In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 25 november 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het medeplegen van het voorhanden hebben van heroïne. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het tweede ten laste gelegde feit, namelijk het bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van heroïne, omdat dit niet wettig en overtuigend bewezen kon worden. Echter, de rechtbank heeft wel bewezen geacht dat de verdachte opzettelijk ruim zestien kilogram heroïne voorhanden heeft gehad. De verdachte werd op 21 januari 2020 aangehouden na observaties door de politie, waarbij hij samen met een medeverdachte een tas met brandblussers, die heroïne bevatten, uit een auto haalde. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wetenschap had van de inhoud van de tas, mede op basis van versleutelde berichten die op een bij de verdachte aangetroffen telefoon waren gevonden. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van voorarrest, en heeft het in beslag genomen geldbedrag van € 1.060,- verbeurd verklaard. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.