ECLI:NL:RBROT:2020:11061

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 december 2020
Publicatiedatum
3 december 2020
Zaaknummer
C/10/605492 / KG ZA 20-917
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot hertaxatie in kort geding na eerdere beschikking

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 2 december 2020 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een vrouw en een man, die van 20 augustus 1996 tot 21 oktober 2019 met elkaar gehuwd waren. De vrouw vorderde de man te gebieden om mee te werken aan een neutrale taxatie van de voormalige echtelijke woning, omdat zij meende dat de eerdere taxatie door 3B Makelaardij B.V. niet onafhankelijk was en de waarde van de woning te laag was vastgesteld. De man verweerde zich tegen deze vordering en stelde dat de taxatie correct was uitgevoerd en dat de vrouw misbruik maakte van procesrecht.

De rechtbank oordeelde dat de vrouw de voorzieningenrechter niet had geïnformeerd over een eerdere beschikking van 13 februari 2020, waarin al was beslist over de taxatie. Hierdoor was de man benadeeld in zijn verweer. De rechtbank concludeerde dat de vrouw niet had aangetoond dat er sprake was van een kennelijke feitelijke of juridische misslag in de eerdere beschikking, en dat de vordering van de vrouw om een nieuwe taxatie te laten uitvoeren daarom werd afgewezen. Tevens werd de vrouw veroordeeld in de proceskosten, omdat het kort geding als onnodig werd beschouwd.

De uitspraak benadrukt het belang van het informeren van de rechter over eerdere beslissingen in een procedure en de gevolgen van het niet naleven van deze verplichting voor de procespositie van partijen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/605492 / KG ZA 20-917
Vonnis in kort geding van 2 december 2020
in de zaak van
[naam eiseres],
wonende te [woonplaats eiseres] ,
eiseres,
advocaat mr. L.J.W. Govers te Zoetermeer,
tegen
[naam gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
advocaat mr. F. van Schaik te Berkel en Rodenrijs.
Partijen worden hierna de vrouw en de man genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 14 oktober 2020, met producties en aanvullende productie;
  • de producties en aanvullende producties van de man;
  • de mondelinge behandeling gehouden op 18 november 2020;
  • de pleitnota van de man.
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.

2..De feiten

2.1.
Partijen zijn van 20 augustus 1996 tot 21 oktober 2019 in algehele gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd geweest.
2.2.
Tot de huwelijksgemeenschap behoort door de voormalig echtelijke woning aan het adres [adres] (hierna: de Woning).
2.3.
In de echtscheidingsbeschikking van 16 juli 2019 van deze rechtbank is met betrekking tot de verdeling van de Woning beslist dat de man in de gelegenheid wordt gesteld te onderzoeken of hij de Woning kan overnemen. In dat kader heeft de rechtbank bepaald dat de Woning diende te worden getaxeerd.
2.4.
Met betrekking tot de taxatie heeft de rechtbank in de echtscheidingsbeschikking het volgende overwogen:

De rechtbank zal de man hiervoor een termijn van drie maanden geven te rekenen vanaf de datum van deze beschikking.
(...)
Voor het taxeren van de woning zal op de volgende wijze een makelaar worden aangewezen: de vrouw zal drie makelaars voorstellen aan de man waaruit de man een makelaar zal kiezen. Als de man niet in staat is de toedeling van de woning aan hem te financieren en/of het ontslag van de vrouw uit de bedoelde hoofdelijke aansprakelijkheid te bewerkstellingen, dient de woning te worden verkocht.
2.5.
Vervolgens heeft de advocaat van de man opdracht gegeven aan 3B Makelaardij B.V. (hierna: 3B) om de Woning te taxeren. Bij e-mail van 19 augustus 2019 heeft de advocaat van de man het volgende geschreven aan 3B:

Aangezien cliënt degene is die zijn aanstaande ex-echtgenote uit zal moeten kopen, hebben wij behoefte aan een reële taxatie.
2.6.
Op 21 augustus 2019 heeft 3B de Woning getaxeerd op een bedrag van € 290.000,-
2.7.
Nadat de vrouw zich over de taxatie had beklaagd, heeft de rechtbank bij tussenbeschikking van 13 februari 2020 de rechtbank het volgende overwogen:

Uit de door de vrouw bij brief van 9 september 2019 in het geding gebrachte
taxatie blijkt dat de woning op 21 augustus 2019 is getaxeerd door 3B Makelaardij B.V.
gevestigd te Bergschenhoek (hierna: de makelaar) voor een bedrag van € 290.000,-. De
vrouw heeft daarnaast een e-mail van de advocaat van de man van 19 augustus 2019 aan de
makelaar overgelegd waarin staat dat behoefte is aan “een reële taxatie”. Volgens de vrouw gaat van dit laatste een sturende werking uit waardoor de taxatie niet als onafhankelijk kan worden beschouwd. Volgens de vrouw kan dit ook uit de taxatiewaarde worden afgeleid, gegeven een eerdere taxatie van 18 december 2018 waarbij de waarde van de woning op € 295.000,- werd bepaald en in aanmerking nemende dat woningen in zijn algemeenheid alleen maar in waarde zijn gestegen. Zij verzoekt primair te bepalen dat de woning aan een derde zal worden verkocht en subsidiair deze aan de man toe te delen voor een bedrag van € 295.000,-.
2.2.4.
De rechtbank stelt vast dat in de beschikking van 16 juli 2019 uitdrukkelijk en
zonder voorbehoud over de waardebepaling van de woning is beslist. De rechter is hieraan,
in beginsel, in de verdere loop van het geding gebonden. Alleen als deze beslissing berust
op een onjuiste juridische of feitelijke misslag, is de rechter bevoegd om, nadat partijen zich
hierover hebben kunnen uitlaten, deze beslissing te heroverwegen. Uit de stellingen van de
vrouw volgt niet dat deze situatie hier aan de orde is. De nadere verzoeken van de vrouw als
hiervoor vermeld worden daarom afgewezen.
2.8.
In het najaar van 2020 heeft de vrouw de man verzocht om mee te werken aan een nieuwe taxatie. De man heeft zijn medewerking geweigerd.

3..Het geschil

3.1.
De vrouw vordert, samengevat, de man te gebieden om mee te werken aan het verstrekken van een neutrale taxatieopdracht op de in de dagvaarding geformuleerde wijze en onder de daar vermelde voorwaarden, althans een in goede justitie te bepalen te bepalen voorziening, een en ander op straffe van een dwangsom en met veroordeling van de man in de proceskosten.
3.2.
Aan deze vordering legt de vrouw het volgende ten grondslag.
De taxatie is beïnvloed door het verzoek van de advocaat van de man. De taxatiewaarde is daarom lager dan de reële verkoopprijs. De (verkoop)waarde van de Woning is inmiddels gestegen tot ongeveer € 325.000. Uitgangspunt is dat de Woning moet worden gewaardeerd op de waarde van de feitelijke verdeling.
De man is daarom gehouden om zijn medewerking te verlenen aan een nieuwe, onafhankelijke taxatie. Aangezien de vrouw niet langer in een onverdeelde boedel wenst te blijven, heeft zij bij haar vordering een spoedeisend belang.
3.3.
De man voert gemotiveerd verweer en concludeert tot afwijzing van het gevorderde, met veroordeling van de vrouw in de reële proceskosten. Hij voert daartoe het volgende aan.
De taxatie is in augustus 2019 op correcte wijze tot stand gekomen. Dit is ook al beslist in de beschikking van 13 februari 2020. Dit kort geding is daarmee een verkapt appel tegen de beschikking van 13 februari 2020. De na augustus 2019 opgetreden vertraging is te wijten aan de vrouw en er bestaat geen aanleiding voor hertaxatie. Aangezien de vrouw misbruik maakt van procesrecht, dient zij te worden veroordeeld in de reële proceskosten.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

4.1.
Bij beschikking van 13 februari 2020 heeft de rechtbank, in een bodemprocedure, op het door de vrouw gemaakte bezwaar beslist. De voorzieningenrechter in kort geding is hieraan gebonden en dient zich naar die beslissing te richten, ook als deze – zoals hier – niet in het dictum van de betreffende beschikking is opgenomen.
4.2.
Gelet op artikel 21 Rv had de vrouw de voorzieningenrechter over deze beschikking moeten informeren. Dat heeft zij nagelaten. Mede gelet op het vooraf door de man gevoerde verweer, lag het voorts op de weg van de vrouw om feiten of omstandigheden naar voren te brengen waaruit volgt dat de beschikking berust op een kennelijke feitelijke of juridische misslag en/of dat een afwijkende voorziening gerechtvaardigd is. Door de voorzieningenrechter niet over de beschikking te informeren en door de hiervoor bedoelde feiten of omstandigheden niet duidelijk te stellen, heeft de vrouw verzuimd het te voeren processuele debat op een correcte manier aan de voorzieningenrechter voor te leggen. De door de vrouw gekozen wijze van procederen brengt mee dat de man is benadeeld in het te voeren verweer.
4.3.
De vordering van de vrouw wordt alleen al daarom afgewezen. Ten overvloede overweegt de voorzieningenrechter dat het onzeker is of de vrouw wel belang heeft bij een nieuwe taxatie tegen de actuele waarde. Dat zal afhangen van de in de verdelingsprocedure te bepalen peildatum en het is gelet op de in dat kader over en weer gestelde feiten en omstandigheden niet zonder meer gegeven dat dit de actuele waarde betreft.
4.4.
Dit kort geding was onnodig en de vrouw heeft daarom onnodige kosten veroorzaakt. In afwijking van het beleid in familiezaken zal de vrouw daarom, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld. Voor een veroordeling in de reële kosten bestaat onvoldoende aanleiding. De kosten aan de zijde van de man worden begroot op:
- griffierecht € 304,00
- salaris advocaat €
980,00
Totaal € 1.284,00

5..De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst het gevorderde af;
5.2.
veroordeelt de vrouw in de proceskosten, aan de zijde van de man tot op heden begroot op € 1.284,00;
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bouwman. Het is ondertekend en in het openbaar uitgesproken door mr. J.C.A.T. Frima op 2 december 2020.
3077/1729