In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 11 december 2020 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een eiseres en een gedaagde. De eiseres, vertegenwoordigd door mr. E.M. Uijttewaal, vorderde schadevergoeding van de gedaagde, die met zijn vrachtwagen tegen het toegangshek van de eiseres was aangereden. De eiseres stelde dat de schade € 7.376,64 bedroeg, gebaseerd op een offerte van een bedrijf voor het plaatsen van een nieuw hekwerk. De gedaagde, vertegenwoordigd door mr. D. Bemelmans, erkende aansprakelijkheid voor een bedrag van € 375,00, maar betwistte de hoogte van de schade die de eiseres claimde.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de eiseres onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de hoogte van de schade. De offerte die door de eiseres werd overgelegd, betrof de kosten voor een nieuw hekwerk en niet voor herstel van de schade die door de aanrijding was ontstaan. De kantonrechter oordeelde dat het aan de eiseres was om de schade te onderbouwen, wat zij niet voldoende had gedaan. De subsidiaire vordering van de eiseres om de gedaagde te veroordelen tot herstel van het hek werd ook afgewezen, omdat niet duidelijk was in welke staat het hek zich bevond voor de aanrijding.
Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vordering van de eiseres afgewezen en bepaald dat ieder van de partijen de eigen kosten van de procedure draagt. Dit vonnis is uitgesproken door mr. I.K. Rapmund tijdens een openbare zitting.