ECLI:NL:RBROT:2020:10967

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 november 2020
Publicatiedatum
1 december 2020
Zaaknummer
8299428 CV EXPL 20-4040
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst en ontruiming van woonruimte wegens huurachterstand

In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 27 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de bewindvoerder van een persoon die onder bewind staat. De eiser, vertegenwoordigd door mr. F.L. van der Eerden, vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woonruimte vanwege een huurachterstand. De bewindvoerder, die optreedt namens de goederen van de onder bewind gestelde persoon, heeft de huurachterstand erkend, maar verzocht om een termijn om de achterstand in te lopen. De kantonrechter heeft overwogen dat de huurachterstand, die op dat moment meer dan drie maanden bedroeg, voldoende ernstig was om de ontbinding van de huurovereenkomst te rechtvaardigen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de bewindvoerder geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die zouden rechtvaardigen dat de huurachterstand op korte termijn zou kunnen worden voldaan. De vordering van de eiser is toegewezen, en de kantonrechter heeft de bewindvoerder veroordeeld tot ontruiming van de woonruimte binnen 14 dagen na de uitspraak. Daarnaast is de bewindvoerder veroordeeld tot betaling van de huurachterstand en de proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8299428 CV EXPL 20-4040
uitspraak: 27 november 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van:
[eiser] ,
wonende te [woonplaats eiser] ,
eiser,
gemachtigde: mr. F.L. van der Eerden,
tegen
de stichting
Stichting CAV, als bewindvoerder over de goederen die (zullen) toebehoren aan [naam persoon A] ,
gevestigd te Zoetermeer,
gedaagde,
vertegenwoordigd door [naam persoon B] .
Partijen worden hierna aangeduid als ‘ [eiser] ’ en ‘de bewindvoerder’. De heer [naam persoon A] wordt aangeduid als ‘ [naam persoon A] ’.

1..Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken:
het tussenvonnis van 4 september 2020 en de daarin genoemde stukken;
de bij faxbericht van 9 oktober 2020 namens [eiser] toegestuurde aanvullende producties;
de aantekeningen van de mondelinge behandeling die heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2020 via beeld- en geluidverbinding met het programma Skype voor bedrijven.
De kantonrechter heeft de datum van het vonnis bepaald op heden.

2..De verdere beoordeling

2.1
In het tussenvonnis van 4 september 2020 is overwogen dat de vordering van [eiser] op grond van artikel 1:441 lid 1 BW ingesteld had moeten worden tegen de bewindvoerder. De bewindvoerder is in de procedure verschenen, waardoor zij formele procespartij geworden is in plaats van [naam persoon A] . De vordering van [eiser] moet daarom vanaf dat moment geacht worden te zijn gericht tegen de bewindvoerder (als vertegenwoordiger van het onder bewind gestelde vermogen van [naam persoon A] ). Er is dus geen vordering meer gericht tegen [naam persoon A] zelf, want zijn positie is overgenomen door de bewindvoerder. Er bestaat aldus geen grond om [eiser] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering.
Dit betekent dat alleen vonnis zal worden gewezen tegen de bewindvoerder.
2.2
In het tussenvonnis is overwogen dat de gemachtigde van [naam persoon A] , mr. Schroeder, niet heeft gereageerd op de vraag van de rechtbank of hij ook namens de bewindvoerder optreedt. Die overweging was niet juist. Mr. Schroeder heeft medegedeeld dat hij niet zal optreden als gemachtigde van de bewindvoerder.
2.3
[eiser] heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling gesteld en met een recente specificatie onderbouwd dat de huurachterstand berekend tot en met de maand oktober 2020 € 1.140,- bedraagt. De maandelijkse huurbetalingen zijn weliswaar hervat, maar gedurende deze procedure is de achterstand slechts ingelopen met € 500,-. Het voorgaande is door de bewindvoerder niet betwist, zodat van de juistheid van de specificatie wordt uitgegaan. Ter zitting heeft de bewindvoerder voornoemde huurachterstand ook erkend. De vordering ter zake van de huurachterstand wordt daarom toegewezen.
2.4
De gevorderde wettelijke rente zal eveneens worden toegewezen, nu daartegen geen verweer is gevoerd.
2.5
[eiser] maakt tevens aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van € 363,- inclusief btw. De vordering dient beoordeeld te worden aan de hand van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. In de aanmaning van 8 januari 2020, die overigens voldoet aan de in artikel 6:96 lid 6 BW gestelde eisen, wordt een lager bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten genoemd dan thans wordt gevorderd. De vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten zal daarom worden toegewezen tot het in de aanmaning genoemde bedrag van € 175,50 inclusief btw.
2.6
Op grond van het bepaalde in artikel 6:265 lid 1 BW geeft iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen aan de wederpartij de bevoegdheid om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. De vraag is of er sprake is van een tekortkoming van [naam persoon A] die voldoende ernstig is om ontbinding van de huurovereenkomst te rechtvaardigen. Bij de beoordeling van deze vraag moet rekening gehouden worden met alle omstandigheden van het geval. De kantonrechter overweegt als volgt.
2.7
Naar het oordeel van de kantonrechter is sprake van een tekortkoming die de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt. De huurachterstand berekend tot en met de maand oktober 2020 bedraagt net iets minder dan drie maanden. De huurachterstand bedroeg op de dag van dagvaarding echter meer dan drie maanden en is gedurende de procedure met slechts
€ 500,- ingelopen. De laatste aflossing op de achterstand heeft plaatsgevonden op 1 april 2020. Verder heeft [eiser] aangevoerd dat in het verleden ook problemen zijn geweest met het (tijdig) betalen van de huur en de verwachtingen voor de toekomst ook niet positief zijn omdat [naam persoon A] de uitoefening van het bewind bemoeilijkt. Ook is volgens [eiser] meerdere keren geprobeerd in overleg te treden om een betalingsregeling te treffen, maar is dat niet gelukt. Ook de bewindvoerder heeft aangegeven dat het moeilijk is om het geld van [naam persoon A] te beheren en dat hij zijn salaris op de leefgeldrekening laat storten in plaats van op de beheerrekening, waardoor het voor de bewindvoerder onmogelijk is om zijn vaste lasten te betalen. De bewindvoerder heeft geen omstandigheden gesteld over de privé situatie van [naam persoon A] en deze zijn ook niet gebleken, die tot de conclusie zouden moeten leiden dat zijn belang bij behoud van het gehuurde zwaarder weegt dan het belang van [eiser] bij de gevorderde ontbinding en ontruiming. De gevorderde ontbinding en de daarmee samenhangende ontruiming van het gehuurde worden dan ook toegewezen.
2.8
De bewindvoerder heeft ter zitting verzocht om een terme de grâce. Zij heeft echter geen feiten of omstandigheden aangevoerd die aannemelijk maken dat zij de huurachterstand op korte termijn zal kunnen voldoen. De laatste aflossing dateert immers van 1 april 2020. Als er middelen beschikbaar zouden zijn om de huurachterstand in te lopen dan is daar voorafgaand aan de mondelinge behandeling voldoende gelegenheid voor geweest. De kantonrechter ziet daarom geen aanleiding gebruik te maken van de wettelijke bevoegdheid de bewindvoerder een termijn van een maand toe te staan om de schuld aan [eiser] met rente en kosten - naast de lopende huur - alsnog te betalen.
2.9
De vordering tot het betalen van verschuldigde huurtermijnen vanaf 1 oktober 2020 tot en met het moment van ontruiming wordt eveneens toegewezen.
2.1
Ten aanzien van de proceskosten wordt als volgt beslist. [eiser] heeft ten onrechte - en ter zitting is gebleken, ondanks de wetenschap dat de goederen van [naam persoon A] onder bewind staan bewust - [naam persoon A] zelf gedagvaard, om niet rechtens te honoreren redenen, en niet de bewindvoerder. [naam persoon A] heeft zich terecht tegen die vordering verweerd en daarbij mocht hij zich laten bijstaan door een advocaat. [eiser] moet daarom een vergoeding betalen voor de kosten die [naam persoon A] heeft gemaakt. Deze kosten moet hij voldoen aan de bewindvoerder, omdat zij het vermogen van [naam persoon A] beheert. [eiser] heeft daartegenover recht op een vergoeding van de kosten die hij voor zijn gemachtigde heeft moeten maken nadat de bewindvoerder de procedure had overgenomen. Deze kosten kunnen tegen elkaar worden weggestreept. De kosten voor het uitbrengen van de dagvaarding zal [eiser] daarnaast zelf moeten dragen. De bewindvoerder moet voor het overige als de in het ongelijk gestelde partij worden beschouwd en zij moet daarom het door [eiser] betaalde griffierecht vergoeden.

3..De beslissing

De kantonrechter:
ontbindt de tussen [eiser] en [naam persoon A] gesloten huurovereenkomst betreffende de woonruimte gelegen aan de [adres] te Rotterdam;
veroordeelt de bewindvoerder, als bewindvoerder over de goederen van [naam persoon A] , om binnen 14 dagen na de uitspraak van dit vonnis het gehuurde te ontruimen met alle personen en zaken die zich vanwege [naam persoon A] daar bevinden en het gehuurde onder overgave van de sleutels ter beschikking van [eiser] te stellen;
veroordeelt de bewindvoerder, als bewindvoerder over de goederen van [naam persoon A] , aan [eiser] te betalen € 1.315,50, vermeerderd met de wettelijke rente over € 1.140,- vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt de bewindvoerder, als bewindvoerder over de goederen van [naam persoon A] , om aan [eiser] met ingang van de maand oktober 2020 tot en met de maand waarin de ontruiming plaatsvindt een bedrag van € 405,-, of zoveel hoger als bij wettelijke huurverhoging is toegestaan, per maand te betalen;
veroordeelt de bewindvoerder, als bewindvoerder over de goederen van [naam persoon A] , in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser] vastgesteld op € 236,- aan griffierecht;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.K. Rapmund en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
43416