In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 13 november 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot doodslag en zware mishandeling. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de poging tot doodslag, omdat niet kon worden vastgesteld dat hij opzet had op de dood van het slachtoffer. De verdachte had tijdens een conflict met het slachtoffer een mes gehanteerd, maar de rechtbank oordeelde dat zijn handelen niet de aanmerkelijke kans op de dood met zich meebracht. De rechtbank concludeerde dat de verdachte het mes op een manier vasthield die niet duidde op opzet om te doden.
Echter, de rechtbank oordeelde wel dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan zware mishandeling. De verdachte had het slachtoffer met een mes in de wang gesneden, wat resulteerde in een blijvend ontsierend litteken. De rechtbank verwierp het beroep op noodweer, omdat de verdachte zich had onttrokken aan de noodweersituatie en zelf de confrontatie had opgezocht. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 12 maanden op, met aftrek van voorarrest, en oordeelde dat de ernst van het feit en de impact op het slachtoffer een onvoorwaardelijke straf vereisten.