ECLI:NL:RBROT:2020:10965

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 november 2020
Publicatiedatum
1 december 2020
Zaaknummer
8778924 VV EXPL 20-394
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening tot ontruiming van bedrijfsruimte wegens huurachterstand

In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 16 november 2020 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiseres] en [gedaagde]. [eiseres] vorderde een voorlopige voorziening tot ontruiming van een bedrijfsruimte gelegen aan [adres] te Rotterdam, omdat [gedaagde] in gebreke was gebleven met het betalen van de huur. De mondelinge behandeling vond plaats op 2 november 2020, waarbij [gedaagde] niet aanwezig was. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [gedaagde] correct was opgeroepen en heeft verstek verleend. De rechter oordeelde dat [eiseres] een spoedeisend belang had bij de vordering, aangezien er een huurachterstand was ontstaan en [gedaagde] in het verleden ook al te laat had betaald. De kantonrechter heeft de vordering van [eiseres] toegewezen en [gedaagde] veroordeeld om binnen 14 dagen na betekening van het vonnis het gehuurde ontruimen en aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 3.282,60, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast is [gedaagde] veroordeeld tot betaling van de maandelijkse huur van € 786,93 tot aan de feitelijke ontruiming. De proceskosten zijn ook voor rekening van [gedaagde] gesteld. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8778924 VV EXPL 20-394
uitspraak: 16 november 2020
vonnis in kort geding van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van:
[eiseres]
,
gevestigd te [vestigingsplaats eiseres] ,
eiseres,
gemachtigde: mr. J.P. van Oudenhoven,
tegen
[gedaagde] ,
handelend onder de naam
[handelsnaam],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
die niet in de procedure is verschenen.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘ [eiseres] ’ en ‘ [gedaagde] ’.

1..Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit de dagvaarding van 23 oktober 2020, met bijlagen.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 2 november 2020. De griffier heeft daarvan aantekeningen gemaakt. Verschenen is de gemachtigde van [eiseres] . [gedaagde] is niet verschenen.
Het vonnis is bepaald op heden.

2..De vordering

2.1
[eiseres] vordert dat bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, bij wijze van voorlopige voorziening, [gedaagde] wordt veroordeeld:
- om het gehuurde aan de [adres] te Rotterdam binnen 14 dagen na de betekening van dit vonnis te ontruimen en bezemschoon en in goede staat ontruimd ter vrije beschikking te stellen aan [eiseres] , zulks met afgifte van de sleutels aan [eiseres] , en [gedaagde] daarbij te verbieden om, eenmaal ontruimd hebbende, het gehuurde opnieuw in gebruik te (doen) nemen;
- om aan [eiseres] , tegen behoorlijk bewijs van kwijting, te betalen € 3.282,60, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 21 oktober 2020 tot aan de dag waarop het bedrag volledig is betaald;
- om aan [eiseres] , per de eerste dag van elke nieuwe maand na die van dagvaarding tot en met de maand waarin de ontruiming feitelijk plaatsvindt en [eiseres] weer over het gehuurde kan beschikken, tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen de maandelijkse huursom van € 786,93, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente indien [gedaagde] daarmee in gebreke blijft;
- tot betaling van de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over deze kosten vanaf de 15e dag na het in deze zaak te wijzen vonnis.
2.2
[eiseres] heeft nakoming van de huurovereenkomst aan haar vordering tot betaling van de huurpenningen ten grondslag gelegd. Zij stelt verder het volgende. Tussen [eiseres] en [gedaagde] bestaat een huurovereenkomst met betrekking tot de bedrijfsruimte gelegen aan de [adres] te Rotterdam. [gedaagde] is op grond van deze huurovereenkomst verplicht de maandelijkse huur te betalen. Hij is deze verplichting niet volledig nagekomen, waardoor een huurachterstand is ontstaan. Ook heeft [gedaagde] in het verleden de huur een aantal keer te laat betaald. [eiseres] wil het gehuurde daarom ontruimen. Bij voortzetting van de huurovereenkomst loopt [eiseres] het risico (verder) financieel gedupeerd te worden. [eiseres] heeft daarom een zodanig spoedeisend belang bij haar vordering dat van haar niet mag worden verwacht dat zij de uitkomst van een bodemprocedure tot ontbinding van de huurovereenkomst afwacht.

3..De beoordeling

3.1
[gedaagde] is op 2 november 2020 niet op de mondelinge behandeling verschenen. Uit de dagvaarding is gebleken dat [gedaagde] correct voor de zitting is opgeroepen. Tegen [gedaagde] is verstek verleend.
3.2
Voldoende is gebleken dat [eiseres] een spoedeisend belang heeft bij de door haar gevorderde voorzieningen, zodat zij ontvankelijk is in haar vordering. De vordering komt de kantonrechter niet ongegrond of onrechtmatig voor en zal dan ook worden toegewezen. [gedaagde] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten.
3.3
De rente over de proceskosten zal worden toegewezen als hierna bepaald.

4..De beslissing

De kantonrechter, rechtdoende in kort geding,
treft de volgende voorlopige voorzieningen:
veroordeelt [gedaagde] om binnen 14 dagen na de betekening van dit vonnis het gehuurde te ontruimen met al degenen die en al hetgeen dat zich daarin of daarop bevinden respectievelijk bevindt, en het gehuurde onder overgave van de sleutels ter beschikking van [eiseres] te stellen, bezemschoon en in goede staat;
verbiedt [gedaagde] om na de ontruiming het gehuurde opnieuw in gebruik te (doen) nemen;
veroordeelt [gedaagde] aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 3.282,60, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119a BW over dit bedrag vanaf 21 oktober 2020 tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen € 786,93 per maand, met ingang van de maand november 2020 tot en met de maand waarin de ontruiming plaatsvindt, een en ander voor zover met ingang van de maand november 2020 geen huur is betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119a BW indien [gedaagde] daarmee in gebreke blijft;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] vastgesteld op € 124,- aan griffierecht, € 87,99 aan dagvaardingskosten en € 480,- aan salaris voor de gemachtigde, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de 15e dag na betekening van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. E. van Schouten en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
43416