Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1..Het verloop van de procedure
- het verzoekschrift met bijlagen;
- het verweerschrift met bijlagen.
2..De vaststaande feiten
3..Het verzoek
bij wijze van voorlopige voorziening in de zin van artikel 223 Rv:
:
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 30 januari 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een zorgverlener en een zorgafnemer. De zorgverlener, aangeduid als [verzoeker], had een zorgovereenkomst met de zorgafnemer, aangeduid als [verweerder], die een persoonsgebonden budget (PGB) ontving. De zorgovereenkomst werd door [verweerder] opgezegd, wat leidde tot een verzoek van [verzoeker] om de opzegging te vernietigen en om doorbetaling van het loon. De kern van het geschil was de vraag of de overeenkomst tussen partijen kwalificeerde als een arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7:610 BW.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat, hoewel er elementen waren die kenmerkend zijn voor een arbeidsovereenkomst, zoals het vaststellen van werktijden en het ontvangen van loon, de overeenkomst in dit geval niet als zodanig kon worden gekwalificeerd. Dit kwam voort uit het feit dat [verweerder] de overeenkomst was aangegaan voor persoonlijke zorg en niet in het kader van een bedrijf of beroep. De rechter oordeelde dat de belangen van de zorgafnemer, die afhankelijk was van de zorg, niet konden worden geschaad door de toepassing van de wettelijke bepalingen die op arbeidsovereenkomsten van toepassing zijn.
De kantonrechter heeft daarom geoordeeld dat [verweerder] de overeenkomst rechtsgeldig mocht opzeggen en dat hij geen vergoeding aan [verzoeker] verschuldigd was. De verzoeken van [verzoeker] werden afgewezen, evenals de verzoeken van [verweerder] die verband hielden met de geheimhoudingsplicht. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat beide partijen hun eigen kosten droegen.