ECLI:NL:RBROT:2020:11441

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 november 2020
Publicatiedatum
10 december 2020
Zaaknummer
C/10/606706 / JE RK 20-2961
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot ondertoezichtstelling van een minderjarige in een complexe opvoedsituatie

In deze zaak heeft de kinderrechter op 17 november 2020 uitspraak gedaan in een verzoek tot ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [naam kind], geboren in 2007. Het verzoek is ingediend door de Raad voor de Kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht, die zich zorgen maakt over de opvoedsituatie van [naam kind] bij beide ouders. De ouders oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit, maar er zijn zorgen over de ontwikkeling van [naam kind] door de spanningsvolle opvoedsituatie. De Raad heeft verzocht om een ondertoezichtstelling voor de duur van twaalf maanden, om de nodige hulpverlening te kunnen inzetten en toezicht te houden op het contact met de vader.

Tijdens de zitting zijn verschillende partijen gehoord, waaronder de moeder, de vader, een vertegenwoordigster van de Raad en een vertegenwoordigster van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming West. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er veel onduidelijkheid bestaat over de opvoedomgeving van [naam kind]. Hoewel [naam kind] goed functioneert op school en sociale contacten heeft, is er een langdurige strijd tussen de ouders en gebrekkige communicatie. De kinderrechter oordeelt dat de problematiek rondom de omgangsregeling en de communicatie tussen de ouders niet voldoende is om te concluderen dat [naam kind] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd, zoals vereist volgens artikel 1:255, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek.

Daarom heeft de kinderrechter het verzoek tot ondertoezichtstelling afgewezen. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door mr. W.J. Loorbach, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. M.J.A. Batenburg als griffier. De schriftelijke uitwerking van de beschikking is vastgesteld op 30 november 2020. Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld door de verzoekers en andere belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
zaakgegevens: C/10/606706 / JE RK 20-2961
datum uitspraak: 17 november 2020

beschikking

in de zaak van

de Raad voor de Kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht,

hierna te noemen de Raad, gevestigd te Rotterdam,
betreffende

[naam kind] ,

geboren op [geboortedatum kind] 2007 te [geboorteplaats kind] , hierna te noemen [naam kind] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[naam moeder] ,

hierna te noemen de moeder, wonende te [woonplaats moeder] ,

[naam vader] ,

hierna te noemen de vader, wonende te [woonplaats vader] .

Het procesverloopHet procesverloop blijkt uit de volgende stukken:

- het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 21 oktober 2020, ingekomen bij de griffie op 27 oktober 2020;
- het e-mailbericht van de moeder van 16 november 2020.
Op 17 november 2020 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- [naam kind] , die voorafgaand aan de zitting apart is gehoord,
- een vertegenwoordigster van de Raad, mevrouw [naam vertegenwoordigster 1] ,
- een vertegenwoordigster van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming West (hierna: de GI), mevrouw [naam vertegenwoordigster 2] .
Opgeroepen en niet verschenen is:
- de vader.
De moeder heeft haar mening schriftelijk kenbaar gemaakt.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [naam kind] wordt uitgeoefend door de ouders.
[naam kind] woont bij de moeder.
Het verzoek
De Raad heeft een ondertoezichtstelling van [naam kind] verzocht voor de duur van twaalf maanden.
De Raad heeft het verzoek ter zitting gehandhaafd en als volgt toegelicht. [naam kind] groeit op in een spanningsvolle opvoedsituatie bij beide ouders. Er bestaan zorgen over haar ontwikkeling. Dit heeft er mee te maken dat er weinig zicht is op de opvoedsituatie bij beide ouders. De inzet van de jeugdbeschermer is nodig om de voor [naam kind] nodige hulpverlening in te zetten en toe te zien op het contact met de vader.

Het standpunt van de GI

De GI heeft ter zitting aangegeven dat het niet haalbaar is om in de ouders te investeren. Van belang is wel dat er in [naam kind] wordt geïnvesteerd.
De beoordeling
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat er veel onduidelijkheid bestaat over de opvoedomgeving van [naam kind] . De Raad heeft in het onderzoek naar de ondertoezichtstelling geen contact met [naam kind] gehad omdat hier niet op in is gegaan. Met [naam kind] gaat het goed, op school gaat het goed, ze heeft vriendinnen en ze ziet de vader soms, zo heeft [naam kind] aan de kinderrechter verteld. De school heeft dit ook in het raadsonderzoek bevestigd. Wel is duidelijk dat tussen de ouders al jarenlang sprake is van een strijd, zij nauwelijks openheid van zaken geven en ook [naam kind] lijkt zeer gesloten. De omgangsregeling tussen de [naam kind] en de vader verloopt moeizaam. De kinderrechter is echter van oordeel dat alleen de problematiek rondom de omgangsregeling tussen [naam kind] en de vader en de gebrekkige communicatie tussen ouders niet voldoende is, wil aan de gronden voor de ondertoezichtstelling, zoals genoemd in artikel 1:255, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek, zijn voldaan. Daarvoor is noodzakelijk dat voldoende blijkt dat [naam kind] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. Uit de beschikbare informatie is een dergelijke ontwikkelingsbedreiging echter niet af te leiden. Het verzoek van de Raad tot ondertoezichtstelling van [naam kind] zal dan ook worden afgewezen.

De beslissing

De kinderrechter:
wijst af het verzoek tot ondertoezichtstelling van [naam kind] .
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 17 november 2020 door mr. W.J. Loorbach, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.J.A. Batenburg als griffier. De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 30 november 2020.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.