In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Rotterdam, is er een bevoegheidsincident aan de orde. De eiser heeft in zijn verzetdagvaarding een exceptie van onbevoegdheid ingeroepen, omdat de vordering in de hoofdzaak een bedrag van € 14.495,15 betreft. De rechtbank heeft vastgesteld dat de competentiegrens van de kantonrechter per 1 juli 2011 is verhoogd van € 5.000,00 naar € 25.000,00. Aangezien de inleidende dagvaarding op 28 juni 2011 is uitgebracht, is de oude competentiegrens van toepassing. Dit betekent dat de rechtbank zich onbevoegd moet verklaren en de zaak moet verwijzen naar de kantonrechter. De rechtbank heeft de vordering van de eiser om de zaak naar de kantonrechter te verwijzen afgewezen, omdat deze kwestie niet ziet op de onbevoegdheid van de rechtbank zelf.
De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de eiser als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident moet worden veroordeeld. De beslissing in het incident houdt in dat de vordering van de eiser wordt afgewezen en dat hij de kosten van het incident moet betalen. De rechtbank heeft ook een datum vastgesteld voor de verdere procedure in de hoofdzaak, waarbij partijen de gelegenheid krijgen om zich uit te laten over de voortgang van de verzetprocedure. Dit vonnis is uitgesproken door mr. drs. J. van den Bos op 2 december 2020.