ECLI:NL:RBROT:2020:11393

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 december 2020
Publicatiedatum
9 december 2020
Zaaknummer
C/10/605151 / HA ZA 20-943
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident en verwijzing naar kantonrechter in civiele procedure

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Rotterdam, is er een bevoegheidsincident aan de orde. De eiser heeft in zijn verzetdagvaarding een exceptie van onbevoegdheid ingeroepen, omdat de vordering in de hoofdzaak een bedrag van € 14.495,15 betreft. De rechtbank heeft vastgesteld dat de competentiegrens van de kantonrechter per 1 juli 2011 is verhoogd van € 5.000,00 naar € 25.000,00. Aangezien de inleidende dagvaarding op 28 juni 2011 is uitgebracht, is de oude competentiegrens van toepassing. Dit betekent dat de rechtbank zich onbevoegd moet verklaren en de zaak moet verwijzen naar de kantonrechter. De rechtbank heeft de vordering van de eiser om de zaak naar de kantonrechter te verwijzen afgewezen, omdat deze kwestie niet ziet op de onbevoegdheid van de rechtbank zelf.

De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de eiser als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident moet worden veroordeeld. De beslissing in het incident houdt in dat de vordering van de eiser wordt afgewezen en dat hij de kosten van het incident moet betalen. De rechtbank heeft ook een datum vastgesteld voor de verdere procedure in de hoofdzaak, waarbij partijen de gelegenheid krijgen om zich uit te laten over de voortgang van de verzetprocedure. Dit vonnis is uitgesproken door mr. drs. J. van den Bos op 2 december 2020.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/605151 / HA ZA 20-943
voorheen: 382295 / HA ZA 11-1608
Vonnis in verzet van 2 december 2020
in de zaak van
[naam eiser],
wonende te [woonplaats eiser] ,
oorspronkelijk eiser,
gedaagde in het verzet,
verweerder in het incident,
advocaat mr. A.M. van Heest te Rotterdam,
tegen
[naam gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
oorspronkelijk gedaagde,
eiser in het verzet,
eiser in het incident,
advocaat mr. S. van Buuren te Westmaas.
Partijen zullen hierna [naam eiser] en [naam gedaagde] genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis van 18 januari 2012;
  • de verzetdagvaarding van 29 mei 2020, met producties 1 tot en met 5, tevens houdende een exceptie van onbevoegdheid;
  • conclusie van antwoord in het incident van 21 oktober 2020.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2..De vordering en de beoordeling in het incident

2.1.
[eiser] heeft in zijn verzetdagvaarding expliciet een exceptie van onbevoegdheid ingeroepen. Omdat per 1 juli 2011 de competentiegrens van de kantonrechter met betrekking tot geldvorderingen is verhoogd van € 5.000,00 naar € 25.000,00 en omdat de vordering van [verweerder] een beloop heeft van € 14.495,15, dient de rechtbank zich onbevoegd te verklaren en de zaak te verwijzen naar de kantonrechter.
2.2.
[verweerder] heeft het betoog van [eiser] bestreden.
2.3.
De rechtbank oordeelt als volgt.
2.4.
Op 1 juli 2011 is de competitiegrens van de kantonrechter gewijzigd van € 5.000,00 naar € 25.000,00. Het overgangsrecht ter zake houdt in dat op de behandeling van en de rechterlijke bevoegdheid ten aanzien van kantonzaken die vóór het tijdstip van inwerkingtreding aanhangig waren, het recht zoals het gold vóór dat tijdstip, van toepassing blijft (artikel XXII lid 1 Evaluatiewet modernisering rechterlijke organisatie (Staatsblad 2011, 255)). Concreet betekent dit dat voor zaken die vóór 1 juli 2011 aanhangig zijn gemaakt, de ‘oude’ competentiegrens van € 5.000,00 blijft gelden.
2.5.
De inleidende dagvaarding is uitgebracht op 28 juni 2011. Nu de zaak daarmee, gelet op artikel 125 lid 1 Rv, aanhangig is gemaakt vóór 1 juli 2011, is op grond van het overgangsrecht de oude competentiegrens van € 5.000,00 voor de beoordeling van onderhavig geschil van toepassing. Dit brengt mee dat, nu de vordering van [verweerder] in de hoofdzaak een beloop heeft van € 14.495,15, de hoofdzaak op grond van artikel 93 Rv (oud) niet door de kantonrechter kan worden behandeld en beslist. De door [eiser] gevorderde verwijzing naar de kantonrechter (welke kwestie strikt genomen niet ziet op onbevoegdheid van de rechtbank, omdat de kamer van kantonzaken daarvan deel uitmaakt) zal daarom worden afgewezen.
2.6.
[eiser] heeft verder nog gesteld dat het herstelexploot 19 juli 2011 is betekend op een adres waar hij op dat moment niet stond ingeschreven en dat hij pas op 19 mei 2020 bekend is geworden met het herstelexploot. De vraag of het herstelexploot op de juiste wijze is betekend, zal echter in de hoofdzaak moeten worden beoordeeld.
2.7.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld.

3..Ambtshalve beoordeling in de hoofdzaak

3.1.
In de oorspronkelijke zaak waren twee gedaagden: [naam] en [naam gedaagde] . Afgaande op het vonnis van 18 januari 2012, is [naam] in het geding verschenen, al heeft zij geen verweer gevoerd. Dit wordt bevestigd door de administratie van de rechtbank, waaruit ook blijkt dat [naam] het griffierecht destijds heeft voldaan. Het lijkt er dan ook op dat sprake is van een situatie die wordt bestreken door artikel 140 Rv en dat het vonnis tussen alle partijen als vonnis op tegenspraak moet worden beschouwd. Tegen een vonnis op tegenspraak is geen verzet mogelijk. Daarom rijst de vraag of en hoe verder moet worden geprocedeerd in deze verzetprocedure.
3.2.
De rechtbank stelt partijen in de gelegenheid zich bij akte hierover uit te laten.

4..De beslissing

De rechtbank
in het incident
4.1.
wijst de vordering af;
4.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten van het incident, aan de zijde van [verweerder] tot op heden begroot op € 543,00;
in de hoofdzaak
4.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
16 december 2020voor een akte van de kant van [naam gedaagde] als bedoeld in rechtsoverweging 3.2;
4.4.
bepaalt dat [naam eiser] op de rol van twee weken later op deze akte mag reageren;
4.5.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. J. van den Bos en in het openbaar uitgesproken op 2 december 2020.
3304/2438/1407