ECLI:NL:RBROT:2020:11433

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 december 2020
Publicatiedatum
10 december 2020
Zaaknummer
10/960209-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van opzetwitwassen van een geldbedrag met overschrijding van de redelijke termijn

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 december 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van medeplegen van opzetwitwassen van een geldbedrag. De verdachte, eigenaar van een houthandel, had in de periode van 29 februari 2016 tot en met 10 mei 2016 contante betalingen ontvangen van medeverdachte [naam medeverdachte] voor een houtbestelling. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op meerdere tijdstippen in totaal 73.770 USD (omgerekend 66.157 euro) had verworven en voorhanden had gehad, terwijl hij wist of had moeten vermoeden dat dit geld afkomstig was uit een misdrijf. De rechtbank stelde vast dat er geen direct bewijs was voor de criminele herkomst van het geld, maar dat de omstandigheden rondom de transactie, zoals de ongebruikelijke contante betalingen en de grote waarde van de bestelling, een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen opriepen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 41 dagen, met aftrek van voorarrest, en een geldboete van 5.000 euro, met 60 dagen vervangende hechtenis. Tevens werden in beslag genomen voorwerpen deels onttrokken aan het verkeer en deels verbeurd verklaard. De rechtbank oordeelde dat de redelijke termijn was overschreden, wat invloed had op de strafoplegging.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/960209-16
Datum uitspraak: 2 december 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte]
raadsman mr. H.E.C.M. Nieland, advocaat te Bergen op Zoom.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 18 november 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. I.M. Müller heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een geldboete van € 5.000,-, subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis, en een gevangenisstraf voor de duur van 40 dagen met aftrek van voorarrest;
  • onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen cocaïne (nummer 1 op de beslaglijst) en verbeurdverklaring van de in beslag genomen harde schijf, map en administratie (aangeduid op de beslaglijst met nummers 3 tot en met 5).

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte de herkomst van het door hem ontvangen en gestorte geld niet heeft verhuld of verborgen. Hij heeft steeds verklaard dat medeverdachte [naam medeverdachte] contant betaalde voor diens houtbestelling en dat [naam] deze bedragen stortte. Van de betalingen zijn voorschotfacturen opgemaakt op naam van [naam bedrijf 1] , het bedrijf van [naam medeverdachte] . De vrouw van de verdachte bevestigt deze gang van zaken. Voorts is aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat sprake was van geld dat afkomstig is uit enig misdrijf, noch dat de verdachte dat wist of had kunnen weten. Contante betalingen zijn niet ongebruikelijk in de houthandel van de verdachte. Hij had daarnaast geen reden of verplichting om [naam medeverdachte] te vragen naar de herkomst van het geld, aangezien het een betaling betrof die voortvloeide uit hun overeenkomst.
4.1.2.
Beoordeling
Inleiding
De rechtbank stelt op basis van het dossier en hetgeen ter terechtzitting is verhandeld het volgende vast. De verdachte is eigenaar van een houthandel. In de eerste maanden van 2016 heeft hij een bestelling gedaan van een partij hout uit Suriname, bij een bedrijf genaamd [naam bedrijf 2] . Voor deze partij heeft hij in totaal USD 73.770,- (omgerekend ongeveer
€ 66.157,-) betaald. De verdachte heeft verklaard dat hij dit bedrag in contanten ontving van medeverdachte [naam medeverdachte] , verspreid over een aantal betalingen van ongeveer € 10.000,- per keer, in kleine coupures van voornamelijk 10, 20 en 50 en soms 100 euro. Zijn vrouw, die de boekhouding voor het bedrijf deed, stortte de bedragen op de bedrijfsrekening, waarna het overgemaakt werd aan [naam bedrijf 2] . Eind mei 2016 kwam het hout aan in Antwerpen en werd daarin door de Belgische autoriteiten ruim 600 kilo cocaïne aangetroffen.
Witwassen
Voor een veroordeling voor witwassen dient wettig en overtuigend te worden bewezen dat de geldbedragen waarop de verdenking van witwassen betrekking heeft afkomstig zijn van enig misdrijf. Als echter op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen het geldbedrag en een bepaald misdrijf (het gronddelict), kan niettemin worden bewezen verklaard dat het geldbedrag een criminele herkomst heeft, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn, dan dat de geldbedragen afkomstig zijn uit enig misdrijf.
In het onderhavige politieonderzoek is geen direct bewijs voorhanden voor een criminele herkomst van het ten laste gelegde geldbedrag. Daarom moet – conform vaste rechtspraak – de vraag worden beantwoord of er op basis van de feiten en omstandigheden, zoals deze uit het politieonderzoek en het onderzoek ter terechtzitting naar voren zijn gekomen, bezien in samenhang met de zogenaamde typologieën van witwassen, sprake is van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen. Indien dat het geval is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij concreet en min of meer verifieerbaar verklaart over een legale herkomst van het geld, welke verklaring niet op voorhand als hoogst onwaarschijnlijk moet zijn aan te merken.
Wanneer het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar de uit de verklaring van verdachte blijkende alternatieve herkomst van de geldbedragen. Voor een bewezenverklaring van witwassen zal uit dat onderzoek moeten blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de geldbedragen een legale herkomst hebben.
Vermoeden van witwassen
De verdachte heeft verklaard dat hij ten tijde van het ten laste gelegde feit uit zijn houthandel een jaarlijkse omzet had van ongeveer € 70.000,- en dat de winst net voldoende was om van rond te komen. De verdachte heeft ter terechtzitting voorts benoemd dat deze ene bestelling bij [naam bedrijf 2] – een bedrijf waar de verdachte nooit eerder zaken mee had gedaan, maar dat kennelijk wel samenwerkte met een voor de verdachte onbekende vertegenwoordiger van hemzelf – daarmee in één keer ongeveer de waarde had van zijn reguliere jaaromzet. De bestelling was zelfs zo groot, dat de verdachte de lading niet kwijt kon op zijn eigen terrein en speciaal voor deze bestelling een extra loods diende te huren. Verdachte heeft voorts benoemd dat medeverdachte [naam medeverdachte] , van wie hij stelt het geld te hebben ontvangen, bij zijn weten niet in de houthandel actief was. Verdachte vond het naar eigen zeggen desalniettemin niet vreemd dat de medeverdachte een forse houtorder bij hem plaatse voor wie hij kennelijk geen afnemer had, net als dat hij het evenmin vreemd vond dat deze order in contanten werd betaald. Deze contante betalingen ontving de verdachte telkens in tranches van ongeveer € 10.000,- per keer, telkens in kleine coupures van 10, 20, 50 en een enkele keer 100 euro. Dat de vrouw van de verdachte tegen hem heeft gezegd dat hij moest opletten dat hij niet als katvanger werd gebruikt heeft ten slotte naar eigen zeggen de verdachte niet op enige gedachte gebracht dat deze bestelling niet in de haak zou kunnen zijn.
Het feit dat contante geldbedragen in kleine coupures worden gebruikt voor betalingen kan reeds duiden op het vermoeden van witwassen. Het dossier en het verhandelde ter terechtzitting versterken dit vermoeden enkel. Gelet op de flinke waarde van de bestelling ten belope van ongeveer de jaaromzet van de houthandel van de verdachte, gelet op het feit dat de verdachte voor deze partij een extra loods diende te huren terwijl de koper van die bestelling (medeverdachte [naam medeverdachte] ) geen kennelijke activiteiten ontplooide in de houthandel en geen kennelijke afnemer(s) had voor deze partij hout, gelet op het feit dat de verkopende partij onbekend was voor de verdachte maar kennelijk wel werkte met een mysterieuze ‘vertegenwoordiger’ van de verdachte hangt rondom deze bestelling niet enkel de zweem van ongebruikelijkheid, maar kan naar het oordeel van de rechtbank gesproken worden van een sterke criminele geur.
Dit vermoeden wordt voorts versterkt door het feit dat de verdachte de transactie op wisselende wijzen heeft vastgelegd in zijn administratie. Twee facturen op naam van [naam bedrijf 1] en twee nota’s betreffende contante betalingen ontvangen van [naam bedrijf 1] , behorende bij de houtbestelling, bevatten verschillende inconsequenties, zoals hergebruikte factuurnummers, het wisselend toepassen van BTW en het wisselend wel of niet in bulk opvoeren van de te verkopen goederen. Drie van deze bescheiden zijn blijkens de datumnotering op dezelfde datum opgemaakt (te weten 27 februari 2016), maar ter terechtzitting kon de verdachte geen uitleg verschaffen over waarom hij deze drie bescheiden telkens sterk wisselend opmaakt.
De mate van ongebruikelijkheid van de gehele transactie maakt dat ten aanzien van het ontvangen geld er naar het oordeel van de rechtbank sprake is van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen. Gelet op dit vermoeden mag van verdachte worden verwacht dat hij een voldoende concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor de herkomst van de geldbedragen.
Verklaring van de verdachte
Zoals hiervoor weergegeven, heeft de verdachte verklaard dat hij het geld ontving van medeverdachte [naam medeverdachte] , als betaling voor diens houtbestelling.
Bewijsoverwegingen van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank onderschrijft deze verklaring van de verdachte dat hij op zijn minst genomen de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het door hem aangenomen en aan [naam bedrijf 2] betaalde geld afkomstig was uit enig misdrijf. Immers, de verdachte heeft - zoals hiervoor weergegeven en door hem verklaard - meerdere malen contante betalingen aangenomen. De kleine coupures zouden al voldoende aanleiding moeten geven om vraagtekens te zetten bij de betalingen. Gelet op het curieuze karakter van de bestelling in zijn geheel, zoals hiervoor beschreven, is deze aanleiding enkel sterker geworden. De vrouw van de verdachte wees hem er tevens op dat zij misschien ingezet werden als katvangers. Desondanks is hij doorgegaan met het aannemen van de geldbedragen, zonder navraag te doen naar de herkomst daarvan. Gelet op de aard van de geldbedragen (grotere contante geldbedragen in kleine coupures) in combinatie met de feiten en omstandigheden van deze zaak kan het daarbij naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat een legale bron ten aanzien van het aangewende geldbedrag kan worden uitgesloten en dat een criminele herkomst als enige verklaring kan gelden.
4.1.3.
Conclusie
Het ten laste gelegde kan wettig en overtuigend worden bewezen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
Hij op meerdere tijdstippen in de periode van 29 februari 2016 tot en met 10 mei 2016 te Bergen op Zoom en/of Halsteren, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen (telkens) voorwerpen, te weten geldbedragen van in totaal 73.770 USD (omgerekend 66.157 euro), voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen, hebbende hij, verdachte (telkens) contante geldbedragen gestort op bankrekeningnummer [bankrekeningnummer 1] , ten name van [naam bedrijf 3] en hebbende hij, verdachte (telkens) deze contante geldbedragen (in USD) overgemaakt naar bankrekeningnummer [bankrekeningnummer 2] , ten name van [naam bedrijf 2] , terwijl hij, verdachte en zijn mededader(s) wisten dat die voorwerpen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straffen en maatregel

7.1.
Algemene overweging
De straffen en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straffen en maatregel zijn gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het witwassen van geld. Hij heeft contante betalingen aangenomen van zijn medeverdachte en daarmee een dekmanteltransactie bekostigd in de drugshandel. Door witwassen wordt het plegen van criminele activiteiten bevorderd, vergemakkelijkt en in stand gehouden. Verdachte heeft eraan meegewerkt dat de opbrengst van gepleegde misdrijven aan het zicht werd onttrokken. Door de officier van justitie is in een eerder stadium een transactie van € 5.000,- aangeboden. Dit voorstel heeft verdachte niet geaccepteerd.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 2 november 2020, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Schending redelijke termijn
Bij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van een verdachte kan als een zodanige handeling worden aangemerkt. De verdachte is in de onderhavige zaak op 27 mei 2016 in verzekering gesteld. Op deze datum is de redelijke termijn derhalve aangevangen.
Naar het oordeel van de rechtbank is er in deze zaak geen sprake van bijzondere omstandigheden die maken dat de overschrijding van de redelijke termijn niet dient te worden meegewogen in de strafoplegging.
Tussen 27 mei 2016 en de datum van het eindvonnis ligt een periode van ruim 4 jaar en 6 maanden. Nu in deze zaak, zoals hiervoor is overwogen, wordt uitgegaan van een redelijke termijn van 2 jaar, is er in de onderhavige zaak sprake van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) van 2 jaar en 6 maanden. Nu deze overschrijding niet is toe te rekenen aan de verdachte, dient dit gecompenseerd te worden in de modaliteit van de op te leggen straf.
7.5.
Conclusies
De rechtbank komt tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit is in beginsel alleen een gevangenisstraf passend. Vanwege de overschrijding van de redelijke termijn zal de rechtbank afzien van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van een langere duur dan de tijd de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, en in plaats daarvan een geldboete opleggen van na te noemen hoogte.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen, waaronder de hieronder besproken verbeurdverklaringen, passend en geboden.

8..In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen harde schijf, map en administratie (nummers 3 tot en met 5 op de beslaglijst) verbeurd te verklaren en de cocaïne (nummer 1 op de beslaglijst) te onttrekken aan het verkeer.
8.2.
Beoordeling
De in beslag genomen harde schijf, map en administratie (nummers 3 tot en met 5 op de beslaglijst) zullen worden verbeurd verklaard. De voorwerpen behoren aan de verdachte toe. Het bewezen feit is met behulp van deze voorwerpen begaan.
De in beslag genomen cocaïne (nummer 1 op de beslaglijst) zal worden onttrokken aan het verkeer. Het ongecontroleerde bezit daarvan is in strijd met de wet en het algemeen belang.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 23, 24c, 33, 33a, 36b en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

10.. Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.. Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 41 (eenenveertig) dagen,alsmede tot een
geldboete van € 5.000,00 (vijfduizend euro), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart verbeurd als bijkomende straf: harde schijf, map en administratie (nummers 3 tot en met 5);
- verklaart onttrokken aan het verkeer: cocaïne (nummer 1);
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. N. Doorduijn, voorzitter,
en mrs. S. van der Burgh en A.P. Altena, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.J. Voogel-van Buuren, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
Hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 29 februari 2016 tot en met 10 mei 2016 te Bergen op Zoom en/of Halsteren, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal (telkens) (een) voorwerp(en), te weten (een) geldbedrag(en) van in totaal 73.770 USD (omgerekend 66.157 euro), heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet, althans van (een) voorwerp(en), te weten voornoemde geldbedrag(en), gebruik heeft gemaakt, hebbende hij, verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) contante geldbedrag(en) gestort op bankrekeningnummer [bankrekeningnummer 1] , ten name van [naam bedrijf 3] en/of hebbende hij, verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) dit/deze contante geldbedrag(en) (in USD) overgemaakt naar bankrekeningnummer [bankrekeningnummer 2] , ten name van [naam bedrijf 2] , terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat dat/die voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf.