ECLI:NL:RBROT:2020:11446

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 december 2020
Publicatiedatum
10 december 2020
Zaaknummer
8648870 CV EXPL 20-24485
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van zorgkosten door zorgverzekeraar

In deze zaak heeft VGZ Zorgverzekeraar N.V. een vordering ingesteld tegen [gedaagde] voor het betalen van zorgkosten die voortvloeien uit een afgesloten zorgverzekering. De vordering betreft een bedrag van € 289,77, dat [gedaagde] verschuldigd is aan VGZ, inclusief wettelijke rente vanaf 16 juni 2020. De procedure is gestart met een dagvaarding op 22 juni 2020, gevolgd door verschillende conclusies van antwoord, repliek en dupliek. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [gedaagde] een zorgverzekering heeft afgesloten en dat hij verplicht is om eigen risico en niet-vergoede zorgkosten te betalen. Ondanks eerdere betalingen van [gedaagde] heeft hij niet voldaan aan zijn verplichtingen, wat heeft geleid tot de vordering van VGZ.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat VGZ recht heeft op betaling van het gevorderde bedrag, met inachtneming van eerdere betalingen van [gedaagde]. Daarnaast heeft VGZ aanspraak gemaakt op buitengerechtelijke incassokosten, welke ook zijn toegewezen. De rechter heeft overwogen dat VGZ niet verplicht was om een betalingsregeling te treffen en dat [gedaagde] onvoldoende heeft gecommuniceerd over zijn betalingsproblemen. Uiteindelijk heeft de kantonrechter [gedaagde] veroordeeld tot betaling van € 169,77, vermeerderd met wettelijke rente, en heeft hij [gedaagde] in de proceskosten veroordeeld. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8648870 CV EXPL 20-24485
uitspraak: 11 december 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van:
de naamloze vennootschap
VGZ Zorgverzekeraar N.V.,
gevestigd te Arnhem,
eiseres,
gemachtigde: Inkassier Gerechtsdeurwaarders & Incasso,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats gedaagde]
gedaagde,
die in persoon procedeert.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘VGZ’ en ‘ [gedaagde] ’.

1..Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
de dagvaarding van 22 juni 2020, met producties;
de conclusie van antwoord, met producties;
de conclusie van repliek, met producties;
de conclusie van dupliek, met producties.
Het vonnis is nader bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

2.1
Als enerzijds gesteld en anderzijds niet weersproken, staat het volgende tussen partijen vast.
2.2
[gedaagde] heeft bij VGZ een zorgverzekering afgesloten zoals bedoeld in de Zorgverzekeringswet. Op grond van deze overeenkomst is [gedaagde] eigen risico en eventueel niet voor vergoeding in aanmerking komende maar wel voorgeschoten zorgkosten verschuldigd.

3..Het geschil

3.1
VGZ vordert dat [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld tot betaling aan VGZ van een bedrag van € 289,77, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 289,77 vanaf 16 juni 2020 tot aan de dag van algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten en de nakosten.
3.2
VGZ legt nakoming van de verplichtingen uit de overeenkomst ten grondslag. [gedaagde] is gehouden om eigen risico en eventueel voorgeschoten maar niet voor vergoeding in aanmerking komende zorgkosten te betalen. [gedaagde] heeft niet aan deze verplichting voldaan voor de facturen van 20 maart, 20 juni, 23 juli en 15 september 2017 en 21 mei 2018. De achterstand bedraagt € 289,77, inclusief de rente en kosten die VGZ al heeft verrekend met betalingen van [gedaagde] .
3.3
[gedaagde] heeft op de vordering gereageerd. Hierop wordt voor zover van belang in deze procedure in het navolgende ingegaan.

4..De beoordeling

4.1
Partijen zijn het erover eens dat [gedaagde] het bedrag van € 289,77 is verschuldigd aan VGZ. VGZ erkent op 25 juni en 20 juli 2020 in totaal een betaling van € 120,- te hebben ontvangen van [gedaagde] . Bij dupliek heeft [gedaagde] nogmaals twee betaalbewijzen overgelegd van betalingen op 24 augustus en 22 september 2020 van in totaal € 120,-. VGZ heeft op deze betaalbewijzen nog niet kunnen reageren, maar moet deze betalingen als zij die heeft ontvangen wel in mindering brengen op de vordering. De kantonrechter wijst de vordering toe, met inachtneming van de betaling van € 120,-, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.2
VGZ maakt ook aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Voldoende gebleken is dat voldaan is aan de wettelijke vereisten, zodat ook het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten toewijsbaar is en VGZ deze op goede gronden al heeft kunnen verrekenen met betalingen van [gedaagde] .
4.3
Voor zover [gedaagde] met zijn stellingen bedoelt dat hij altijd bereid is geweest te betalen en dat VGZ daarom geen goede grond had om te dagvaarden, overweegt de kantonrechter het volgende. Tussen VGZ en [gedaagde] heeft meerdere keren een betaalregeling bestaan. Vanaf februari 2020 is [gedaagde] – wederom – gestopt met betalen. Vooropgesteld moet worden dat VGZ niet verplicht is om een betalingsregeling te treffen. Desondanks heeft VGZ na het vervallen van de betaalregeling de e-mail van 19 maart 2020 en de aankondiging van de procedure op 28 mei 2020 verzonden, zonder dat daarop door [gedaagde] is geantwoord. Van [gedaagde] kan in ieder geval worden verwacht dat hij aan VGZ laat weten dat hij erg ziek is geworden door corona en dat hij een voorstel doet voor het hervatten van de betalingen. Ook had hij hulp kunnen vragen bij het regelen van zijn financiële zaken tijdens zijn ziekte. In plaats daarvan heeft [gedaagde] niets laten weten. VGZ heeft dan ook op goede gronden kunnen besluiten om [gedaagde] te dagvaarden. Dat door de deurwaarder bij een eventuele beslaglegging door VGZ de beslagvrije voet moet worden gerespecteerd volgt uit de wet- en regelgeving.
4.4
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De apart gevorderde nakosten worden toegewezen als hierna vermeld, nu de proceskostenveroordeling hiervoor reeds een executoriale titel geeft en de kantonrechter van oordeel is dat de nakosten zich reeds vooraf laten begroten.

5..De beslissing

De kantonrechter
:
veroordeelt [gedaagde] aan VGZ te betalen een bedrag van € 169,77, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW vanaf 16 juni 2020 tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van VGZ vastgesteld op € 124,- aan griffierecht, € 102,96 aan dagvaardingskosten en € 144,- aan salaris voor de gemachtigde;
en indien [gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving vrijwillig aan dit vonnis heeft voldaan, begroot op € 36,- aan nasalaris. Indien daarna betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, dient het bedrag aan nasalaris nog te worden verhoogd met de kosten van betekening;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.K Rapmund en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
41645