ECLI:NL:RBROT:2020:11195

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 november 2020
Publicatiedatum
7 december 2020
Zaaknummer
C/10/595473 / HA ZA 20-412
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van de mededelingsplicht bij het aangaan van een verzekeringsovereenkomst en de gevolgen daarvan voor het recht op uitkering

In deze zaak, uitgesproken op 25 november 2020 door de Rechtbank Rotterdam, staat de schending van de mededelingsplicht bij het aangaan van een verzekeringsovereenkomst centraal. Eiser, [naam persoon A], heeft een verzekering afgesloten bij De Goudse Levensverzekeringen N.V. voor zijn horecaonderneming, maar heeft bij de aanvraag onjuiste informatie verstrekt over de staat van de elektrische installatie. Na een brand in het pand, dat volledig is uitgebrand, vordert [naam persoon A] een schadevergoeding van € 120.000,00 van De Goudse en de R.K. Parochie HH. Nicolaas Pieck en Gezellen, die het pand verhuurde. De Goudse verweert zich door te stellen dat [naam persoon A] zijn mededelingsplicht heeft geschonden, waardoor het recht op uitkering vervalt. De rechtbank oordeelt dat [naam persoon A] inderdaad zijn mededelingsplicht heeft geschonden door te verklaren dat er een onderhoudscontract voor de elektrische installatie was, terwijl dit niet het geval was. De rechtbank wijst de vordering van [naam persoon A] af en veroordeelt hem in de proceskosten. In reconventie vordert De Goudse terugbetaling van eerder verstrekte voorschotten, wat ook wordt toegewezen. De uitspraak benadrukt het belang van de mededelingsplicht in verzekeringsovereenkomsten en de gevolgen van het niet naleven daarvan.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/595473 / HA ZA 20-412
Vonnis(bij vervroeging)
van 25 november 2020
in de zaak van
[naam persoon A],
wonende te [woonplaats A] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. R.W.J.M. te Pas te Rotterdam,
tegen
1. de naamloze vennootschap
DE GOUDSE LEVENSVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Gouda,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. M. van der Bent te Middelburg,
2. het kerkgenootschap
R.K. PAROCHIE HH. NICOLAAS PIECK EN GEZELLEN,
gevestigd te Spijkenisse,
gedaagde in conventie,
advocaat mr. H.W. Gierman te 's-Gravenhage.
Partijen zullen hierna [naam persoon A] , De Goudse en de Parochie genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 17 april 2020, met producties 1 t/m 17;
  • de conclusie van antwoord van de Parochie, met producties 18 t/m 21;
  • de conclusie van antwoord in conventie, tevens van eis in reconventie van De Goudse, met producties 1 t/m 30;
  • de oproepingsbrief van 22 juli 2020, waarbij een comparitie van partijen is bepaald;
  • de conclusie van antwoord in reconventie;
  • de akte van [naam persoon A] ;
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 15 oktober 2020.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
De Parochie heeft met [naam bedrijf 1] , vertegenwoordigd door haar vennoten de heer [naam persoon B] en mevrouw [naam persoon C] (hierna gezamenlijk en in enkelvoud: [naam persoon A] ) een huurovereenkomst gesloten, ingaande op 1 juni 2014 tot en met 31 mei 2019. De huur betrof het voormalig Parochiehuis gelegen aan de [adres] te [plaats] (hierna: het pand). In het pand werd door [naam persoon A] een horecaonderneming geëxploiteerd.
2.2.
Op 2 november 2017 hebben [naam persoon A] en [naam persoon A] (in zijn hoedanigheid van bestuurder van [naam bedrijf 2] (i.o.)) een koopovereenkomst gesloten inzake de overname van de horecaonderneming. De koopovereenkomst werd aangegaan onder de opschortende voorwaarde dat de verhuurder onder de huurovereenkomst (lees: de Parochie) instemt met de indeplaatsstelling van koper (lees: [naam bedrijf 2] ) in de huurovereenkomst.
2.3.
In het kader van de overname van de horecaonderneming heeft [naam persoon A] middels zijn assurantietussenpersoon ’t Gilde Verzekeringen een verzekeringspakket aangevraagd bij De Goudse, met onder meer dekking voor aansprakelijkheid, inventaris/goederen en bedrijfsschade. Het aanvraagformulier is op 29 januari 2018 door de assurantietussenpersoon digitaal bij De Goudse ingediend. Het aanvraagformulier is diezelfde dag bij e-mail aan [naam persoon A] toegestuurd met het advies alle gegevens goed te controleren.
2.4.
In het aanvraagformulier heeft [naam persoon A] de (aanvullende) vragen:
Heeft uw bedrijf een contract voor keuring en onderhoud van de
elektrische installatie en de apparatuur volgens de norm NEN 3140?
Is het gebouw waarin uw bedrijf is gevestigd, voorzien van een
elektronisch inbraakalarm?
Is het elektronisch inbraakalarm geïnstalleerd door een BORG-gecertificeerd
installatiebedrijf?
Heeft uw bedrijf een onderhoudscontract voor het elektronisch
inbraakalarm voor minimaal één controle- of onderhoudsbeurt per jaar
door een BORG-gecertificeerd installatiebedrijf?
Is het elektronisch inbraakalarm voorzien van een doormelding naar een
particuliere alarmcentrale?
steeds met “Ja” beantwoord.
2.5.
Op het aanvraagformulier wordt voorts verwezen naar de volgende toepasselijke bijzondere voorwaarden:
Elektronisch inbraakalarm Het gebouw waarin uw bedrijf is gevestigd is voorzien van een elektronisch inbraakalarm.
U bent verplicht om ervoor te zorgen dat het alarm goed blijft werken. Het alarm moet altijd worden ingeschakeld bij het sluiten van uw bedrijf.
BORG gecertificeerd installatiebedrijf Het elektronisch inbraakalarm is geïnstalleerd door een BORG-gecertificeerd installatiebedrijf.
BORG onderhoudscontract Uw bedrijf heeft gedurende de looptijd van de verzekering een onderhoudscontract voor dit elektronisch inbraakalarm voor minimaal één controle- of onderhoudsbeurt per jaar door een BORG-gecertificeerd installatiebedrijf.
Onderhoudscontract elektrische installatie Uw bedrijf heeft een contract voor keuring en onderhoud van de elektrische installatie en de apparatuur volgens de norm NEN 3140.
2.6.
Voorts vermeldt het aanvraagformulier dat indien bij schade blijkt dat niet aan één of meer bijzondere voorwaarden is voldaan, het recht op uitkering vervalt en dat dit alleen niet geldt als wordt aangetoond dat de schade ook zou zijn ontstaan, en even groot zou zijn geweest, als de verzekeringnemer wel aan de voorwaarden had voldaan.
2.7.
De Goudse heeft vervolgens op 12 februari 2018 het opgemaakte polisblad met de toepasselijke bijzondere voorwaarden aan [naam bedrijf 2] toegezonden onder vermelding dat de ingangsdatum van de pakketverzekering 10 februari 2018 is. Op pagina 9 van het polisblad staat, voor zover van belang, vermeld:
Elektronische polisopmaak
Op basis van de door u verstrekte gegevens hebben wij het polisblad opgemaakt. U bent verplicht om deze gegevens te controleren. Als er gegevens op het polisblad niet juist of onvolledig zijn, moet u ons dat binnen 14 dagen na ontvangst van het polisblad schriftelijk laten weten. Na het verstrijken van de termijn van 14 dagen nemen wij aan dat de op
het polisblad vermelde gegevens juist zijn en dat u akkoord gaat met de polisvoorwaarden die van toepassing zijn.
(…)
Als u niet of niet volledig aan de mededelingsplicht hebt voldaan, kan dit ertoe leiden dat het recht op uitkering wordt beperkt of zelfs vervalt. Als u ons met opzet hebt misleid of wij bij de werkelijke stand van zaken de verzekering nooit zouden hebben gesloten, hebben wij het recht de verzekering op te zeggen.”
Ook wordt ten aanzien van de inventaris/goederendekking gewezen op de bijzondere voorwaarden ten aanzien van -kort gezegd- het elektronisch inbraakalarm en het contract voor keuring en onderhoud van de elektrische installatie en apparatuur volgens de norm NEN 3140. Te dien aanzien bevat de polis ook een vervalbeding. Dit beding luidt als volgt:
“Als bij schade blijkt dat u niet aan één of meer bijzondere voorwaarden heeft voldaan, vervalt het recht op uitkering. Dit geldt niet als u aantoont dat de schade ook zou zijn ontstaan, en even groot zou zijn geweest, als de verzekeringnemer wel aan de voorwaarden had voldaan.”
2.8.
Op 12 februari 2018 heeft [naam persoon A] met [naam persoon A] een overeenkomst gesloten tot levering van het exploitatierecht van de horecaonderneming in het pand. Per 1 maart 2018 is [naam bedrijf 2] in de plaats getreden van [naam persoon A] in de huurovereenkomst.
2.9.
Op 30 april 2018 is door VHB Elektroservice B.V. (hierna: VHB) een veiligheidsinspectie uitgevoerd aan de elektronische installatie van het pand. Uit het rapport van VHB, opgemaakt op 2 mei 2018, blijkt dat de inspectie is uitgevoerd volgens de geldende normen, te weten NEN 1010 en NEN 3140. In het rapport staat vermeld dat alle onderzochte onderdelen een onveilige situatie opleverden terwijl ter zake meerdere geïnspecteerde onderdelen sprake was van een erg groot risico op letsel en/of schade.
2.10.
Tijdens oud en nieuw, in de nacht van 31 december 2018 op 1 januari 2019, is er brand ontstaan in het pand, waardoor het pand volledig is uitgebrand.
2.11.
De Goudse heeft naar aanleiding van de brand aan Dekra opdracht gegeven een rapport uit te brengen. Dat heeft Dekra gedaan op 4 januari 2019. In dit (eerste) rapport van Dekra is onder meer te lezen:
“Clausule(s)
In de bijzondere voorwaarden staat dat verzekerde een onderhoudscontract heeft/zou moeten hebben voor de elektrische installatie en apparatuur volgens de norm NEN 3140. Tijdens het eerste bezoek had verzekerde dit contract niet voorhanden en vooralsnog is onduidelijk of verzekerde een dergelijk onderhoudscontract heeft afgesloten.”
2.12.
In opdracht van de opstalverzekeraar van het pand heeft [naam persoon D] Expertise een onderzoek ingesteld naar de oorzaak van de brand en op 7 februari 2019 rapport uitgebracht. In hoofdstuk 8 van haar rapport (samenvatting en conclusie) schrijft [naam persoon D] onder meer dat:
“Resumerend wordt dan ook gesteld, dat de oorzaak van het ontstaan van de onderhavige brand in technische zin niet is vastgesteld. Gezien het binnen het ontstaansgebied aantreffen van tal van elektrische componenten is het als meest aannemelijk dat sprake is van een
elektrisch technische brandoorzaak.”

3..Het geschil

in conventie

3.1.
[naam persoon A] vordert – samengevat en zakelijk weergegeven - veroordeling van De Goudse en de Parochie, hoofdelijk, tot betaling van € 120.000,00, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
De Goudse en de Parochie voeren ieder voor zich verweer, strekkende tot niet-ontvankelijk verklaring van [naam persoon A] in zijn vordering, althans afwijzing daarvan, met veroordeling van [naam persoon A] in de kosten van deze procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
De Goudse vordert – samengevat en zakelijk weergegeven - veroordeling van [naam persoon A] tot betaling van € 50.615,78, vermeerderd met rente en kosten.
3.5.
[naam persoon A] voert verweer, strekkende tot afwijzing van de vordering.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

in conventie
de vordering jegens de Parochie
4.1.
Aan zijn vordering legt [naam persoon A] (onder meer) ten grondslag dat de Parochie toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van de huurovereenkomst dan wel onrechtmatig heeft gehandeld door een pand te verhuren dat niet aan de daaraan te stellen eisen voldeed.
4.2.
De Parochie stelt zich te dien aanzien op het standpunt dat [naam persoon A] geen huurder is en derhalve geen schade heeft geleden door de brand die de inboedel van de horecaonderneming in het pand heeft beschadigd. Er is slechts één vermogen dat is aangetast door de brand en dat is het vermogen van [naam bedrijf 2] Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, kan [naam persoon A] niet dezelfde schade lijden die [naam bedrijf 2] lijdt, aldus de Parochie.
4.3.
Vast staat dat per 1 maart 2018 [naam bedrijf 2] in de plaats is getreden van [naam persoon A] in de huurovereenkomst. [naam bedrijf 2] is echter geen (eisende) partij in de onderhavige procedure. Dat [naam persoon A] bestuurder is van [naam bedrijf 2] (en middels een holding kennelijk ook alle aandelen in deze vennootschap houdt) doet niet af aan het feit dat [naam bedrijf 2] huurder is van het pand en niet [naam persoon A] in privé/als natuurlijk persoon.
De stelling van [naam persoon A] dat [naam bedrijf 2] aan hem een volmacht zou hebben gegeven om op haar naam tegen de Parochie te procederen is zeer laat, namelijk pas ter zitting, ingenomen en niet (met verificatoire bescheiden) onderbouwd. Weliswaar is ter zitting een document getoond waaruit de volmacht volgens [naam persoon A] zou blijken, echter dit document is niet in geding gebracht, noch is hiertoe een aanbod gedaan. Bij gebrek aan onderbouwing wordt de stelling dat [naam persoon A] als gevolmachtigde van [naam bedrijf 2] zou optreden gepasseerd. Aan bewijslevering op dit punt wordt dan ook niet toegekomen.
4.4.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat nu [naam persoon A] geen partij was bij de huurovereenkomst en gesteld noch gebleken is op welke grond er anderszins voor de Parochie een betaalplicht aan [naam persoon A] zou zijn ontstaan, de vordering van [naam persoon A] jegens de Parochie dient te worden afgewezen.
4.5.
[naam persoon A] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van de Parochie tot op heden begroot op € 7.545,00:
  • griffierecht € 4.131,00
  • salaris advocaat €
Totaal € 7.545,00
de vordering jegens De Goudse
4.6.
Als tussen partijen niet (langer) weersproken staat vast dat [naam persoon A] de vordering in conventie jegens De Goudse heeft ingesteld als gevolmachtigde van [naam bedrijf 2] Echter, de vordering in conventie is ingesteld tegen de verkeerde Goudse-vennootschap. Gedagvaard is Goudse Levensverzekeringen N.V., terwijl de verzekeraar Goudse Schadeverzekeringen N.V. is. Ter zitting heeft De Goudse aangegeven dat zij er (om praktische redenen) van uit gaat dat [naam bedrijf 2] in haar hoedanigheid van verzekeringnemer van Goudse Schadeverzekeringen N.V. de vordering in conventie aanhangig heeft gemaakt tegen Goudse Schadeverzekeringen N.V. [naam persoon A] heeft er vervolgens mee ingestemd dat de vordering van De Goudse in reconventie zich dan ook – naar de rechtbank begrijpt namens Goudse Schadeverzekeringen N.V. – richt tegen (de materiële procespartij) [naam bedrijf 2] Nu partijen de procedure op deze wijze wensen voort te zetten en er geen sprake is van strijd met de goede procesorde gaat de rechtbank ervan uit dat [naam persoon A] in conventie en in reconventie optreedt als gevolmachtigde van [naam bedrijf 2] en dat de vordering in conventie is ingesteld jegens Goudse Schadeverzekeringen N.V.
4.7.
[naam persoon A] stelt dat De Goudse gehouden is op grond van de met [naam persoon A] gesloten verzekeringsovereenkomst de verzekerde bedragen uit te keren. De Goudse stelt zich op het standpunt dat [naam persoon A] bij het aangaan van de verzekeringsovereenkomst de op hem rustende mededelingsplicht heeft geschonden. [naam persoon A] heeft bij het aanvragen van de verzekering bewust een onjuiste voorstelling van zaken gegeven over (onder meer) de staat van de elektrische installatie door niet te melden dat de elektrische installatie niet (op alle punten) voldeed aan de gestelde norm NEN 3140. Aldus heeft [naam persoon A] de belangen van De Goudse ernstig geschaad. De Goudse had de verzekering met [naam persoon A] nooit gesloten als bij het aanvragen het aanvraagformulier naar waarheid zou zijn ingevuld, aldus De Goudse.
4.8.
Artikel 7:928 lid 1 BW bepaalt dat de verzekeringnemer verplicht is vóór het sluiten van de overeenkomst aan de verzekeraar alle feiten mede te delen die hij kent of behoort te kennen, en waarvan, naar hij weet of behoort te begrijpen, de beslissing van de verzekeraar of, en zo ja, op welke voorwaarden, hij de verzekering zal willen sluiten, afhangt of kan afhangen.
4.9.
Vast staat dat de vraag in het aanvraagformulier: “Heeft uw bedrijf een contract voor keuring en onderhoud van de elektrische installatie en apparatuur volgens de norm NEN 3140?” met “Ja” is beantwoord. Als niet dan wel onvoldoende gemotiveerd weersproken staat eveneens vast dat [naam persoon A] op het moment van het aanvragen van de verzekering (29 januari 2018) een dergelijk contract niet had. Ter zitting verklaart [naam persoon A] op dit punt:
“Het aanvraagformulier is eind januari ingevuld. Ik heb daarop ingevuld, althans door mijn assurantietussenpersoon laten invullen dat ik voor de elektrische installatie een contract voor keuring en onderhoud had terwijl ik op dat moment nog niet een dergelijk contract had; dat moest nog in orde gemaakt worden.
De intentie was wel om het met de tijd allemaal goed te gaan regelen, om uiteindelijk een contract voor keuring en onderhoud te gaan sluiten. De keuring op de elektrische installatie was er niet op het moment dat het aanvraagformulier werd ingevuld.”
4.10.
Indien en voor zover juist is de stelling van [naam persoon A] dat de assurantietussenpersoon het aanvraagformulier heeft ingevuld zonder overleg met hem, betreft dit een omstandigheid die in de verhouding tussen partijen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid voor rekening en risico van [naam persoon A] heeft te blijven. [naam persoon A] is als verzekeringnemer in de verhouding tot zijn verzekeraar verantwoordelijk voor de juiste beantwoording van de vragen op het aanvraagformulier en De Goudse moet in beginsel op de in het aanvraagformulier gegeven antwoorden kunnen afgaan. Feiten en omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden, zijn gesteld noch gebleken. Hetzelfde geldt voor de stelling van [naam persoon A] dat de assurantietussenpersoon verzuimd zou hebben de elektrische installatie te keuren. Dat [naam persoon A] de keuring en het onderhoud alsnog wilde gaan regelen mag zo zijn, echter gesteld noch gebleken is dat hij dit heeft gedaan.
4.11.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [naam persoon A] zijn mededelingsplicht heeft geschonden waar het de beantwoording van de vraag met betrekking tot de elektrische installatie betreft. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat De Goudse expliciet de vraag heeft gesteld of er een contract voor keuring en onderhoud van de installatie was. Op basis daarvan had [naam persoon A] moeten weten, althans behoren te begrijpen, dat de beslissing van De Goudse of en zo ja, op welke voorwaarden zij de verzekering zou afsluiten, hiervan afhing of kon afhangen.
4.12.
Vervolgens komt de vraag aan de orde wat de gevolgen van de niet-nakoming van de mededelingsplicht zijn. De Goudse heeft in dit verband primair een beroep gedaan op het vervalbeding in de polis. Uit de polis volgt, en [naam persoon A] heeft dit ook niet betwist, als niet aan één of meer bijzondere voorwaarden is voldaan, waaronder de mededelingsplicht, het recht op uitkering vervalt. Dit is slechts anders indien [naam persoon A] aantoont dat de schade ook zou zijn ontstaan, of even groot zou zijn geweest, als hij wel aan de mededelingsplicht zou hebben voldaan (zie r.o. 2.7.). [naam persoon A] heeft niet gemotiveerd gesteld dat de brandschade ook zou zijn ontstaan indien wel aan de (bijzondere) polisvoorwaarden was voldaan. Dat uit het rapport van [naam persoon D] van 7 februari 2019 blijkt dat de oorzaak van de brand in technische zin niet is vastgesteld, neemt niet weg dat [naam persoon D] heeft gerapporteerd dat het meest aannemelijk is, dat sprake is van een elektrisch technische brandoorzaak, dit gezien het binnen het ontstaansgebied van de brand aantreffen van tal van elektrische componenten. Daarbij komt nog dat uit het rapport van VHB blijkt dat de elektronische installatie niet voldeed en dat alle onderzochte onderdelen een onveilige situatie opleverden, hetgeen temeer aannemelijk maakt dat de brand als gevolg van een elektrische oorzaak is ontstaan. De stelling van [naam persoon A] dat sprake is geweest van een spontane brand, is niet onderbouwd en evenmin zijn daarvoor aanknopingspunten gebleken. Deze stelling wordt om die reden gepasseerd. Aan bewijslevering op dit punt wordt dan ook niet toegekomen. Nu [naam persoon A] niet heeft aangetoond dat de schade ook zou zijn ontstaan als wel aan de (bijzondere) polisvoorwaarden was voldaan, komt De Goudse een beroep toe op het vervalbeding in de polis. Reeds hierom dient de vordering van [naam persoon A] jegens De Goudse te worden afgewezen.
4.13.
Ook overigens staat als niet dan wel onvoldoende gemotiveerd weersproken vast dat De Goudse bij kennis van de ware stand van zaken geen verzekering zou hebben gesloten.De Goudse heeft gemotiveerd gesteld dat zij conform haar acceptatiebeleid de verzekering voor het pand, dat de bestemming van partycentrum had, niet zou hebben gesloten indien zij had geweten dat de elektrische installatie niet voldeed. Op grond van artikel 7:930 lid 4 BW is in dat geval (eveneens) geen uitkering verschuldigd.
4.14.
[naam persoon A] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van De Goudse tot op heden begroot op € 7.545,00:
  • griffierecht € 4.131,00
  • salaris advocaat €
Totaal € 7.545,00
in reconventie
4.15.
Gelet op hetgeen in conventie is overwogen, heeft De Goudse reeds verstrekte voorschotten van in totaal € 20.000,00 zonder rechtsgrond en dus onverschuldigd betaald. Voor zover de vordering van De Goudse strekt tot terugbetaling van dit bedrag, is zij toewijsbaar.
4.16.
Aangezien de rechtbank als vaststaand heeft aangenomen dat [naam persoon A] zijn mededelingsplicht heeft geschonden, is daarmee ook vast komen te staan dat hij ten opzichte van De Goudse toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit hoofde van de verzekeringsovereenkomst dan wel onrechtmatig heeft gehandeld. Hieruit voortvloeiende schade (de onderzoekskosten ad € 21.322,88 en de interne behandelingskosten ad € 9.292,80) is door [naam persoon A] niet betwist en kan dan ook voor rekening van [naam persoon A] worden gebracht.
4.17.
[naam persoon A] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van De Goudse tot op heden begroot op € 1.074,00 (salaris advocaat - 2 punten x ½ tarief IV € 1.074,00).

5..De beslissing

De rechtbank
In conventie
jegens de Parochie
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt [naam persoon A] in de proceskosten, aan de zijde van de Parochie tot op heden begroot op € 7.545,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na heden tot de dag van volledige betaling;
5.3.
veroordeelt [naam persoon A] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [naam persoon A] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
jegens De Goudse
5.4.
wijst de vordering af;
5.5.
veroordeelt [naam persoon A] in de proceskosten, aan de zijde van De Goudse tot op heden begroot op € 7.545,00;
In reconventie
5.6.
veroordeelt [naam persoon A] tot betaling aan De Goudse tegen behoorlijk bewijs van kwijting een bedrag van in totaal € 50.615,78, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het bedrag van € 20.000,00 vanaf 19 juli 2019 en over het bedrag van
€ 30.615,78 met ingang van heden, een en ander tot de dag van volledige betaling;
5.7.
veroordeelt [naam persoon A] in de proceskosten, aan de zijde van De Goudse tot op heden begroot op € 1.074,00;
In conventie en in reconventie
5.8.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M. den Hollander en ondertekend en in het openbaar uitgesproken door mr. C. Bouwman, rolrechter, op 25 november 2020. [1]

Voetnoten

1.801