ECLI:NL:RBROT:2020:11013

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 december 2020
Publicatiedatum
2 december 2020
Zaaknummer
8439670 \ CV EXPL 20-11081
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurrecht en toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst door verhuurder na verwijdering van de lift

In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 4 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] en Stichting Havensteder. [Eiseres] huurt sinds 23 juni 1986 een woning van Havensteder, waarin bij aanvang een heflift aanwezig was. Na een renovatie in 2016 heeft Havensteder de lift verwijderd en geen alternatieve lift teruggeplaatst, wat leidde tot een geschil over de toerekenbaarheid van deze actie. [Eiseres] heeft een gehandicapte zoon en was afhankelijk van de lift. Hij vorderde schadevergoeding van Havensteder voor de kosten van een traplift die hij zelf had laten installeren ter vervanging van de verwijderde lift. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de lift geen onderdeel van de woning was, maar een zelf aangebrachte voorziening door de vorige bewoner. Hierdoor was Havensteder niet toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van de huurovereenkomst. De vorderingen van [eiseres] zijn afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de juridische nuances van huurrecht en de verantwoordelijkheden van verhuurders en huurders bij aanpassingen aan woningen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8439670 \ CV EXPL 20-11081
uitspraak: 4 december 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats eiseres] ,
eiseres bij exploot van dagvaarding van 30 maart 2020,
gemachtigde: mr. W. Suttorp, advocaat te Rotterdam,
tegen
de stichting
Stichting Havensteder,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
gemachtigde: mr. S.A. den Engelsen, advocaat te Rotterdam.
Partijen worden hierna aangeduid als “ [eiseres] ” en “Havensteder”.

1..Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het exploot van dagvaarding met producties;
  • de conclusie van antwoord met producties;
  • de conclusie van repliek met productie;
  • de conclusie van dupliek.
1.2
De uitspraak van dit vonnis is nader bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1
[eiseres] huurt sedert 23 juni 1986 van (de rechtsvoorgangster van) Havensteder de woning aan de [adres] te Rotterdam (verder de woning). Bij aanvang van de huurovereenkomst bevond zich in de woning een heflift.
2.2.
[eiseres] heeft een gehandicapte zoon die niet in staat is om trappen te lopen. Vanwege zijn zoon was [eiseres] destijds op zoek naar een gelijkvloerse woning of een woning met een lift.
2.3
Via de GGD is [eiseres] in contact gekomen met Maatschappij voor Volkshuisvesting Vreewijk, de rechtsvoorganger van Havensteder, (hierna: Vreewijk). Bij brief van
3 januari 1986 draagt de GGD [eiseres] voor als kandidaat voor de woning aan de [adres] te Rotterdam (hierna: de woning). In de brief wordt - voor zover thans van belang - het volgende vermeld:
“Gezinssamenstelling: man, vrouw, zoon 14 jaar.
Handicap: toenemende loopstoornissen, rolstoelgebruiker, volledige blindheid sinds geboorte.
Vorm van aanpassing: de aanwezige aanpassingen lijken voorlopig voldoende
BVI: betreft rolstoelwoning
(…).
De formulieren Beschikking Geldelijke Steun Huisvesting Gehandicapten worden zo
spoedig mogelijk verstuurd aan de Gemeentelijke dienst Volkshuisvesting.”
2.4
In een inventarisstaat van de woning d.d. 10 juni 1986 is
- voor zover thans van belang - vermeld:
“Bij de renovatie op hoog niveau (…) aangebracht, Ingevolge individuele
bewonerswensen:
Onderstaande aanpassingen hebben plaatsgevonden.
(…), lift in de hal.”
De inventarisstaat is onder andere ondertekend door [eiseres] .
2.5
[eiseres] en zijn echtgenote hebben een door Vreewijk opgestelde verklaring met
betrekking tot de woning ondertekend met - voor zover thans van belang - de volgende
inhoud:
“Indien door bedoelde gehandicapte geen gebruik meer wordt gemaakt van de woning, zal
binnen een termijn van twee maanden kontakt moeten worden opgenomen met verhuurster
om, in gezamenlijk overleg te komen tot het huren van een andere, volgens dan geldende
normen passende woning, welke niet speciaal is aangepast voor bewoning van
gehandicapten.”
2.6
Voorafgaande aan een geplande renovatie van de woning is een vragenformulier
d.d. 27 februari 2012
“Sociale inventarisatie pilotproject [straatnaam] - Havensteder”
ingevuld. Vraag 17 van dit formulier luidt:
“Heeft u verbeteringen in uw woning
aangebracht waarvoor u in aanmerking denkt te komen voor een vergoeding volgens de
regeling Zelf Aangebrachte Veranderingen ?”
Op deze vraag heeft [eiseres] geantwoord met
“nee”.
Daarnaast heeft hij onder andere de optie
“minder valide voorzieningen”aangekruist en
daarbij is vermeld:
“(lift)”.
2.7
In 2016 is de woning gerenoveerd. Tijdens de renovatie is door Havensteder de lift uit de woning verwijderd. Havensteder heeft geen lift teruggeplaatst in de woning.
2.8
Op het door [eiseres] ondertekende inventarisatieformulier van 17 februari 2017 is vermeld:
“Bewoners schaffen zelf een traplift aan. Is eigendom van bewoners.”
2.9
[eiseres] heeft ter vervanging van de door Havensteder verwijderde lift een traplift laten installeren door Thyssenkrupp ten bedrage van € 6.125,00 (inclusief btw).
2.1
[eiseres] heeft een klacht ingediend bij de gemeentelijke ombudsman. Bij brief van
27 februari 2019 bericht de gemeentelijke ombudsman dat er is besloten om geen onderzoek in te stellen naar de klacht van [eiseres] . Volgens de gemeentelijke ombudsman heeft de gemeente de aanvraag voor een traplift door van [eiseres] juridisch gezien op correcte gronden afgewezen. Daarnaast vermoedt de gemeentelijke ombudsman dat [eiseres] de lift heeft overgenomen van de vorige bewoners en dat [eiseres] daarmee zelf verantwoordelijk is geworden voor de keuringen van de traplift en niet de gemeente.
2.11
[eiseres] is omstreeks augustus 2019 een procedure gestart bij de gechillenadviescommissie waaraan Havensteder verbonden is. [eiseres] stelt zich in deze procedure op het standpunt dat de door Havensteder verwijderde lift bij de woning hoort. [eiseres] wil dat Havensteder een lift terugplaatst of de kosten van de door hem aangeschafte traplift vergoedt. De geschillenadviescommisie oordeelt op
6 augustus 2019 dat het geschil tussen partijen niet gegrond is.
2.12
De gemachtigde van [eiseres] heeft Havensteder bij brieven van 2 december 2019,
12 december 2019 en 15 januari 2020 aansprakelijkheid gesteld voor het verwijderen van de lift en schadevergoeding gevorderd.
2.13
De zoon van [eiseres] is inmiddels uit de woning vertrokken. Hij komt nog wel op bezoek en blijft logeren.

3..De vordering

3.1
[eiseres] heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
te verklaren voor recht dat Havensteder toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de huurovereenkomst dan wel onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiseres] door de heflift te verwijderen en geen alternatieve lift terug te plaatsen;
Havensteder te veroordelen om binnen twee weken na betekening van het vonnis tegen behoorlijke bewijs van kwijting, aan [eiseres] te betalen het bedrag ten titel van schadevergoeding van € 6.519,00, althans een bedrag door de kantonrechter in goede justitie te bepalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding dan wel een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen datum, tot aan de dag van algehele voldoening;
Havensteder te veroordelen tot betaling van de jaarlijkse keuringskosten van de traplift;
Havensteder te veroordelen in de kosten van de procedure, inclusief nakosten, te vermeerderen met € 101,00 in geval van betekening en te bepalen dat Havensteder de wettelijke rente over deze kosten verschuldigd zal zijn als deze niet binnen 14 dagen na dagtekening van het in dezen te wijzen vonnis zullen zijn voldaan.
3.2
Aan zijn vordering heeft [eiseres] , naast de onder 2.1 tot en met 2.7 en onder 2.9 en 2.12 weergegeven vaststaande feiten - zakelijk weergegeven en voor zover thans van
belang - het volgende ten grondslag gelegd.
Primair stelt [eiseres] zich op het standpunt dat Havensteder toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de huurovereenkomst door de verwijdering van de heflift uit de woning en het vervolgens niet voorzien van de woning van een alternatieve lift na de renovatie.
Op basis van de berichten van de GGD, de inventarisstaat van de woning, de verklaring van Havensteder en de huurovereenkomst mocht [eiseres] ervan uitgaan en heeft [eiseres] erop vertrouwd dat de lift onderdeel was van de woning. De lift was destijds ook de reden dat [eiseres] de woning is gaan huren. [eiseres] heeft de lift niet overgenomen van de vorige bewoner. De lift is geen WMO-voorziening. Havensteder heeft op geen enkele wijze ondubbelzinnig gesteld dat de lift niet tot de woning behoorde. Havensteder heeft de keuringen en het onderhoud van de lift steeds verzorgd. Daarnaast wijst [eiseres] erop dat de lift als onroerend dient te worden aangemerkt. De lift is naar zijn aard nagelvast aanwezig met de bedoeling om duurzaam in de woning aanwezig te zijn en niet te worden verwijderd. Daarmee was de lift ondeelbaar met de woning en eigendom van Havensteder. De lift maakte deel uit van de woning en de huurovereenkomst.
Subsidiair stelt [eiseres] zich op het standpunt dat Havensteder onrechtmatig heeft gehandeld als gevolg waarvan Havensteder gehouden is om de schade van [eiseres] te vergoeden. Gedaagde heeft inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van [eiseres] door de lift zonder zijn toestemming te verwijderen. Ook heeft Havensteder hierdoor onzorgvuldig gehandeld jegens [eiseres] . Door het verwijderen van de lift was [eiseres] genoodzaakt een alternatieve lift te plaatsen. Er is dan ook sprake van een causaal verband tussen het onrechtmatig handelen van Havensteder en de veroorzaakte schade.
De schade van [eiseres] bestaat uit een bedrag van € 6.125,00 voor de aanschaf van de traplift als alternatief voor de verwijderde lift. Dat de lift in 2011 is afgekeurd, betekent niet dat de waarde van de lift nihil is. De lift had misschien nog gerepareerd kunnen worden en het is al helemaal niet zo dat de lift volledig vervangen had moeten worden.
De schade omvat ook een bedrag van € 394,00 voor de door [eiseres] gemaakte kosten van de jaarlijkse keuringen van de lift over 2018 en 2019. Ook is Havensteder gehouden om de kosten van de toekomstige keuringen van de traplift te vergoeden. Havensteder heeft het onderhoud van de lift altijd betaald. Daartoe is Havensteder ook gehouden, omdat de lift tot de woning behoort.

4..Het verweer

4.1
Gedaagde voert verweer dat strekt tot het bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, afwijzen van de vorderingen van [eiseres] met veroordeling van [eiseres] in de kosten van de procedure.
4.2
Havensteder heeft daartoe - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende aangevoerd.
Er is geen sprake van een tekortkoming of een onrechtmatige daad van Havensteder. De lift was een WMO-voorziening die in 1980 door de gemeente ten behoeve van de vorige bewoner is geplaatst. De lift is daarom een zelf aangebrachte voorziening die [eiseres] bij het aangaan van de huurovereenkomst heeft overgenomen van de vorige bewoner. De lift behoorde niet tot de woning.
Mocht geoordeeld worden dat de lift onderdeel uitmaakte van de woning, geldt dat Havensteder niet aansprakelijk is voor de door [eiseres] gestelde schade. In dat geval is het ontbreken van de lift aan te merken als een gebrek in de zin van artikel 7:204 lid 2 BW. Op grond van artikel 7:206 lid 1 BW had Havensteder dat gebrek alleen maar hoeven te verhelpen als [eiseres] dit bij Havensteder had gemeld. Dat heeft [eiseres] niet gedaan. [eiseres] kan de kosten van het verhelpen van het gebrek in dat geval niet verhalen op Havensteder (artikel 7:206 lid 3 BW).
Op grond van artikel 7:220 lid 1 en 2 BW was [eiseres] gehouden om de werkzaamheden die Havensteder in het kader van de renovatie verrichtte te gedogen. Deze gedoogplicht omvat ook het verwijderen van door de huurder zelf aangebrachte voorzieningen. Voor het isoleren van de muren en het vervangen van de vloer op de begane grond, moest de lift uit de woning worden verwijderd. [eiseres] was hiervan ook op de hoogte. Strikt genomen had [eiseres] de lift zelf moeten verwijderen en indien gewenst weer moeten terugbrengen. [eiseres] heeft dit echter nagelaten. Havensteder heeft de lift op haar kosten verwijderd.
Indien wordt aangenomen dat er een grondslag bestaat voor de aansprakelijkheid van Havensteder, dan is Havensteder van mening dat [eiseres] geen schade heeft geleden. De schade die [eiseres] lijdt door het verwijderen van de lift bedraagt de waarde van de lift op het moment dat de lift is verwijderd. De waarde van de lift was toen nihil. De lift was op dat moment volledig afgeschreven. Indien geoordeeld wordt dat de lift niet was afgeschreven, dan is het aan [eiseres] om een restwaarde te benoemen en te onderbouwen. De waarde van een nieuwe traplift ten bedrage van € 6.519,00 is niet de restwaarde van de oude lift.
In het kader van de tekortkoming en de onrechtmatige daad moet er een causaal verband zijn tussen die tekortkoming dan wel onrechtmatige daad en de schade. Het door [eiseres] gevorderde bedrag van € 6.519,00 staat niet in causaal verband met het verwijderen van de oude lift door Havensteder. De lift was reeds in 2011 afgekeurd en diende daarom hoe dan ook vervangen te worden. De afgekeurde lift mocht namelijk niet meer gebruikt worden. De traplift is ter vervanging van een volledig afgeschreven lift uit 1980 aangebracht.
Voorts doet Havensteder een beroep op artikel 6:248 BW. Het is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar als de kosten van het vervangen van volledig afgeschreven WMO-voorziening uit 1980 voor rekening van Havensteder komen, omdat [eiseres] elders niet meer in aanmerking komt voor een nieuwe WMO-voorziening.
Het onderhoud van de lift kan niet op Havensteder worden verhaald. Het lijkt erop dat [eiseres] zijn vordering baseert op het bestaan van gewoonterecht. Dat kan echter geen grondslag voor een vordering zijn. De lift had bovendien door [eiseres] zelf moeten worden onderhouden, omdat de lift zijn eigendom is. Havensteder heeft onverplicht bijgedragen in het onderhoud van de lift.

5..De beoordeling

5.1
De primaire vordering van [eiseres] staat eerst ter beoordeling. Of er ten aanzien van de lift sprake is van een tekortkoming van Havensteder is afhankelijk van de vraag of partijen overeengekomen zijn dat de lift onderdeel van de woning uitmaakt. De huurovereenkomst vermeldt met betrekking tot de lift niets.
5.2
Vast staat dat de lift bij aanvang van de huurovereenkomst nagelvast aanwezig was en dat deze lift kenmerkend was voor de woning. Dit is echter niet van doorslaggevend belang als het gaat om de vraag of de lift onderdeel uitmaakt van de woning.
5.3
Voor het antwoord op de vraag of de lift tot de woning behoort komt het aan op hetgeen partijen bij het sluiten van de huurovereenkomst over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten toekennen, hebben afgeleid en van hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
5.4
Voorafgaande aan het sluiten van de huurovereenkomst is de onder 2.4 bedoelde inventarislijst opgemaakt. Uit deze lijst volgt duidelijk dat de
“lift in de hal”is aangebracht
“ingevolge van individuele bewonerswensen”.De lift betreft dus een door de vorige bewoner zelf aangebrachte voorziening.
5.5
Daar komt bij dat [eiseres] voor de woning in aanmerking is gekomen via de GGD, omdat de woning zodanig was aangepast dat deze geschikt was voor zijn destijds inwonende zoon. De desbetreffende brief van de GGD aan Vreewijk van 3 januari 1986 vermeldt dat de in de woning aanwezige aanpassingen voldoende lijken en dat de formulieren
“Beschikking Geldelijke Steun Huisvesting Gehandicapten”worden verstuurd aan de gemeente. Die formulieren zien op de vergoeding vanuit de overheid voor de kosten die een gehandicapte heeft gemaakt om een woning aan zijn of haar omstandigheden aan te passen. Ook dit is een indicatie dat de in de woning aanwezige aanpassingen, waaronder de lift, niet door Havensteder zijn aangebracht.
5.6
Uit de inventarislijst van 10 juni 1986 in combinatie met de brief van de GGD van
3 januari 1986 kan worden afgeleid dat de lift in de woning geen onderdeel van de woning is. Het betreft een aanpassing die door de overheid is vergoed om de woning geschikt te maken voor een gehandicapte bewoner.
5.7
Dat ook [eiseres] er altijd vanuit is gegaan dat de lift geen onderdeel van de woning is valt af te leiden uit het antwoord op vraag 17 van de door [eiseres] ingevulde vragenlijst van 27 januari 2012 dat hij de lift op dat moment ziet als een
“Zelf Aangebrachte Verandering”en dat hij daarvoor in het kader van de renovatie van de woning geen vergoeding verlangt.
5.8
Ook ten tijde van het invullen van het inventarisatieformulier van 17 februari 2017 ging [eiseres] er vanuit dat de lift zijn eigendom betreft. Op dit door [eiseres] ondertekende formulier staat expliciet vermeld dat [eiseres] zelf een traplift zal aanschaffen en dat de lift zijn eigendom is.
5.9
Ten slotte blijkt uit de stukken die betrekking hebben op de procedures die [eiseres] heeft gevoerd bij de geschillenadviescommissie en de gemeentelijke ombudsman dat [eiseres] voor het terugplaatsen van de lift vergoeding aan de gemeente via WMO heeft gevraagd. Omdat de zoon niet meer ingeschreven staat op het adres van de woning, is de vergoeding voor de lift echter geweigerd. [eiseres] ging er dus eerder wel vanuit dat de lift een WMO-voorziening is en niet een door Havensteder aangebrachte voorziening.
5.1
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de lift niet tot de woning behoort omdat het een zelf aangebrachte voorziening was die [eiseres] destijds heeft overgenomen van de vorige bewoner en derhalve zijn eigendom was.
5.11
Ingevolge artikel 7:220 BW dient een huurder een renovatie te gedogen indien een verhuurder daartoe overgaat. Onweersproken is dat de lift uit de woning verwijderd moest worden om de renovatiewerkzaamheden uit te voeren en dat [eiseres] als eigenaar van de lift hier niet toe is overgegaan. Onder die omstandigheden mocht Havensteder overgaan tot het zelf (laten) verwijderen van de lift. Havensteder was onder deze omstandigheden niet gehouden om een lift terug te plaatsen.
5.12
Conclusie is dat Havensteder niet toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de huurovereenkomst. De primaire vordering van Havensteder wordt daarom afgewezen.
5.13
Vervolgens wordt toegekomen aan de subsidiaire vordering van [eiseres] . Daarvoor dient te worden beoordeeld of Havensteder onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiseres] door de lift uit de woning te verwijderen en geen alternatieve lift terug te plaatsen.
5.14
Zoals reeds is overwogen in de beoordeling met betrekking tot de primaire vordering van [eiseres] was Havensteder gerechtigd om de lift ten behoeve van de renovatie te verwijderen uit de woning en was zij niet gehouden om een lift terug te plaatsen. Een en ander brengt met zich dat Havensteder niet onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiseres] . Ook de subsidiaire vordering van [eiseres] kan daarom niet worden toegewezen.
5.15
Nu er geen sprake is van een toerekenbare tekortkoming dan wel onrechtmatigde daad aan de zijde van Havensteder zal ook de door [eiseres] gevorderde schadevergoeding worden afgewezen.
5.16
De lift is eigendom van [eiseres] . De keuringskosten komen daarom voor zijn rekening en risico. Havensteder was nimmer gehouden om deze kosten aan [eiseres] te voldoen. Dat zij deze enkele jaren wel voor haar rekening heeft genomen, berustte op geen enkele verplichting. Althans een dergelijke verplichting is niet gebleken.
5.17
[eiseres] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van de procedure.

6..De beslissing

De kantonrechter:
wijst de vorderingen af;
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Havensteder vastgesteld op € 600,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Bezuijen en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
572