In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 november 2020 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van een gedwongen schuldregeling op basis van artikel 287a van de Faillissementswet. Verzoeker, die in financiële problemen verkeert, had een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, waarbij hij een percentage van zijn schulden wilde aflossen. Negen van de elf schuldeisers stemden in met de regeling, maar twee schuldeisers, Pranger en Nesplaza, weigerden. De rechtbank heeft de zaak behandeld en de belangen van de weigerende schuldeisers afgewogen tegen die van verzoeker.
De rechtbank oordeelde dat het aanbod van verzoeker niet het maximaal haalbare was en dat hij zich onvoldoende had ingespannen om zijn financiële situatie te verbeteren. De rechtbank benadrukte dat het verzoeker gedurende drie jaar vrijstaat om zoveel mogelijk geld te verdienen voor zijn schuldeisers. Aangezien verzoeker al aangaf dat hij in staat was om meer uren te werken, was het aanbod niet voldoende om de schuldeisers te overtuigen. De rechtbank heeft daarom het verzoek om een gedwongen schuldregeling te bevelen afgewezen.
Het verzoek tot toepassing van de wettelijk schuldsaneringsregeling werd ter zitting ingetrokken, waardoor hier niet verder op beslist hoefde te worden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en tegen deze uitspraak kan binnen acht dagen hoger beroep worden ingesteld door degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent.