In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam, heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. J.P. van Veenendaal, een vordering ingesteld tegen gedaagde, vertegenwoordigd door mr. D.W.E. Urbanus. De vordering betreft de vernietiging van een volmacht en testament, alsook de instelling van een tijdelijk bewind en een rechterlijke machtiging op basis van de Wet BOPZ. Eiser stelt dat de wil om gedaagde een volmacht te verlenen ontbrak bij de volmachtgever, [naam 1], ten tijde van de ondertekening, omdat haar geestesvermogens door dementie waren aangetast. Gedaagde betwist deze stelling en voert aan dat [naam 1] wilsbekwaam was en dat hij haar belangen naar behoren behartigt.
De procedure begon met een dagvaarding op 1 juli 2020, gevolgd door een conclusie van antwoord. Eiser heeft niet gereageerd op de rolbeslissing van 2 september 2020, waarin hij werd gevraagd om zijn standpunt te verduidelijken. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vorderingen tot vernietiging van de volmacht en het testament van onbepaalde waarde zijn, waardoor hij zich onbevoegd verklaart om deze vorderingen te behandelen. De zaak wordt verwezen naar de handelskamer van de rechtbank voor verdere behandeling.
Daarnaast heeft de kantonrechter geoordeeld dat de vordering tot instelling van een tijdelijk bewind en de verzoek om een rechterlijke machtiging niet ontvankelijk zijn, omdat deze verzoeken niet op de juiste wijze zijn ingediend. De kantonrechter heeft de vordering tot verlening van een rechterlijke machtiging op basis van de Wet BOPZ afgewezen, aangezien deze wet per 1 januari 2020 is vervallen en de procedure nu onder de Wet Zorg en Dwang valt. Eiser is niet bevoegd om een verzoek tot verlening van een rechterlijke machtiging in te dienen, wat leidt tot zijn niet-ontvankelijkheid in deze vordering.