheidsoordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter heeft. Het is daarom niet mogelijk bij wijze van voorlopige voorziening definitief vast te stellen of verzoekster recht heeft op bijstand en daarom evenmin of de voorschotten terug moeten worden betaald.
6. Het verzoek is kennelijk ongegrond, zodat de voorzieningenrechter, gelet op artikel 8:83, derde lid, van de Awb, uitspraak kan doen zonder zitting.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Rop, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van
mr. A.M.P. Meijer, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 11 december 2020.
De griffier en de voorzieningenrechter zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.