ECLI:NL:RBROT:2020:11035

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 november 2020
Publicatiedatum
3 december 2020
Zaaknummer
C/10/607751 / KG ZA 20-1054
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opheffing van conservatoir beslag en medewerking aan depotovereenkomst na echtscheiding

In deze zaak heeft de vrouw, gedaagde, conservatoir beslag gelegd op de woning van de man, eiser, na de verkoop van de voormalige echtelijke woning. De man vordert in kort geding de opheffing van dit beslag en verzoekt de vrouw om mee te werken aan de ondertekening van een depotovereenkomst. De partijen zijn in 2001 gehuwd en zijn in 2015 gescheiden. In het echtscheidingsconvenant is bepaald dat bij winst op de verkoop van de woning deze winst bij helfte wordt gedeeld. De man heeft de woning verkocht voor €490.000,- en de vrouw heeft aanspraak gemaakt op de helft van de overwaarde. De voorzieningenrechter oordeelt dat de vordering van de vrouw niet summierlijk ondeugdelijk is en dat de man voldoende zekerheid kan bieden door een bedrag in depot te storten. De primaire vordering tot opheffing van het beslag wordt afgewezen, maar de subsidiaire vordering tot medewerking aan de depotovereenkomst wordt toegewezen. De kosten van de procedure worden gecompenseerd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/607751 / KG ZA 20-1054
Vonnis in kort geding van 27 november 2020
in de zaak van
[naam eiser],
wonende te [woonplaats eiser] ,
eiser,
advocaat mr. A.C. Teeuw te Middelharnis,
tegen
[naam gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
advocaat mr. E.B. van den Ouden te Oude-Tonge.
Partijen zullen hierna [naam eiser] en [naam gedaagde] genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 16 november 2020, met producties 1 t/m 12;
  • de akte overlegging producties tevens wijziging van eis, met producties 13 t/m 17 van [naam eiser] ;
  • de producties I t/m V van [naam gedaagde] ;
  • de mondelinge behandeling op 24 november 2020;
  • de pleitnota van [naam eiser] ;
  • de pleitnota van [naam gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd op 25 juli 2001. Uit het huwelijk is één kind geboren. Bij beschikking van 3 juni 2015 van de rechtbank Amsterdam is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Op 19 juni 2015 is de beschikking ingeschreven in de openbare registers.
2.2.
In april 2015 hebben partijen een echtscheidingsconvenant (hierna: het convenant) gesloten. In het convenant is, voor zover relevant, het volgende vermeld:
“(…)
5 ARTIKEL 5. DE ECHTELIJKE WONING
5.1
De waarde van de echtelijke woning, gelegen aan de [adres 1] is door partijen vastgesteld op € 373.000,-. De echtelijke woning, alsmede de op deze woning rustende hypotheek ad € 414.500 met polisnr. (…) wordt toegescheiden aan de man, onder voorwaarde dat de hypotheeknemer de vrouw ontslaat uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid met betrekking tot de hypotheek.
5.2
De akte van toescheiding en overdracht zal uiterlijk binnen twaalf maanden, nadat de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de Burgerlijke Stand, worden gepasseerd.
(…)
5.4
Een eventuele rest schuld wanneer de woning niet het gehele bedrag aan hypotheek opleverd, wordt toegeschreven aan de man.
5.5
De vrouw zoekt een andere geschikte woning, tot die tijd wordt (gezamenlijk) gebruik gemaakt van de echtelijke woning.
5.6
Bij winst op de verkoop van de woning, wordt het overige bij helfte gedeelt
(…)”
2.3.
Op 5 mei 2017 is tussen partijen een notariële akte van verdeling en levering verleden. In de akte is, voor zover relevant, het volgende vermeld:
“(…)
DOEL VAN DEZE AKTE
Deze akte heeft ten doel over te gaan tot verdeling en levering van de hierna te omschrijven goederen en overname van schulden ter uitvoering van het door partijen gesloten echtscheidingsconvenant.
(…)
Partijen zijn overeengekomen dat als datum van verdeling zal gelden drie juni tweeduizend vijftien hierna ook te noemen: de verdelingsdatum.
(…)
WAARDE
Partijen hebben aan het registergoed in onderling overleg in het echtscheidingsconvenant een waarde toegekend van driehonderdrieënzeventigduizend euro (€ 373.000,00)). De schulden, waarvoor het registergoed is verbonden, bedragen per de verdelingsdatum: vierhonderdveertienduizend vijfhonderd euro (€ 414.500,00).
De waarde van de polis van levensverzekering bedraagt twaalfduizend zeventig euro (€ 12.070,00).
DE OVEREENKOMST VAN VERDELING
Partijen bevestigen de volgende verdeling te zijn aangegaan:
aan de man wordt toegedeeld:
  • het registergoed, onder de verplichting om de vermelde schuld waarvoor het registergoed verbonden is, met de daarover verschuldigde rente, eventuele boeten en kosten per de verdelingsdatum voor zijn rekening te nemen onder de voorwaarden en bepalingen als hierna onder SCHULDOVERNAME zijn vermeld;
  • alle rechten die voortvloeien uit de polis van levensverzekering afgesloten bij Aegon Levensverzekering N.V. onder polisnummer (…) onder de verplichting de eventuele verplichtingen die voortvloeien uit deze polis van levensverzekering voor zijn rekening te nemen;
De man neemt genoemde schulden en verplichtingen voor zijn rekening, onder vrijwaring van de vrouw voor alle aanspraken terzake.
Partijen zijn over en weer niet verplicht tot enige verrekening wegens overbedeling omdat naar hun mening het saldo van de aan ieder van hen toegedeelde goederen en schulden gelijk is.
(…)
KWIJTING
Partijen hebben op vorenstaande wijze de onderhavige onverdeeldheid tot hun volkomen genoegen verdeeld.
Partijen hebben in verband met deze verdeling niets meer van elkaar te vorderen.
Partijen verlenen elkaar volledige kwijting over en weer.
(…)”
2.4.
Bij koopovereenkomst van 26 september 2020 heeft [naam eiser] (samen met zijn huidige echtgenote) de voormalige echtelijke woning gelegen te [adres 1] (hierna: de Woning) verkocht tegen een koopsom van € 490.000,-. De akte van levering zal gepasseerd worden op 2 december 2020.
2.5.
Bij koopovereenkomst van 5/6 oktober 2020 heeft [naam eiser] (samen met zijn huidige echtgenote) de woning gelegen te [adres 2] gekocht tegen een koopsom van € 565.000,-.
2.6.
Bij brieven van 29 juni en 2 september 2020 aan [naam eiser] heeft [naam gedaagde] aanspraak gemaakt op de helft van de overwaarde van de Woning bij verkoop.
[naam eiser] heeft daar afwijzend op gereageerd.
2.7.
Na daartoe op 2 november 2020 door de voorzieningenrechter van deze rechtbank verlof te hebben gekregen, heeft [naam gedaagde] op 3 november 2020 ten laste van [naam eiser] conservatoir beslag gelegd op de Woning met toebehoren, kadastraal aangeduid gemeente Oostflakkee, [sectie] nummers [nummer 1] , [nummer 2] , [nummer 3] , [nummer 4] en [nummer 5] .

3..Het geschil

3.1.
[naam eiser] vordert na eiswijziging – samengevat – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
primair
I. het door [naam gedaagde] ten laste van [naam eiser] gelegde beslag per direct op te heffen, althans [naam gedaagde] te veroordelen om uiterlijk 30 november 2020 over te gaan tot opheffing van het beslag, alsmede te bepalen dat, indien [naam gedaagde] niet aan deze veroordeling heeft voldaan, het te wijzen vonnis in de plaats treedt van de toestemming van [naam gedaagde] om het beslag op te heffen;
subsidiair
II. [naam gedaagde] te veroordelen om uiterlijk 30 november 2020 mee te werken aan ondertekening van de depotakte (productie 13) en de volmacht doorhaling beslag (productie 14) alsmede te bepalen dat, indien [naam gedaagde] niet aan deze veroordeling heeft voldaan, het te wijzen vonnis in de plaats treedt van de toestemming van [naam gedaagde] om het gelegde beslag op te heffen.
primair en subsidiair
III. [naam gedaagde] te veroordelen tot betaling van een dwangsom van € 10.000,- per dag voor elke dag dat zij niet aan het gevorderde onder I. en II. voldoet, met een
maximum van € 500.000,-;
IV. [naam gedaagde] te veroordelen in de kosten van de procedure, te vermeerderen met de
wettelijke rente en de nakosten.
3.2.
[naam gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

4.1.
De opheffing van een conservatoir beslag kan onder meer worden bevolen, indien op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen zijn verzuimd, summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag, of, zo het beslag is gelegd voor een geldvordering, indien voor deze vordering voldoende zekerheid is gesteld.
Voorts heeft te gelden dat het op de weg ligt van degene die de opheffing vordert om met inachtneming van de beperkingen van de voorzieningenprocedure aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gepretendeerde vordering ondeugdelijk of onnodig is (HR 14 juni 1996, NJ 1997/481). Er zal evenwel beslist moeten worden aan de hand van wat door beide partijen naar voren is gebracht en summierlijk met bewijsmateriaal is onderbouwd. Die beoordeling kan niet geschieden los van de in een zodanig geval vereiste afweging van de wederzijdse belangen, waarbij dient te worden beoordeeld of het belang van de beslaglegger bij handhaving van het beslag op grond van de door deze naar voren gebrachte omstandigheden zwaarder dient te wegen dan het belang van de beslagene bij opheffing van het beslag.
4.2.
[naam eiser] heeft aangevoerd dat de vordering van [naam gedaagde] ondeugdelijk is. In de akte van 5 mei 2017 zijn partijen overeengekomen dat zij niet verplicht zijn tot enige verrekening en dat zij ter zake van de Woning over en weer finale kwijting hebben verleend, hetgeen zich niet verdraagt met de winstbepaling in het convenant.
Verder is de vermeende vordering niet opeisbaar. Van gerealiseerde winst is eerst sprake indien de Woning wordt geleverd en de koopsom is voldaan. Bovendien is er geen sprake van winst, omdat van de koopsom niet alleen de hypotheekschuld maar ook de verkoopkosten en de door [naam eiser] na de scheiding en deling gemaakte investeringen ten behoeve van de Woning in mindering moeten worden gebracht.
4.3.
[naam gedaagde] stelt zich op het standpunt dat de akte van 5 mei 2017 is opgesteld ten uitvoering van het convenant en dat het niet ten doel heeft wijzigingen daarin aan te brengen. De verklaring in de akte ten aanzien van de verrekening wegens overbedeling ziet op het moment van de verdeling. Artikel 5.6 van het convenant is dan ook onverminderd van kracht gebleven.
Zowel de tekst als de strekking van het convenant gaan ervan uit dat met winst wordt bedoeld de verkoopopbrengst verminderd met de hypotheekschuld. Ter zitting heeft [naam gedaagde] nog erkend dat ook de verkoopkosten, voor zover onderbouwd, in mindering komen op de winst.
4.4.
Aldus is tussen partijen in geschil de vraag hoe de in de akte van verdeling opgenomen bepalingen – dat partijen niet verplicht zijn tot enige verrekening wegens overbedeling en dat zij elkaar finale kwijting verlenen – moeten worden uitgelegd, in het bijzonder de vraag of deze bepalingen met zich brengen dat de gelding van artikel 5.6 van het convenant is komen te vervallen.
Voor beantwoording van deze vraag wordt voorop gesteld dat, blijkens het Haviltex-criterium, het bij de uitleg van een geschrift waarin de verhouding tussen partijen is geregeld niet enkel aankomt op een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen, maar tevens op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkanders verklaringen en gedragingen en aan de bepalingen van dat geschrift mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
4.5.
Taalkundig bezien, kan uit de akte worden afgeleid dat partijen per de verdelingsdatum (3 juni 2015) een waarde hebben toegekend aan de Woning en de polis van de levensverzekering alsook de schulden voortvloeiende uit de hypotheek en de levensverzekering hebben vastgesteld, aan de hand waarvan zij zijn overeengekomen dat het saldo van wat ieder van hen toekomt gelijk is en verrekening daarom niet nodig is.
Of partijen daarmee ook hebben bedoeld artikel 5.6 van het convenant te laten vervallen, is niet als zodanig vermeld en kan niet zonder meer worden afgeleid uit voorgaande bepalingen. De stelling van [naam gedaagde] dat de bepaling ten aanzien van (het afzien van) de verrekening wegens overbedeling enkel ziet op het moment van de verdelingsdatum, is niet onaannemelijk. De akte is opgesteld ter uitvoering van het convenant. Dan ligt het voor de hand dat, indien van het convenant wordt afgeweken, dit expliciet in de akte is bepaald. Dat is niet gebeurd. Voorts heeft [naam eiser] ter zitting desgevraagd verklaard dat de desbetreffende bepaling door de notaris in de akte is gevoegd, zonder dat daartoe door partijen is verzocht. Dat partijen hebben bedoeld om met de akte van verdeling af te wijken van het convenant is naar voorlopig oordeel niet gebleken. Tegen die achtergrond is naar voorlopig oordeel het (algemeen geformuleerde) finale kwijtingsbeding onvoldoende om te concluderen dat partijen hebben afgezien van de winstdeling bij verkoop.
4.6.
Een volgend discussiepunt is wat onder het begrip ‘winst op de verkoop van de woning’ moet worden verstaan. Dat is niet nader gedefinieerd in het convenant. Hoewel [naam gedaagde] kan worden toegegeven dat de winst bij de verkoop van een woning over het algemeen wordt bepaald op de koopsom minus de hypotheekschuld en de verkoopkosten, weegt in het onderhavige geval mee dat sprake is van een situatie waarin de Woning meer dan vijf jaar na de verdelingsdatum van 3 juni 2015 wordt verkocht. [naam eiser] heeft aangevoerd dat hij na de verdelingsdatum forse investeringen (ad € 77.801,-) heeft gepleegd in de Woning als gevolg waarvan de waarde ervan is vermeerderd. De hoogte van die kosten is in dit kort geding nog onvoldoende uitgekristalliseerd. Wel is aannemelijk te achten dat, indien in de bodemprocedure vast komt te staan dat [naam eiser] verbouwingskosten ter waardevermeerdering van de Woning heeft gemaakt, ook deze kosten geheel of gedeeltelijk in mindering zullen worden gebracht op de winst. Vooralsnog is echter niet vastgesteld dat die kosten de winst overstijgen.
4.7.
Het standpunt van [naam eiser] dat de vordering van [naam gedaagde] niet opeisbaar is zolang levering van de Woning niet heeft plaatsgevonden, wordt niet gevolgd. De aanspraak op winst bij verkoop is niet verbonden aan de levering van de Woning, maar aan de verkoop. Die verkoop heeft plaatsgevonden toen de verkoopovereenkomst werd ondertekend.
4.8.
Aldus is voorshands niet aannemelijk geworden dat de vordering van [naam gedaagde] op [naam eiser] summierlijk ondeugdelijk is.
4.9.
[naam eiser] heeft aangeboden een bedrag van € 38.000,- in depot te storten bij de notaris, tot zekerheid voor de nakoming van zijn verplichting uit hoofde van de vordering waarvoor beslag is gelegd. Daartoe heeft hij een concept ‘depotovereenkomst bij beslag onroerende zaak’ overgelegd (productie 13) alsmede een ‘onherroepelijke volmacht doorhaling beslag’ (productie 14), met de vordering dat [naam gedaagde] zal worden veroordeeld mee te werken aan ondertekening van de depotovereenkomst en de volmacht.
4.10.
[naam gedaagde] meent dat het door [naam eiser] geboden depotbedrag te laag is en onvoldoende zekerheid biedt. Zij wenst vervangende zekerheid door middel van een onherroepelijke bankgarantie ter hoogte van een bedrag van € 38.000,- verhoogd met 30% toeslag.
4.11.
Geoordeeld wordt dat, indien het bedrag van € 38.000,- in depot bij de notaris wordt geplaatst op basis van de depotovereenkomst, een belangenafweging rechtvaardigt dat het beslag wordt doorgehaald. Daartoe wordt het volgende overwogen.
[naam eiser] wordt door het beslag zwaar getroffen. Door het beslag kan hij de Woning niet op 2 december 2020 leveren op de wijze zoals is overeengekomen in de koopovereenkomst, met als gevolg dat hij aan de kopers van de Woning een boete van
€ 49.000,- alsook aanvullende schadevergoeding zal zijn verschuldigd. Daar komt bij dat het beslag hem zwaar hindert in de nakoming van de koopovereenkomst met betrekking tot zijn nieuwe woning om uiterlijk op 5 december 2020 een waarborgsom van € 56.500,- te voldoen, bij gebreke waarvan hij de contractuele boete van 10% en aanvullende schadevergoeding riskeert.
Indien in de bodemprocedure wordt vastgesteld dat [naam gedaagde] recht heeft op de helft van de verkoopwinst, dient de hoogte van die winst nog te worden berekend. Hoewel het gangbaar is dat een vordering waarvoor beslag is gelegd, wordt verhoogd met 30% ter dekking van bijkomende kosten, speelt hier mee dat op de hoogte van het door [naam gedaagde] gestelde winstbedrag het een en ander kan worden afgedongen. Uitgaande van de koopsom van
€ 490.000,-, de hypotheekschuld van € 414.500,- en verkoopkosten van € 3.350,00 (volgens [naam eiser] ), komt dat neer op een winstbedrag van € 36.075,- voor [naam gedaagde] , waarbij niet kan worden uitgesloten dat in de bodemzaak wordt geoordeeld dat bepaalde investeringen van [naam eiser] , voor zover die hebben geleid tot een waardevermeerdering van de Woning, ook nog in mindering dienen te komen op het winstbedrag.
Daarnaast heeft [naam eiser] aannemelijk gemaakt dat een hoger depotbedrag niet realiseerbaar is, gezien zijn lasten die voortvloeien uit de aankoop van zijn nieuwe woning.
4.12.
Gelet op voorgaande omstandigheden rechtvaardigen de belangen van [naam eiser] dat [naam gedaagde] genoegen neemt met een minder vergaande vorm van zekerheid dan dat een bankgarantie haar zou geven. Tegen de tekst van de depotovereenkomst als zodanig heeft [naam gedaagde] geen verweer gevoerd.
4.13.
Dat leidt ertoe dat de primaire vordering, die ziet op een onvoorwaardelijke opheffing van het beslag, wordt afgewezen. De subsidiaire vordering wordt toegewezen.
[naam gedaagde] wordt veroordeeld om uiterlijk 30 november 2020 mee te werken aan ondertekening van de depotovereenkomst en de volmacht doorhaling beslag (zoals door [naam eiser] overgelegd als productie 13 respectievelijk 14). Indien [naam gedaagde] niet aan deze veroordeling voldoet, zal dit vonnis in de plaats treden van de toestemming van [naam gedaagde] om het gelegde beslag op te heffen. Voor het opleggen van een dwangsom, gevorderd onder III., is daarmee geen plaats.
4.14.
Nu partijen voorheen in een relatie tot elkaar stonden, worden de proceskosten tussen hen gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5..De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
veroordeelt [naam gedaagde] om uiterlijk 30 november 2020 mee te werken aan ondertekening van de depotovereenkomst en de volmacht doorhaling beslag die door
[naam eiser] zijn overgelegd als productie 13 respectievelijk 14;
5.2.
bepaalt dat, indien [naam gedaagde] niet aan de veroordeling onder 5.1. voldoet, dit vonnis in de plaats treedt van de toestemming van [naam gedaagde] om het onder 2.7. genoemde beslag op te heffen;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.F.L. Geerdes en ondertekend en in het openbaar uitgesproken door mr. P. de Bruin op 27 november 2020.
2091 / 676